ECLI:NL:RBBRE:2012:BX0194

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
4 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
704647 cv 12-1364
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.J.G. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van betalingsregeling en hoofdelijke aansprakelijkheid in civiele procedure

In deze civiele procedure vorderde eiseres, een besloten vennootschap [X] B.V., betaling van een openstaande factuur van € 5.636,08, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, van gedaagden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De zaak betreft een betalingsregeling die op 27 oktober 2011 was getroffen, waarbij gedaagde sub 1 zich had verbonden om maandelijks € 10,00 te betalen. Eiseres stelde dat deze regeling niet kon worden nagekomen gezien de hoogte van de vordering, waardoor het jaren zou duren voordat de schuld zou zijn afgelost. Gedaagde sub 1 voerde aan dat de betalingsregeling ten onrechte was beëindigd door eiseres, maar de kantonrechter oordeelde dat eiseres in redelijkheid niet aan de regeling kon worden gehouden, gezien de niet-tijdige betalingen door gedaagde sub 1 en de expliciete voorwaarden van de regeling.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering van eiseres op 30 januari 2012 opeisbaar was en dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de betaling van de hoofdsom. De rechter wees de vordering van eiseres toe, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding. De kosten van de procedure werden eveneens aan gedaagden opgelegd, waarbij de kantonrechter de proceskosten begrootte op € 1.228,34. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
team kanton Breda
zaak/rolnr.: 704647 CV EXPL 12-1364
vonnis d.d. 4 juli 2012
inzake
de besloten vennootschap [X] B.V.,
gevestigd te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,
eiseres,
gemachtigde: GGN Brabant te Tilburg,
tegen
[gedaagde sub 1],
wonende te [adres]
gedaagde sub 1,
procederend in persoon,
en
[gedaagde sub 2],
wonende te [adres]
gedaagde sub 2,
procederend in persoon.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaardingen van 30 januari en 6 februari 2012 met één productie;
b. de conclusie van antwoord zijdens gedaagde sub 1 met producties en de conclusie van antwoord zijdens gedaagde sub 2 met één productie;
c. de conclusie van repliek tevens houdende vermindering van eis van 21 maart 2012 met producties;
d. de conclusie van dupliek zijdens gedaagde sub 1 met producties en de conclusie van dupliek zijdens gedaagde sub 2;
e. de akte zijdens eiseres tevens houdende vermindering van eis van 16 mei 2012.
2. Het geschil
2.1 Eiseres (verder te noemen [X]) vordert na vermindering van eis bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden (verder te noemen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]) hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 5.636,08, vermeerderd met de wettelijke rente over € 4.879,00 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten.
2.2 [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
3. De beoordeling
3.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist, staat tussen partijen het volgende vast:
- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] waren in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 2 september 2010 heeft de rechtbank Breda het huwelijk ontbonden. Tot de huwelijksgemeenschap behoorde een woning aan de [de woning] (verder te noemen de woning).
- [X] heeft in opdracht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de woning verkocht voor een bedrag van € 205.000,00 tegen een courtage van 2 %. [X] heeft aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op 7 februari 2011 een bedrag van € 4.879,00 in rekening gebracht. Op de factuur wordt het volgende vermeld: ‘(…) Dit bedrag zal verrekend worden met het transport van bovengenoemd perceel, met als uitgangspunt de transportdatum: 02-05-’11 (…)’. Betaling van de factuur heeft niet plaatsgevonden ten tijde van het transport van de woning. De overwaarde werd volledig aan De Belastingdienst uitgekeerd in verband met haar vordering op [gedaagde sub 2].
- Tussen [X] en [gedaagde sub 1] is op 27 oktober 2011 een betalingsregeling tot stand gekomen. De gemachtigde van [X] schrijft aan [gedaagde sub 1]: ‘(…) In bovengenoemde zaak bevestigen wij de met u overeengekomen betalingsregeling. Tot op vandaag bent u verschuldigd € 5.653,85 te verhogen met de nog te vervallen rente. Zoals afgesproken zal elke maand een bedrag van € 10,00 aan aflossing middels een automatische incasso van uw bankrekening worden afgeschreven onder vermelding van ons kenmerk (…). Uw eerste aflossing zal met ingang van 10-11-2011 worden ingehouden (…). Deze regeling geldt voor een periode van maximaal 6 maanden. Na deze periode kan de hoogte van uw maandelijkse aflossing worden herzien aan de hand van uw financiële situatie. Bij geen of niet tijdige betaling vervalt de regeling, en wordt het totale (restant)bedrag ineens en in zijn geheel opeisbaar. (…)’.
- [gedaagde sub 1] heeft op 10 november 2011 een bedrag van € 10,00 aan [X] voldaan (door middel van automatische incasso).
- Op 18 november 2011 schrijft de gemachtigde van [X] aan [gedaagde sub 1]: ‘(…) In bovengenoemde zaak heeft u van ons kantoor d.d. 27-10-2011 een bevestiging ontvangen voor een betalingsregeling ad. € 10,00 per maand. De eerste termijn is reeds bij u geïncasseerd. Na hercontrole is echter gebleken dat uw betalingsvoorstel te laag is. Onze brief d.d. 27-10-2011 komt dan ook te vervallen. Cliënte kan akkoord gaan met een betalingsregeling, mits de hoogte van uw aflossing € 250,00 per maand bedraagt. (…)’ en op 25 november 2011 schrijft zij: ‘(…) Gezien de hoogte van onderhavige vordering kan onze cliënte wegens haar moverende redenen niet akkoord gaan met uw betalingsvoorstel van € 10,00 per maand. (…) Derhalve rest ons niets anders dan langs gerechtelijke weg deze vordering te incasseren. (…)’.
- Op 2 februari 2012 heeft [gedaagde sub 1] een bedrag van € 30,00 aan [X] voldaan.
- Op 29 maart 2012 heeft [gedaagde sub 1] een bedrag van € 10,00 aan [X] voldaan en tussen 10 april en 2 mei 2012 heeft [gedaagde sub 1] eveneens een bedrag van € 10,00 aan [X] voldaan.
3.2 [X] vordert in rechte betaling van het restant van haar factuur van 7 februari 2011 te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
3.3 [gedaagde sub 1] erkent de hoofdsom aan [X] verschuldigd te zijn. Zij voert echter aan dat zij op 27 oktober 2011 een betalingsregeling met [X] had getroffen en dat [X] die betalingsregeling ten onrechte op 18 november 2011 heeft beëindigd. [gedaagde sub 1] heeft desondanks de maandelijkse betalingen op de betalingsregeling gecontinueerd. Gelet daarop kan [X] niet in haar vorderingen worden ontvangen. Voorts voert [gedaagde sub 1] aan dat zij bereid is de helft van de hoofdsom tegen finale kwijting aan [X] te voldoen.
3.4 [gedaagde sub 2] verzoekt de kantonrechter een betalingsregeling vast te stellen voor de helft van de hoofdsom.
3.5 [X] betwist de stellingen van [gedaagde sub 1]. Zij voert aan dat [gedaagde sub 1] de betalingsregeling niet is nagekomen.
3.6 De vraag die thans voorligt luidt of de betalingsregeling tussen [X] en [gedaagde sub 1] in stand is gebleven en of de vordering van [X] opeisbaar was op 30 januari 2012, de datum waarop [X] [gedaagde sub 1] in rechte heeft betrokken.
3.7 De kantonrechter overweegt dat, gelet op de hoogte van de vordering van [X] en de getroffen betalingsregeling van € 10,00 per maand, het jaren zou duren voordat [gedaagde sub 1] de vordering zou hebben afgelost. Bovendien schrijft (de gemachtigde van) [X] in haar brief van 27 oktober 2011 uitdrukkelijk dat de betalingsregeling slechts gold voor een periode van maximaal 6 maanden en dat deze nadien zou worden herzien aan de hand van de financiële situatie van [gedaagde sub 1]. Voorts overweegt de kantonrechter dat [gedaagde sub 1] de aflossingen volgens de betalingsregeling waarop zij zich beroept voor de maanden december 2011 en januari 2012 eerst op 2 februari 2012 – en dus niet tijdig – heeft voldaan. Zulks terwijl zij op 9 januari 2012 nog eens in gebreke is gesteld en er op is gewezen dat zij al geruime tijd geen enkele betaling meer had gedaan op de vordering. Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [X] in redelijkheid niet kon worden gehouden aan de op 27 oktober 2011 getroffen betalingsregeling. Dit betekent dat de vordering van [X] op 30 januari 2012 in elk geval opeisbaar was en zij [gedaagde sub 1] dus terecht in rechte heeft betrokken.
3.8 [X] heeft onbetwist gesteld dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor haar vordering. Dit betekent dat de vordering van [X] om [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de volledige hoofdsom, kan worden toegewezen.
3.9 [X] vordert voorts hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van een bedrag van € 600,00 aan buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter is van oordeel dat deze kosten niet voor vergoe¬ding in aanmer¬king komen, nu niet is gebleken dat de gemachtigde van [X] andere werk¬zaamheden heeft verricht dan die waar¬voor de in de artikelen 237 en 239 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bedoelde kosten een vergoe¬ding plegen in te sluiten. Het versturen van een (herhaalde) eenvoudige aanmaning is onvoldoende voor het toekennen van een dergelijke vergoeding. [X] heeft weliswaar gesteld dat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen, waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, maar uit de gegeven omschrijving van deze werkzaamheden en de overgelegde producties dient het tegendeel te worden afgeleid. Daarbij overweegt de kantonrechter dat [X] de kosten voor de discussie die zij met [gedaagde sub 1] heeft gevoerd omtrent de door haar ingetrokken betalingsregeling niet voor rekening van [gedaagde sub 1] kan brengen nu de oorspronkelijke fout – namelijk het treffen van de betalingsregeling op 27 oktober 2011 – door [X] is gemaakt.
3.10 Nu vast staat dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de factuur van [X] niet (tijdig) hebben voldaan, staat vast dat zij in verzuim zijn geraakt. De wettelijke rente is dan ook toewijsbaar als gevorderd.
3.11 De kantonrechter overweegt voorts dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich voor het treffen van een betalingsregeling dienen te wenden tot de gemachtigde van [X], aangezien zij geen wettelijke mogelijkheid heeft om bij vonnis dwingend een betalingsregeling aan partijen op te leggen.
3.12 [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van de procedure met dien verstande dat per exploot een bedrag van € 83,17 (in plaats van € 93,17) zal worden toegekend. De proceskosten worden begroot op € 1.228,34 (€ 166,34 explootkosten, € 437,00 griffierecht en € 625,00 gemachtigdensalaris).
4. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X] te betalen een bedrag van € 5.036,08, vermeerderd met de wettelijke rente over € 4.879,00 vanaf 6 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van dit geding, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 1.228,34;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.G. Eijssen- Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2012.