ECLI:NL:RBBRE:2012:BW9652

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
15 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/575
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg over de termijn voor ziekmelding na afloop van de wachttijd volgens de WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Breda, gedateerd 15 juni 2012, wordt de zaak behandeld van een eiser die in beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had zich op 1 november 2011 ziek gemeld, maar het UWV weigerde zijn WIA-uitkering omdat hij zich niet binnen vier weken na het einde van de wachttijd had ziek gemeld. De rechtbank moest beoordelen of de termijn voor ziekmelding correct was geïnterpreteerd door het UWV. De relevante wetgeving, met name artikel 54 en 55 van de WIA, werd in detail besproken. De rechtbank concludeerde dat de vierwekenperiode moet worden geteld vanaf 4 oktober 2011, de eerste dag na afloop van de wachttijd, en dat de laatste dag van deze termijn 1 november 2011 was. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte had gesteld dat eiser zich te laat had ziek gemeld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het griffierecht aan eiser vergoed en werden de proceskosten vastgesteld op € 437,-.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/575 WIA
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2012 in de zaak tussen
[eiser], te Teteringen, eiser,
gemachtigde: mr. Y. van der Linden,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Breda), verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2011 (primair besluit) heeft verweerder eiser kenbaar gemaakt dat hij met ingang van 1 november 2011 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) omdat hij niet binnen vier weken na het einde van de wachttijd een ziekmelding heeft gedaan.
Bij besluit van 20 januari 2012 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2012.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M. Klootwijk.
Overwegingen
1. Eiser is werkzaam geweest als medewerker beheer bij Natuurmonumenten. Op 6 oktober 2009 is hij uitgevallen in verband met spanningsklachten. Per einde wachttijd, 4 oktober 2011, heeft verweerder aan eiser een WIA-uitkering geweigerd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35%. Aansluitend is aan eiser een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit die situatie heeft eiser zich op 1 november 2011 opnieuw ziek gemeld. Verweerder heeft daarop een WIA-uitkering geweigerd, omdat eiser zich niet binnen vier weken na het einde van de wachttijd, 3 oktober 2011, heeft ziek gemeld.
2. Eiser heeft aangevoerd dat de vierwekenperiode moet worden geteld vanaf 4 oktober 2011 in plaats van 3 oktober 2011.
3. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WIA ontstaat het recht op een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
In artikel 5 van de WIA is bepaald dat gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij, die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WIA – voor zover van belang – ontstaat het recht op een WGA-uitkering niet eerder dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd.
Artikel 55, eerste lid, van de WIA bepaalt dat, indien op de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid, geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat hij wel gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt indien hij op de dag hieraan voorafgaand:
a. recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering;
b. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid; of
c. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit een andere oorzaak dan die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
Ingevolge artikel 55, derde lid, van de WIA – voor zover hier van belang – kan het recht op een WGA-uitkering in de situatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, niet later ingaan dan vier weken na de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid.
4. Vaststaat dat eiser zich op 1 november 2011 opnieuw heeft ziek gemeld en dat deze ziekmelding voortkomt uit een andere ziekteoorzaak dan de ziekmelding van 6 oktober 2009. Dat betekent dat de situatie als bedoeld in artikel 55, eerste lid, onderdeel c, van de WIA op eiser van toepassing is. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht stelt dat er geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan, omdat eiser zich niet binnen vier weken na einde wachttijd heeft ziek gemeld.
Partijen verschillen van mening over de interpretatie van artikel 55, derde lid, in combinatie met artikel 54, tweede lid, van de WIA. Concreet gaat het daarbij om de zinsnede “niet later dan vier weken na de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid”. Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 55, derde lid, van de WIA slechts voor één uitleg vatbaar. De dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid, kan uitsluitend verwijzen naar “de eerste dag na afloop van de wachttijd”, in dit geval 4 oktober 2011.
Artikel 55, derde lid, van de WIA bepaalt vervolgens dat het recht op een WGA-uitkering niet later kan ingaan dan vier weken na – in dit geval – 4 oktober 2011. Dat betekent dat de eerste dag van de vierwekentermijn valt op 5 oktober 2011 en dat 1 november 2011 de laatste dag van die vierwekentermijn is.
Verweerder heeft ter zitting verwezen naar de Memorie van Toelichting. De rechtbank leidt uit die Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2004-2005, 30 034, nr. 3) af, dat de wetgever inderdaad de bedoeling heeft gehad om uit te gaan van een termijn van vier weken na het einde van de wachttijd. Nu de wetstekst echter helder en slechts voor één uitleg vatbaar is, kan aan de Memorie van Toelichting geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiser zich na het in artikel 55, derde lid, van de WIA bedoelde tijdvak van vier weken heeft ziek gemeld en dat er daarom geen recht op een WGA-uitkering bestaat. Dat betekent dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
Evenwel staat nog niet vast dat eiser ook daadwerkelijk recht heeft op een WGA-uitkering; dat moet verweerder nog inhoudelijk onderzoeken. De rechtbank ziet daarom geen ruimte om zelf in de zaak te voorzien.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak.
6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2012.
N.A. D’Hoore, griffier mr. M. Breeman, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 26 juni 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.