ECLI:NL:RBBRE:2012:BW8443

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
14 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
665333-11
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kooijman
  • A. van den Heuvel
  • J. de Weert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens stalking, mishandeling en bedreiging met voorwaardelijke gevangenisstraf en werkstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 14 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van stalking, mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging, omdat de klacht over stalking tijdig was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de klachttermijn begon te lopen op 12 augustus 2010, de datum waarop de aangeefster, [slachtoffer 1], een mondelinge klacht indiende. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan stalking door [slachtoffer 1] stelselmatig te belagen, haar te bellen en voor haar deur te staan. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling van [slachtoffer 1] op twee verschillende data, waarbij hij haar met een tuinstoel tegen haar lichaam duwde en haar van haar fiets duwde. Ook werd de verdachte schuldig bevonden aan bedreiging van [slachtoffer 2], waarbij hij dreigende woorden uitsprak. De rechtbank hield rekening met het strafblad van de verdachte en de noodzaak voor behandeling, wat leidde tot de opgelegde straffen. De rechtbank kende ook een schadevergoeding toe aan [slachtoffer 1] voor immateriële schade, vastgesteld op € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 665333-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 juni 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende [adres]
raadsman mr. Nederlof, advocaat te Tilburg
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 mei 2012, waarbij de officier van justitie, mr. Huizenga, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 11 mei 2010 tot en met 12 augustus 2010 [slachtoffer 1] heeft gestalkt;
feit 2 en 3, telkens: op 25 mei 2010 en 10 augustus 2010 [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
feit 4: op 22 september 2010 [slachtoffer 2] heeft bedreigd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 1
Door de verdediging is betoogd dat het openbaar ministerie ter zake van de onder feit 1 tenlastegelegde belaging van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in de strafvervolging. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat niet is voldaan aan het klachtvereiste van artikel 285b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, nu [slachtoffer 1] niet tijdig een klacht heeft ingediend.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Gelet op het bepaalde in artikel 164, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bestaat een klacht in een aangifte met verzoek tot vervolging en geschiedt een klacht mondeling of schriftelijk. Op grond van artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan een klacht worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit.
Verbalisante [naam verbalisant] heeft op 12 augustus 2010 verklaard dat zij op die datum een aangifte van stalking heeft opgenomen van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] heeft in haar aangifte aangegeven dat zij hoopt dat verdachte voor het stalken vervolgd zal worden. Op 11 oktober 2010 heeft [slachtoffer 1] terzake van stalking tevens een schriftelijke klacht ingediend.
Uit de vorenstaande feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 1] reeds op 12 augustus 2010 (mondeling) klacht heeft gedaan dan wel dat zij op dat moment op de juiste wijze een klacht heeft willen indienen. Zelfs indien uitgegaan wordt van de schriftelijke klacht gaat de rechtbank ervan uit dat dit tijdig is geschied. Belaging is immers een voortdurend delict waarvan het aanvangstijdstip afhankelijk is van de optelsom van de daaropvolgende gebeurtenissen. Dit brengt met zich mede dat de klachttermijn begint te lopen op 12 augustus 2010, de laatste dag dat door verdachte een handeling is verricht. De rechtbank stelt vast dat de klacht op 11 oktober 2010 en aldus binnen 3 maanden na 12 augustus 2010 is gedaan, waardoor de klacht naar het oordeel van de rechtbank tijdig is gedaan.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging en zal de rechtbank het openbaar ministerie ter zake van feit 1 ontvangen in de strafvervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de stalking van aangeefster [voornaam slachtoffer 1] [slachtoffer 1] (feit 1) en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer 1], de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] alsmede de verklaringen van verdachte bij de politie en ter zitting. Ook acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 1]
(feit 2) door [slachtoffer 1] te duwen en te slaan op grond van de aangifte van [slachtoffer 1], de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] alsmede de verklaring van verdachte ter zitting. Ook feit 3 acht de officier van justitie bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte van [slachtoffer 1] en het proces-verbaal waarin het letsel staat omschreven. Tevens kan feit 4 wettig en overtuigend bewezen worden verklaard op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte door [getuige 2].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van feit 1 niet tot een bewezenverklaring kan komen van de bestanddelen ‘niet te doen’ en ‘te dulden’, omdat het dossier hiervoor onvoldoende wettig bewijs bevat. Met betrekking tot feit 2 bepleit de verdediging dat verdachte [slachtoffer 1] niet heeft geslagen. Wel heeft hij een tuinstoel gegooid, maar hierdoor is [slachtoffer 1] niet tegen de schutting gevallen. Gelet hierop kan alleen het gooien van de tuinstoel bewezen worden verklaard en dient verdachte van de andere ten laste gelegde handelingen vrijgesproken te worden. Ten aanzien van feit 3 merkt de verdediging op dat het klopt dat verdachte een duw heeft gegeven, maar in het dossier bevindt zich geen medische informatie over eventueel letsel. Ten slotte bepleit de verdediging ten aanzien van feit 4 dat verdachte in een opwelling heeft gehandeld.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
[slachtoffer 1] doet op 12 augustus 2010 aangifte van stalking en op 11 oktober 2010 heeft zij een klacht ingediend . Volgens aangeefster is verdachte haar vanaf juli 2009 aan het stalken. Elke dag van de week en op de raarste tijden van de dag werd [slachtoffer 1] door verdachte gebeld. Zij had op zo’n manier geen leven meer en besloot een ander nummer te nemen. Op 12 juli 2010 gaf zij de telefoon met nummer aan een andere vrouw, genaamd [[naam ontvanger telf. nr.]. Verdachte kwam verder geregeld aan de deur en bleef soms de hele dag in de straat hangen . Op 12 augustus 2010 ging de deurbel. [slachtoffer 1] hoorde dat verdachte aan de deur stond. Een oudere man heeft vervolgens verdachte weggejaagd. In mei 2010 heeft verdachte met een baksteen in zijn hand voor het raam van [slachtoffer 1] gestaan en hij maakte een dreigende beweging alsof hij door de ruit wilde gooien, aldus [slachtoffer 1].
Voornoemde [naam ontvanger telf. nr.] heeft verklaard dat zij de telefoon van [slachtoffer 1] heeft gekregen. Toen zij de telefoon net kreeg, belde verdachte regelmatig, waarbij hij naar [slachtoffer 1] vroeg. Verdachte belde soms wel drie keer per dag en soms belde hij wel om het uur.
Getuige [getuige 5] was in de woning van [slachtoffer 1] toen [slachtoffer 1] door verdachte werd gebeld. [slachtoffer 1] zei dat ze met rust gelaten wilde worden en dat hij niet meer moest bellen. Tien minuten later stond hij voor de deur. Hij belde aan en bleef de bel ingedrukt houden. Verdachte heeft ongeveer een kwartier voor de deur gestaan en gelopen.
Getuige [getuige 1], de buurvrouw van [slachtoffer 1], verklaart dat verdachte gemiddeld vijf keer per week aan de deur stond. Soms stond hij twee uren voor de deur.
Getuige [getuige 2] kreeg in mei 2010 een relatie met [slachtoffer 1]. In de tijd dat zij een relatie hadden, kwam verdachte vooral ’s nachts en bleef dan ronddolen. Als verdachte aanbelde, dan hield hij zijn vinger op de bel gedrukt. Hij drukte de bel zo’n 30 seconden achter elkaar in. Verdachte belde iedere dag meerdere keren naar [slachtoffer 1]. [getuige 2] hoorde [slachtoffer 1] dan altijd tegen verdachte zeggen dat hij haar met rust moest laten.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij ongeveer vijf keer voor de deur van de woning van [slachtoffer 1] stond en dat hij een baksteen door het raam van de woning van [slachtoffer 1] wilde gooien.
De rechtbank is gelet op bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de belaging van [slachtoffer 1]. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het bestanddeel ‘niet te doen’, omdat hiervoor in het dossier onvoldoende wettig bewijs voorhanden is.
Feit 2
Op 25 mei 2010 was aangeefster [slachtoffer 1] in haar woning aan de [adres]. Zij zag dat verdachte samen met zijn vriend [naam vriend van verdachte] voor de deur stond. Volgens aangeefster ontstond een ruzie tussen [slachtoffer 1] en verdachte. Verdachte pakte de tuinstoel en duwde deze tegen [slachtoffer 1] aan, waardoor zij tegen de schutting viel. [vriend van verdachte] heeft verklaard dat verdachte vast tegen de tuinstoel geduwd zal hebben. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer 1] met kracht een duw gaf als gevolg waarvan zij is gevallen.
De rechtbank is gelet op bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 1]. De rechtbank overweegt verder dat het een feit van algemene bekendheid is dat met kracht met een tuinstoel tegen het lichaam aanduwen en het vallen tegen de schutting pijn veroorzaakt.
Feit 3
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 31 mei 2012;
- de aangifte van [slachtoffer 1] ;
- het proces-verbaal .
Feit 4
[slachtoffer 2] verklaart in zijn aangifte dat hij op 22 september 2010 werd gebeld door verdachte. [getuige 2] was op dat moment in de woning van zijn ouders te Oisterwijk. [getuige 2] hoorde dat verdachte tegen hem zei: ‘Ik ga zaterdagavond langs [voornaam slachtoffer 1] en als jij daar dan bent, dan maak ik je dood’. [getuige 2] geeft aan dat hij bang is van verdachte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij [getuige 2] met deze woorden heeft bedreigd.
De rechtbank overweegt dat het voor een bewezenverklaring van bedreiging op grond van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht van belang is of de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee gedreigd werd. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank, daarbij gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, in deze zaak sprake. Dat verdachte, zoals hij heeft verklaard, niet het voornemen had om de bedreiging te realiseren, doet daaraan niet af.
De rechtbank is gelet op bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer 2].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 11 mei 2010 tot en met 12 augustus 2010 te Oisterwijk wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 1] ongewenst telefonisch lastig gevallen door haar veelvuldig op te bellen en/of is hij meermalen bij haar woning aan de deur geweest en/of heeft hij meermalen voor de deur van haar woning gestaan en/of
daarbij (langdurig) aan de deurbel gebeld en/of heeft hij, verdachte, met een baksteen in een van zijn handen voor een raam van de woning van die [slachtoffer 1] gestaan en gedreigd die baksteen door het raam naar binnen te gooien;
2.
op 25 mei 2010 te Oisterwijk opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 1] (met kracht) een tuinstoel tegen haar lichaam heeft aangeduwd, waardoor zij tegen een schutting aan is gevallen, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
3.
op 10 augustus 2010 te Oisterwijk opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1], terwijl zij op een fiets zat, van die fiets heeft geduwd, waardoor zij op de grond is gevallen waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
4.
op 22 september 2010 te Oisterwijk [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [getuige 2] (telefonisch) dreigend de woorden toegevoegd :"Ik ga zaterdagavond langs [voornaam slachtoffer 1] en als jij daar dan bent, dan maak ik je dood".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Van de verdachte
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, zodat hij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. Verdachte heeft een psychische stoornis en is thans gedwongen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis wegens een psychose.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapporten die over verdachte zijn opgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat deze rapporten geen aanleiding geven om tot de conclusie te komen dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde volledig ontoerekeningsvatbaar is, zodat het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 180 uren. Verder dient aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaar te worden opgelegd met daaraan gekoppeld een verplicht reclasseringstoezicht met als voorwaarden een meldingsgebod en een opname in een zorginstelling.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf met een proeftijd van 2 jaren opgelegd dient te worden. Verder verzoekt de verdediging om in het voordeel van verdachte rekening te houden met de ouderdom van de feiten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan stalking en mishandeling van zijn voormalige vriendin [voornaam slachtoffer 1] [slachtoffer 1]. Belaging is een ernstig feit nu het gaat om een misdrijf gericht tegen de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers; zij ondervinden door de belaging in veel gevallen gevoelens van angst, onzekerheid en onveiligheid. Zoals blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 1] ondervond zij ook deze gevoelens van angst en vrees. Verdachte heeft door de mishandeling van [slachtoffer 1] haar lichamelijke integriteit ernstig aangetast.
Verder heeft hij [getuige 2] bedreigd. Verdachte heeft door de geuite bedreigende woorden de persoonlijke integriteit van het slachtoffer geschaad en zijn gevoel voor veiligheid aangetast.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte. Uit het strafblad blijkt dat verdachte niet recent voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. De rechtbank zal dit in het voordeel van verdachte laten meewegen. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Over verdachte is door de reclassering een rapport opgemaakt. Uit dit rapport komt onder meer naar voren dat verdachte sinds september 2011 middels een rechterlijke machtiging bij de GGZ Breburg te Tilburg verblijft. Eind 2011 is door de GGZ Breburg de diagnose ‘een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO en afhankelijkheid van verschillende middelen’ gesteld. In april 2012 is de rechterlijke machtiging met één jaar verlengd. Vanuit de GGZ zal verdachte doorstromen naar Amarant, omdat langdurige bescherming en begeleiding vanwege de problematiek noodzakelijk wordt geacht.
Verder komt naar voren dat de kans op recidive op hoog gemiddeld wordt ingeschat, gelet op zijn huidige leefsituatie. Verdachte dient begeleiding en structuur in zijn leven te hebben. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan gekoppeld een reclasseringstoezicht. Hierbij worden de volgende voorwaarden geadviseerd: een meldingsgebod en een opname in een zorginstelling.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 180 uren passend en geboden is. De rechtbank onderkent ook dat het belangrijk is dat verdachte wordt behandeld. Om deze behandeling mogelijk te maken en verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank zal aan voornoemde voorwaardelijke gevangenisstraf als bijzondere voorwaarden verbinden dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Novadic-Kentron en dat verdachte zich na het einde van de opname in het kader van de Wet BOPZ zal laten behandelen door de GGZ, voor zover dat door de behandelaars van de GGZ als nodig wordt beoordeeld. Verder dient verdachte bij Amarant dan wel een soortgelijke instelling te gaan wonen met ingang van het tijdstip dat Amarant dan wel een soortgelijke instelling hem kan huisvesten.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1], vordert een schadevergoeding van € 1500,00 voor
feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade ter zake van immateriële schade tot een bedrag van € 500,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 11 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering van de benadeelde partij daarom voor dat deel afwijzen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 63, 285, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ten aanzien van feit 1 ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Belaging;
feit 2: Mishandeling;
feit 3: Mishandeling;
feit 4: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Novadic-Kentron;
* dat verdachte zich na het einde van de opname in het kader van de Wet BOPZ zal laten behandelen door de GGZ, voor zover dat door de behandelaars van de GGZ als nodig wordt beoordeeld;
* dat verdachte bij Amarant dan wel een soortgelijke instelling zal gaan wonen met ingang van het tijdstip dat Amarant dan wel een soortgelijke instelling hem kan huisvesten;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 500,00, ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 11 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de vordering voor het overige gedeelte af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] (feit 1), € 500,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;-
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
- vermeerdert dit bedrag met de wettelijke rente, berekend vanaf 11 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Van den Heuvel en mr. De Weert, rechters, in tegenwoordigheid van Vermaat, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juni 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 11 mei 2010 tot en met 12 augustus 2010 te
Oisterwijk, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig
opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van
[slachtoffer 1] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 1], in elk
geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees
aan te jagen, immers
heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 1] ongewenst telefonisch lastig gevallen
door haar veelvuldig, althans meermalen op te bellen en/of
is hij meermalen bij haar woning aan de deur geweest en/of
heeft hij meermalen (soms wel uren) voor de deur van haar woning gestaan en/of
daarbij (langdurig) aan de deurbel gebeld en/of
heeft hij, verdachte, met een baksteen in een van zijn handen voor een raam
van de woning van die [slachtoffer 1] gestaan en/of gedreigd die baksteen door het
raam naar binnen te gooien;
art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 25 mei 2010 te Oisterwijk opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen, althans eenmaal (met kracht)
in/op/tegen haar (linker)arm en/of lichaam heeft geslagen/gestompt en/of een
tuinstoel tegen haar lichaam heeft aangeduwd, (mede) waardoor zij tegen een
schutting aan is gevallen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 10 augustus 2010 te Oisterwijk opzettelijk mishandelend
[slachtoffer 1], terwijl zij op een fiets zat en/of reed, van die fiets heeft
getrokken en/of geduwd, (mede) waardoor zij op de grond is gevallen, (mede)
waardoor zij ten val is gekomen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 22 september 2010 te Oisterwijk en/of (elders) in
Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
voornoemde [getuige 2] (telefonisch) dreigend de woorden toegevoegd :"Ik ga
zaterdagavond langs [voornaam slachtoffer 1] en als jij daar dan bent, dan maak ik je dood",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht