ECLI:NL:RBBRE:2012:BW9052

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
21 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
800940-11
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Kralingen
  • A. van Gessel
  • J. Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op (ex-)vriendin met voorbedachte rade

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 21 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de moord op zijn (ex-)vriendin. De feiten zijn als volgt: op 6 september 2011 heeft de verdachte, na een periode van emotionele instabiliteit, zijn ex-vriendin in haar woning met een vuurwapen beschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld, aangezien hij voorafgaand aan de schietpartij naar de loods was gegaan om een geladen wapen en extra munitie te halen. Dit wijst op een weloverwogen beslissing om het leven van het slachtoffer te beëindigen.

De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de onderzoeksresultaten in overweging genomen. Het slachtoffer werd dood aangetroffen in de deuropening van haar woning, met meerdere schotwonden. De verdachte heeft op zitting verklaard dat hij in een emotionele opwelling handelde, maar de rechtbank oordeelde dat zijn acties duiden op een duidelijke intentie om het slachtoffer te doden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan moord en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, rekening houdend met zijn licht verminderd toerekeningsvatbaarheid door psychische problemen.

De rechtbank heeft ook de impact van de moord op de nabestaanden, waaronder de broer en zus van het slachtoffer, in overweging genomen. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de gevolgen voor de rechtsorde en de samenleving. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen goederen gelast aan de executeur van de nalatenschap van het slachtoffer, en heeft de onttrekking aan het verkeer van de wapens en munitie bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 800940-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 juni 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in het PPC te Vught
raadsman mr. H.C. Lenaerts, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 juni 2012, waarbij de officier van justitie, mr. Koning, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 6 september 2011 zijn (ex-)vriendin [slachtoffer] heeft vermoord dan wel gedood door kogels op haar af te vuren.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord. Hij baseert zich daarbij op de bevindingen van de politie, het sectierapport en de verklaring van verdachte dat hij geschoten heeft. Volgens de officier van justitie was het verdachte duidelijk geworden dat [slachtoffer] niet meer bij hem terug zou komen. Verdachte heeft toen in de loods een geladen vuurwapen en een extra doosje met munitie gepakt. Dit wapen en deze extra munitie waren, anders dan verdachte beweert, voor niemand anders bedoeld dan voor [slachtoffer] en eventueel daarna ook voor verdachte zelf.
Daarmee staat volgens de officier van justitie vast dat verdachte het besluit had genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven en dat hij de tijd en gelegenheid had zich te beraden op dat genomen besluit, waarmee verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van moord, maar wel van doodslag. Hij wijst er daarbij op dat er geen sprake is van voorbedachte raad of van planmatig handelen, maar dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dit blijkt volgens de raadsman uit zijn handelingen vóór, tijdens en na het schietincident.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 6 september 2011 omstreeks 14.50 uur kregen politieambtenaren de melding om naar [adres] te gaan in verband met een mogelijk zwaar geweldsincident. Om 15.00 uur was een aantal verbalisanten van de politie ter plaatse. Eén van de verbalisanten zag een vrouw op haar buik op de grond liggen. Haar bovenlichaam lag aan de buitenzijde van de drempel van de woning. Hij zag dat haar gelaat er blauw uitzag. Tevens zag hij een bebloede plek op haar kleding ter hoogte van haar rechterzij en rug. Een andere verbalisant heeft aan het gezicht en hals van de vrouw gevoeld. Hij voelde dat het lichaam erg koud aanvoelde en hij voelde geen hartslag op de halsslagader. Ambulancepersoneel is naar het slachtoffer toegelopen en om 15.15 uur is door één van hen doorgegeven dat het slachtoffer overleden was.
Het slachtoffer is door de broer [naam broer] en de zus [naam zus] geïdentificeerd als zijnde [slachtoffer]
Het met betrekking tot het slachtoffer [slachtoffer] opgemaakte sectierapport van de deskundige dr. [naam deskundige] arts en (forensisch) patholoog, d.d. 19 oktober 2011 vermeldt dat aan de nek, romp en linkerarm tekenen waren van doorgemaakt uitwendig mechanisch perforerend geweld passend bij 2 inschoten en 2 of 3 doorschoten.
De letsels waren, gezien de begeleidende bloeduitstortingen, alle bij leven ontstaan.
In relatie met alle schotkanalen waren meerdere vitale structuren direct geraakt (het hart, de
longen, de grote lichaamsslagader, de halsslagader, het ruggenmerg) en waren er
tekenen van doorgemaakt fors bloedverlies.
Volgens de deskundige wordt het intreden van de dood zondermeer verklaard door de hierdoor opgelopen orgaanfunctiestoornissen, zowel direct (longfunctiestoornissen, centraal
zenuwstelselstoornissen en hartfunctiestoornissen), alsook indirect (door algehele
weefselschade ten gevolge van doorgemaakt fors bloedverlies).
De rechtbank volgt de conclusie van de deskundige en stelt vast dat het slachtoffer [slachtoffer] als gevolg van ten minste 4 schoten om het leven is gekomen.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 6 september 2011 vanaf ongeveer 10.00 uur samen met [slachtoffer] in de woning aan de [adres] aan het schoonmaken is geweest. Omstreeks 11.00-11.30 uur is verdachte de woning binnengekomen. Rond 12.50 uur vroeg verdachte aan [slachtoffer] of zij nog even mee ging naar de loods om naar een brommertje te kijken. Volgens [getuige 1] hoefde zij van [slachtoffer] niet op haar te wachten. [getuige 1] is toen vertrokken.
[naam zus], de zus van het slachtoffer, heeft verklaard dat zij op 6 september 2011 een aantal keren heeft gebeld naar [slachtoffer] en dat zij haar rond kwart voor twee heeft gesproken.
Uit een tijdschema dat zich bij het dossier bevindt is op te maken dat het bedoelde telefooncontact [naam zus] en [slachtoffer] volgens beider gsm’s en een printlijst om 13.54 uur plaatsvond. Voorts vermeldt dit tijdschema dat op camerabeelden vanaf de [adres] te zien is dat verdachte op 6 september 2011 om 13.59 uur vanuit de richting van de [adres] aangelopen komt en opeens begint te rennen.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij op 6 september 2011 naar zijn woning aan de [adres] is gegaan, wetende dat [slachtoffer] daar aanwezig was. Hij heeft haar op een gegeven moment gevraagd of zij niet bij hem terug wilde komen, maar daar viel volgens [slachtoffer] niet over te praten. Toen [slachtoffer] op een gegeven moment beeldjes die van haar waren in haar auto zette, wist hij zeker dat ze niet meer terug kwam en stortte volgens eigen zeggen zijn wereld in. Hij is naar de loods gelopen, heeft daar het geladen wapen samen met een extra doosje munitie gepakt en is terug naar de woning gelopen. Toen hij in de keuken was zag hij [slachtoffer] staan en ging het wapen af.
De Unit FTO heeft op de [adres] onderzoek verricht. De samenvattende onderzoeksresultaten luiden als volgt :
Het slachtoffer werd dood aangetroffen in de deuropening van de achterdeur van de
woning, met de benen gelegen in de woning en de romp op de dorpel en buiten de
woning. Er werden in de keuken vijf hulzen van het kaliber 7.65 aangetroffen.
Gezien het aantreffen van een passief bloedspattenbeeld op de keukenvloer ter hoogte
van de oven, heeft het slachtoffer daar mogelijk enige tijd stil gestaan met een bloedende
wond. Gezien het aantreffen van het passieve bloedspattenbeeld voor de korte zijde van het
aanrecht, alsmede het aantreffen van bloedvegen op het ladefront en kastje nabij de
keukeningang, heeft het slachtoffer zich vanaf een positie boven het aanrecht verplaatst
in de richting van de keukendeur.
Een afgevuurde kogel is op de rechter keukenmuur terecht gekomen. Vervolgens is
deze kogel gericocheerd en terecht gekomen op het tegenover gelegen aanrecht. Zeer
waarschijnlijk heeft de kogel in deze schootsbaan geen personen geraakt.
Vermoedelijk werd het slachtoffer eerst geraakt in de linkerborst, waarna een kogel via
de rug is uitgetreden en vervolgens zeer waarschijnlijk ricocheerde, op een hoogte van circa
145 cm tegen de koelkastdeur en vervolgens verder diagonaal schuin omhoog ging.
Gezien het aantal inschoten (twee) en doorschoten (twee) in en door het lichaam van het slachtoffer, in relatie tot het aantal aangetroffen hulzen op de plaats delict (vijf), het aantal kogels aangetroffen op de plaats delict (drie), het aantal kogels aangetroffen in het lichaam van het slachtoffer (twee), de bevindingen van het kledingonderzoek van het slachtoffer en het onderzoek op de plaats delict, waarbij gebleken is dat één kogel waarschijnlijk alleen één muur heeft geraakt, is er sprake van vier treffers op het slachtoffer en één misser op de plaats delict.
Een van de kogels werd aangetroffen onder de romp van het slachtoffer in een van de gaten van de deurmat. Gezien de locatie van aantreffen, de wijze van aantreffen en het roodbruine materiaal (vermoedelijk bloed) op de kogel, is deze kogel vermoedelijk uit het lichaam van het slachtoffer afkomstig.
De onderzoekers van de UFTO hebben de volgende hypothese opgesteld naar aanleiding van de onderzoeksresultaten:
In de keuken heeft de schutter vermoedelijk eerst een schot gelost, dat op de rechter
keukenmuur terecht is gekomen. Op dat moment heeft de schutter waarschijnlijk ter
hoogte van het lange deel van het keukenblok gestaan. Vervolgens werd het [slachtoffer] zeer waarschijnlijk in de linkerborst geraakt. Deze kogel heeft het lichaam [slachtoffer] via de rug (rechts) verlaten. Het [slachtoffer] heeft op dat moment zeer waarschijnlijk vlak voor de koelkast in de keuken gestaan, waarna het [slachtoffer] waarschijnlijk naar het aanrecht aan de achterzijde van de keuken is gelopen, alwaar ze daar even stil heeft gestaan, het aanrecht en de keukenkastjes heeft vastgepakt en vervolgens heeft geprobeerd te vluchten, al dan niet kruipend, in de richting van de achterdeur. Hierna is zij nog drie maal geraakt in de nek/hals, linkerbovenarm/linkeroksellijn/rechterborst en de rug/rechterbovenarm (willekeurige volgorde), waarbij het slachtoffer op dat moment waarschijnlijk in liggende positie (gestrekte arm naar voren) is geweest of in de val naar die positie toe. Het slachtoffer heeft bij het afvuren van de laatste schoten, zeer waarschijnlijk op de positie van aantreffen, in de deuropening van de achterdeur van de woning, gelegen.
De rechtbank acht de hypothese van de onderzoekers op grond van de onderzoeksresultaten aannemelijk en heeft geen reden om aan deze hypothese te twijfelen.
Door het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die met het vuurwapen op [slachtoffer] heeft geschoten. Uit het hiervoor vermelde tijdschema trekt de rechtbank de conclusie dat verdachte de schoten op [slachtoffer] tussen 13.54 uur en 13.59 uur heeft afgevuurd.
Uit de genoemde onderzoeksresultaten leidt de rechtbank voorts af dat verdachte ten minste 4 maal met een vuurwapen op het slachtoffer heeft geschoten en haar daarbij 4 maal heeft geraakt. Het slachtoffer is door de schotverwondingen overleden.
Is er sprake van moord of doodslag?
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel met de voor moord vereiste voorbedachte raad heeft gehandeld.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte op enig moment naar de loods is teruggegaan om zijn geladen vuurwapen en een extra doosje met munitie te halen. De rechtbank laat daarbij in het midden of verdachte dit heeft gedaan voor- of nadat [slachtoffer] hem voor de laatste keer heeft laten weten niet meer bij hem terug te zullen keren. Aannemelijk is dat verdachte de bewuste dag in eerste instantie naar zijn woning is gegaan om nogmaals aan [slachtoffer] te vragen of zij bij hem terug wilde komen. Toen hij zag dat [slachtoffer] beeldjes in haar auto aan het inladen was, is hem waarschijnlijk duidelijk geworden dat het definitief over was en heeft hij besloten het vuurwapen en een doosje extra munitie uit de loods te halen en daarmee terug te lopen naar de keuken waar [slachtoffer] zich bevond. Hij wist op dat moment dat het wapen geladen was. Eenmaal in de keuken aangekomen, heeft verdachte op enig moment geschoten op [slachtoffer]. Dat dit per ongeluk zou zijn gebeurd, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig en past ook niet in de onderzoeksresultaten van de Unit FTO. Verdachte heeft immers 4 keer op [slachtoffer] geschoten, waarvan 3 keer toen zij op de grond lag dan wel terwijl zij viel. Dit duidt op het opzettelijk schieten op [slachtoffer] en in het geheel niet op het per ongeluk afgaan van het pistool.
Dat verdachte slechts de bedoeling had om zichzelf van het leven te beroven acht de rechtbank evenmin aannemelijk. Uit de omstandigheid dat verdachte niet alleen het geladen vuurwapen uit de loods pakte, maar ook het extra doosje met munitie, leidt de rechtbank af dat hij in elk geval de bedoeling had om eerst [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte zou immers in het geval dat hij - in bijzijn van [slachtoffer] - alleen op zichzelf zou willen schieten geen extra munitie nodig hebben gehad.
Door de bovenstaande feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om [slachtoffer] van het leven te beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Zulks blijkt ook uit het feit dat toen verdachte het eerste schot op [slachtoffer] had afgevuurd en [slachtoffer] gewond naar de keukendeur was gegaan en daar was gevallen, toen nog drie keer op [slachtoffer] heeft geschoten. De laatste drie schoten die verdachte op [slachtoffer] heeft afgevuurd wijzen er volgens de rechtbank op dat verdachte zijn eerder voorgenomen doel om [slachtoffer] van het leven te beroven zeker wilde stellen.
Dat verdachte heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zoals door de raadsman is gesteld, wordt naar het oordeel van de rechtbank weersproken door de hierboven besproken bewijsmiddelen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 06 september 2011 te Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg, kogels op het lichaam van [slachtoffer]
afgevuurd, tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank heeft hierbij kennelijke misslagen verbeterd, waardoor de verdachte niet in zijn belangen is geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 jaar met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft hij er rekening mee gehouden dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is te achten.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht de eis van de officier van justitie bovenmatig, van mening zijnde dat sprake is van doodslag en gelet op de aanbevelingen van de psycholoog en de psychiater in hun rapportage. Hij pleit voor een gevangenisstraf van beperkte duur, gekoppeld aan de voorwaarden die de rapporteurs hebben geadviseerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte [slachtoffer] met wie hij een langdurige relatie had gehad, om het leven gebracht nadat tot hem was doorgedrongen dat de relatie met haar ten einde was. Door aldus te handelen heeft verdachte blijk gegeven van een ernstig gebrek aan respect voor het leven van een medemens. Hij heeft niet alleen het slachtoffer het leven ontnomen, maar ook aan haar nabestaanden, onder wie haar broer en zus, een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. Zus [naam zus] heeft op zitting op een indringende wijze verteld hoeveel verdriet zij nog altijd heeft van het overlijden van [slachtoffer] en hoe haar wereld in elkaar is gestort. Aan te nemen valt dat zij het leed en de mede als gevolg daarvan ontstane psychische schade nog lang, mogelijk de rest van haar leven, zal ervaren. Verdachte heeft door zijn handelen ook aan overige familieleden en aan vrienden van het slachtoffer groot en onherstelbaar leed toegebracht.
Het ernstige gevolg van het bewezenverklaarde en de wijze waarop het bewezenverklaarde handelen is uitgevoerd, dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen in de samenleving in het algemeen, en de omgeving van het gebeurde in het bijzonder, gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Moord behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt. In de regel wordt bij het delict moord niet volstaan met een lagere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan 12 jaar. Aan dat uitgangspunt ligt ten grondslag dat het opzettelijk en met voorbedachten rade benemen van iemands leven de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven, is.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de rapportages die omtrent de persoon van verdachte zijn uitgebracht door psychiater [naam psychiater] d.d. 14 december 2011 en psycholoog [naam psycholoog] d.d. 13 december 2011. Beide rapporteurs concluderen dat verdachte ten tijde van het schietincident leed aan een depressie en aan een posttraumatische stressstoornis.
[naam psycholoog] vermeldt dat verdachte, toen [slachtoffer] nogmaals aankondigde definitief besloten te hebben bij hem weg te gaan, door de bij hem aanwezige stoornissen de ontstane situatie niet meer overzag en evenmin meer wist te bepalen hoe hij verder met zijn leven moest. De hopeloosheid en machteloosheid die hiervan op hun beurt het gevolg waren, brachten verdachte tot het uitvoeren van een zeer beperkte oplossingsstrategie waarbij hij aanvankelijk niet alleen van plan was [slachtoffer] van het leven te beroven maar ook zichzelf te doden. Volgens de rapporteurs stonden ondanks de beperkte mogelijkheden voor verdachte andere keuzes open, maar heeft hij ervoor gekozen daarvan geen gebruik te maken. De rechtbank volgt de rapporteurs in hun conclusies dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Deze strafverminderende factor wordt naar het oordeel van de rechtbank weer gecompenseerd door de mate van geweld die verdachte heeft toegepast. Hij heeft immers toen [slachtoffer] al een keer geraakt was en bij de keukendeur was neergevallen nogmaals 3 schoten op haar lichaam afgevuurd.
Het moge zo zijn dat de rapporteurs een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde een GGZ-behandeling adviseren, de rechtbank stelt vast dat een dergelijke straf slechts kan worden opgelegd bij een gevangenisstraf van ten hoogste 4 jaar. De rechtbank acht het gepleegde feit dermate ernstig en de daarmee samenhangende genoegdoening aan de geschokte rechtsorde dermate gewichtig dat een gevangenisstraf van ten hoogste 4 jaar waarvan een deel voorwaardelijk niet als een reële optie kan worden beschouwd. De persoonlijke omstandigheden van verdachte vallen bij de ernst van het gepleegde feit in het niet. Voor zover noodzakelijk wordt geacht dat verdachte zich onder behandeling stelt voor zijn depressieve stoornis alsmede voor zijn posttraumatische stressstoornis, merkt de rechtbank op dat een dergelijke behandeling ook vanuit een detentiesituatie kan plaatsvinden.
Al met al acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 jaar passend en geboden.
7 Het beslag
7.1 De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan of voorbereid met behulp van deze voorwerpen, dan wel dat deze voorwerpen bij het onderzoek naar het tenlastegelegde feit zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
7.2 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen kleding aan de executeur van de nalatenschap van het overleden [slachtoffer] omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt en omdat de verbeurdverklaring van deze kleding, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, wettelijk niet mogelijk is.
Ten aanzien van de overige op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde goederen heeft de officier van justitie op zitting meegedeeld dat deze reeds zijn teruggegeven, zodat door de rechtbank hierop geen beslissing meer hoeft te worden genomen
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 36d en 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Moord;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan de executeur van de nalatenschap van [slachtoffer] van de inbeslaggenomen kleding van deze [slachtoffer];
- verklaart onttrokken aan het verkeer de volgende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: een zwart pistool, 2 doosjes met munitie kal. 7.65 (verpakt in een blik) en een stroomstootwapen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Van Gessel en mr. Peeters, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 juni 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 06 september 2011 te Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm
beraad en rustig overleg, een of meer kogel(s) op het lichaam van [slachtoffer]
afgevuurd, in elk geval uitwendig en/of mechanisch geweld op [slachtoffer]
heeft toegepast, tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht