ECLI:NL:RBBRE:2012:BX0865

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
5 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
244721 FA RK 12-301
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • mr. Warnaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van convenant inzake kinderalimentatie in het kader van schuldsanering

In deze zaak verzoekt een man om nihilstelling van de kinderbijdragen in verband met zijn toelating tot de schuldsanering. De rechtbank Breda heeft op 5 juli 2012 uitspraak gedaan in deze kwestie. De man stelt dat zijn financiële situatie zodanig is gewijzigd dat de eerder vastgestelde bijdrage voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Hij voert aan dat hij sinds 22 december 2011 onder de schuldsaneringsregeling valt en dat de rechter-commissaris geen rekening heeft gehouden met de kinderalimentatie bij het vaststellen van het vrij te laten bedrag.

De rechtbank overweegt dat de man een wettelijke onderhoudsplicht heeft voor zijn minderjarige kinderen, en dat de bijstandsnorm voor een gezin in de berekening is meegenomen. De rechtbank wijst erop dat de man samenwoont met een nieuwe partner die geen inkomsten heeft, maar dat dit niet ten koste mag gaan van zijn onderhoudsplicht jegens zijn kinderen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de man over een bedrag van € 136,- per maand per kind kan beschikken voor de kinderalimentatie, ondanks zijn schuldsanering. De rechtbank wijzigt het convenant van partijen en stelt de bijdrage voor de kinderen vast op dit bedrag, met ingang van 22 december 2011 en voor de duur van de schuldsanering.

De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, en het meer of anders verzochte wordt afgewezen. De uitspraak benadrukt de prioriteit van de onderhoudsplicht voor minderjarige kinderen, zelfs in het kader van een schuldsanering.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team familierecht
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: 244721 FA RK 12-301
beschikking betreffende levensonderhoud,
in de zaak van
(naam),
wonende te (woonplaats),
hierna te noemen de man,
advocaat mr. E.M.C. Dumoulin,
en
(naam),
wonende te (plaatsnaam),
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.E.J. de Hart.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 19 januari 2012 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 20 maart 2012 ontvangen verweerschrift;
- de op 25 mei en 7 juni 2012 ontvangen brieven van de advocaat van de man met bijlagen;
- het door partijen op 15 december 2006 ondertekende convenant;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 juni 2012.
2. Het verzoek
De man verzoekt na te noemen bijdrage met ingang van 22 december 2011 nader vast te stellen op nihil, althans een beslissing te nemen die de rechtbank juist acht.
3. De beoordeling
3.1 Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast
- partijen hebben gedurende 15 jaar een relatie met elkaar gehad. Hun relatie is verbroken in 2006.
- uit hun relatie zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
1. (naam), geboren te (plaatsnaam) op (datum) 1999,
2. (naam), geboren te (plaatsnaam) op (datum) 2002.
Genoemde kinderen zijn door de man erkend.
3.2 Ingevolge voormeld convenant dient de man thans -inclusief de wettelijke indexeringen- € 205,41 per maand per kind te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van voormelde minderjarigen.
3.3 De man voert als grond voor zijn verzoek aan dat sinds voormelde beschikking de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de vastgestelde bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
In dit verband stelt hij dat sedert 22 december 2011 de definitieve schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is. Op het verzoek van de bewindvoerder heeft de rechter-commissaris bij brief van 6 juni 2012 laten weten dat hij geen aanleiding ziet om in het vrij te laten bedrag een correctie toe te passen voor (kinder)alimentatie. Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 18 november 2011 moet de bijdrage voor de kinderen op nihil worden gesteld, aldus de man.
3.4 De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
Zij voert aan dat de beslissing van rechter-commissaris om geen rekening te houden met de kinderalimentatie in het vrij te laten bedrag niet doorslaggevend moet zijn. Niet gebleken is dat door de man een onderbouwd verzoek aan de rechter-commissaris is gedaan, terwijl niet uitgesloten kan worden dat een onderbouwd verzoek wel was toegewezen. De overwegingen van de rechter-commissaris om geen correctie toe te passen worden niet duidelijk uit de brief.
Zij stelt verder dat er een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt ten aanzien van de situatie waarin kinderen al dan niet deel uitmaken van het gezin van de saniet; bij de berekening van het vrij te laten bedrag op grond van art. 475d Rv. wordt wel rekening gehouden met kinderen die feitelijk met de saniet samenwonen, maar niet met de onderhoudsgerechtigde minderjarigen die niet in zijn gezin verblijven. Kinderen in het gezin van de saniet nemen een bevoorrechte positie in ten opzichte van de kinderen die niet in zijn gezin verblijven en ten opzichte van de schuldeisers. De vrouw is van mening dat gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Hoge Raad er geen rechtvaardiging is om kinderen in het gezin van een saniet te bevoorrechten. Bovendien heeft de man zwarte inkomsten waaruit hij de kinderbijdragen kan voldoen. Er bestaan volgens de vrouw geen gronden om tot nihilstelling over te gaan.
3.5 De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge art. 295 lid 3 Fw. komt aan de rechter-commissaris de bevoegdheid toe het vrij te laten bedrag, dat doorgaans gelet op het daarbij van toepassing verklaarde art. 475d Rv onder bijstandsniveau is gelegen, te verhogen, rekening houdend met de omstandigheden van het geval. Vast staat dat de rechter-commissaris het verzoek van de man om bij het vrij te laten bedrag rekening te houden met de kinderbijdragen niet heeft gehonoreerd. Naar het oordeel van de rechtbank moet dit echter niet de nihilstelling van de kinderbijdragen tot gevolg hebben. De rechtbank acht bijzondere omstandigheden aanwezig die hieraan in de weg staan.
Blijkens de door de man overgelegde berekening van het vrij te laten bedrag is wel rekening gehouden met het feit dat hij samenwoont met een partner die niet over inkomsten beschikt en haar minderjarige kind; er is immers rekening gehouden met 90% van de toepasselijke bijstandsnorm voor een gezin. In het kader van de beoordeling van de draagkracht van de man voor kinderbijdragen heeft te gelden dat hij een wettelijke onderhoudsplicht heeft voor zijn minderjarige kinderen; er bestaat geen wettelijke onderhoudsplicht voor zijn nieuwe partner en het bij hen verblijvende kind van die partner. Onder omstandigheden kan bij de beoordeling van de draagkracht van de man rekening worden gehouden met de kosten van levensonderhoud van zijn nieuwe partner, maar hiervan kan slechts sprake zijn als voldoende aannemelijk is dat deze partner zelf niet in deze kosten van haar en haar kind kan voorzien. Door de man is onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een dergelijke situatie. De partner heeft geen werk en beschikt niet over eigen inkomsten. De man heeft desgevraagd slechts verklaard dat zij wel solliciteert als een baan haar leuk lijkt; dat de partner zich voldoende heeft ingespannen om aan werk te komen is niet aannemelijk geworden. Daarbij komt dat de man heeft verklaard dat zijn partner bij convenant overeengekomen is dat de vader van het bij haar verblijvende kind geen kinderbijdrage hoeft te voldoen. Er is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat van de vader van dit kind geen onderhouds-bijdrage kan worden gevergd.
Vorenstaande brengt met zich mee dat bij de beoordeling van de draagkracht van de man geen rekening gehouden kan worden met zijn nieuwe partner en het bij hen verblijvende kind.
Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de schulden die tot de toelating van de man tot de WSNP hebben geleid ná het beëindigen van de samenwoning met de vrouw zijn ontstaan doordat – zoals de man ter zitting heeft verklaard – hij gekke dingen heeft gedaan. Dat het noodzakelijk of onvermijdelijk was dat de man deze schulden is aangegaan is op geen enkele wijze gebleken.
3.6 De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man naast het vrij te laten bedrag nog over zwarte inkomsten kan beschikken. Zij heeft deze stelling in het licht van de betwisting van de man, dat hij slechts twee maal in het kader van een vriendendienst wat werkzaamheden heeft verricht, onvoldoende onderbouwd en evenmin bewijs aangeboden.
3.7 Nu bij de berekening van het vrij te laten bedrag rekening is gehouden met 90% van de bijstandsnorm voor een gezin betekent dit dat de man over een bedrag van € 360,90 méér kan beschikken dan in de situatie dat de man als alleenstaande was aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag, gelet op de voorrang die aan zijn onderhoudsverplichting jegens zijn minderjarige kinderen toekomt op grond van art. 1:400 lid 1 BW, aangewend moet worden voor de betaling van kinderalimentatie, zij het dat deze bijdrage in verband met de toelating tot de schuldsaneringsregeling wordt beperkt tot het bedrag dat de man recht geeft op de persoonsgebonden aftrek, te weten € 136,= per kind per maand. Het convenant van partijen zal in zoverre worden gewijzigd voor de duur van de schuldsanering.
3.8 Omdat tussen partijen sprake is van een relatie als bedoeld in de tweede zin van lid 1 van artikel 237 Rechtsvordering zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren.
4. De beslissing
De rechtbank
wijzigt voormeld convenant als volgt:
bepaalt dat de daarbij vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen, met ingang van 22 december 2011 en voor de duur van de schuldsanering, nader wordt vastgesteld op € 136,= (honderdzesendertig euro) per maand per kind, voor de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Warnaar, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van Voeten, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op: