ECLI:NL:RBBRE:2012:BW9893

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
28 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
rc-nummer : 12/966 : 02/800598-10
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 14fa Wetboek van Strafrecht in relatie tot legaliteitsbeginsel

In deze zaak heeft de rechter-commissaris op 28 juni 2012 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot voorlopige tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf die vóór 1 april 2012 was opgelegd. De vordering was gebaseerd op artikel 14fa van het Wetboek van Strafrecht, dat op 1 april 2012 in werking is getreden. De rechter-commissaris oordeelde dat de toepassing van dit artikel in dit geval in strijd was met het legaliteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechter-commissaris stelde vast dat de veroordeling en de opgelegde voorwaardelijke straf dateren van vóór de inwerkingtreding van artikel 14fa Sr, en dat er geen overgangsregeling was die de toepassing van dit artikel rechtvaardigde. Hierdoor zou de veroordeelde in een nadeliger positie komen te verkeren, wat in strijd is met het legaliteitsbeginsel.

De rechter-commissaris verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering en gelastte de onmiddellijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De procedure begon met een onherroepelijk vonnis van 4 juli 2011, waarbij de veroordeelde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden kreeg opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd was ingegaan op 19 juli 2011. De officier van justitie had op 25 juni 2012 een vordering ingediend, waarin werd gesteld dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden had overtreden. De rechter-commissaris heeft de veroordeelde en zijn raadsman gehoord, maar de officier van justitie was niet aanwezig. De raadsman pleitte voor afwijzing van de vordering, wat de rechter-commissaris uiteindelijk heeft gedaan.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige toepassing van nieuwe wetgeving in het strafrecht, vooral wanneer deze wetgeving terugwerkende kracht heeft en mogelijk nadelige gevolgen heeft voor veroordeelden. De rechter-commissaris verwijst naar relevante rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, die de bescherming van de rechten van verdachten en veroordeelden onderstreept.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
rc-nummer : 12/966
parketnummer : 02/800598-10
Beschikking van de rechter-commissaris in strafzaken op een vordering voorlopige tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 14fa van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
inzake veroordeelde
naam : [achternaam]
voornamen : [voornaam]
geboren op : [geboortedatum en plaats]
woonplaats : [woonplaats]
adres : [adres]
Het verloop van de procedure
Veroordeelde is bij onherroepelijk vonnis van 4 juli 2011 veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar. Daarbij zijn veroordeelde algemene en bijzondere voorwaarden opgelegd. De proeftijd is ingegaan op 19 juli 2011.
De rechter-commissaris heeft kennis genomen van de op 25 juni 2012 ontvangen, niet gedateerde, vordering van de officier van justitie strekkende tot (het toewijzen van) de voorlopige tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden tegen veroordeelde, in verband met de - door de officier van justitie gestelde -overtreding van de bijzondere voorwaarden. Ter onderbouwing van die vordering heeft de officier van justitie een door Reclassering Nederland opgesteld ‘advies (partiële) tenuitvoerlegging’ van 25 juni 2012 overgelegd.
De rechter-commissaris heeft op 25 juni 2012 veroordeelde en zijn raadsman mr. Van de Marel gehoord. De officier van justitie was - hoewel uitgenodigd - daarbij niet aanwezig.
De raadsman heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
De overwegingen
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 14fa Wetboek van Strafrecht (Sr), in werking getreden per 1 april 2012. Voormeld artikel geeft de rechter-commissaris de bevoegdheid om - op daartoe strekkende vordering van het Openbaar Ministerie - een voorwaardelijke straf voorlopig ten uitvoer te leggen, in geval er ‘ernstige redenen’ bestaan voor het vermoeden dat sprake is van overtreding van enige gestelde voorwaarde. Het strafbare feit en de daarop gevolgde veroordeling (het vonnis van 4 juli 2011) dateren beide van vóór de inwerkingtreding van artikel 14fa Sr. Om die reden onderzoekt de rechter-commissaris - bij gebreke van een overgangsregeling - ambtshalve of artikel 14fa Sr al dan niet buiten toepassing moet blijven wegens strijd met het legaliteitsbeginsel zoals dat is neergelegd in onder meer artikel 1 Sr en artikel 7 EVRM.
De rechter-commissaris stelt voorop dat betekenis, strekking en reikwijdte van artikel 1 Sr mede worden ingevuld door (rechtspraak ter zake) artikel 7 EVRM. Uit vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) valt af te leiden dat - om vast te kunnen stellen dat er sprake is van een schending van artikel 7 EVRM - er sprake moet zijn van nieuwe (straf)wetgeving die met terugwerkende kracht op tevoren gepleegde strafbare feiten van toepassing is verklaard en valt aan te merken als een ‘penalty’ als bedoeld in artikel 7 lid 2 EVRM.
Daarbij geldt dat de term ‘penalty’ een eigen, autonome betekenis heeft. In dit verband is mede van belang dat het EHRM meermalen heeft uitgesproken dat sprake is van een ‘penalty’ als de nieuwe wetgeving leidt tot een strafrechtelijk nadeliger positie voor betrokkene - verdachte of veroordeelde - ongeacht de bedoeling die de wetgever daarmee heeft gehad. Het EHRM stelt een effectieve toepassing van artikel 7 EVRM voorop. De rechter-commissaris verwijst in dit verband onder meer naar EHRM 09-02-1995, NJ 1995, 606 (Welch v. Groot-Brittannië), EHRM 08-06-1995, NJ 1996, 1 (Jamil v. Frankrijk) en EHRM 07-06-2012, nr. 61827/09 (K. vs. Duitsland), in welke zaak het EHRM verwijst naar zijn uitspraak van 9 februari 1995 (Welch).
Tegen deze achtergrond overweegt de rechter-commissaris het volgende.
Tot 1 april 2012 was de beslissing ten aanzien van de tenuitvoerlegging ingevolge artikel 14g Sr voorbehouden aan de zittingsrechter. Die is bij het nemen van zijn beslissing gebonden aan een strenger toetsingskader (er moet sprake zijn van - vastgestelde - overtreding van enige gestelde voorwaarde) en kan putten uit een wettelijk arsenaal van ‘lichtere’ alternatieven: omzetting in een werkstraf, wijziging van voorwaarden, verlenging van de proeftijd en/of (slechts) gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf.
Vanaf 1 april 2012 geeft artikel 14fa Sr de rechter-commissaris de - voorheen niet
bestaande - mogelijkheid een voorwaardelijke straf voorlopig ten uitvoer te leggen. Daarbij geldt een lichter toetsingskader (‘ernstige redenen’ voor het vermoeden dat sprake is van overtreding van enige gestelde voorwaarde) voor toewijsbaarheid van de vordering. Bovendien heeft de rechter-commissaris enkel de mogelijkheid om de vordering (voorlopig) toe te wijzen of af te wijzen; artikel 14g Sr is niet van overeenkomstige toepassing verklaard.
Op grond hiervan is de rechter-commissaris van oordeel dat toepassing van artikel 14fa Sr niet louter ziet op de wijze van tenuitvoerlegging, of de enkele versnelling van de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf, maar leidt tot een strafrechtelijk nadeliger positie voor de veroordeelde. Toepassing van artikel 14fa Sr leidt naar het oordeel van de rechter-commissaris ingevolge artikel 1 Sr, gelezen in samenhang met artikel 7 EVRM, dan ook tot strijd met het legaliteitsbeginsel, zodat toepassing achterwege dient te blijven.
De rechter-commissaris zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Beslissing
De rechter-commissaris verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk en gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van veroordeelde.
Deze beschikking is gegeven te Breda op 28 juni 2012 door mr. J.C.A.M. Los