ECLI:NL:RBBRE:2012:BX0943

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/2798
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Heilig Hartkerk als gemeentelijk monument aan te wijzen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Breda op 27 juni 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de Heilig Hartkerk in Etten-Leur. Verzoekster had het college van burgemeester en wethouders verzocht om de kerk aan te wijzen als gemeentelijk monument, maar dit verzoek werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om aanwijzing als monument niet in strijd was met de Erfgoedverordening Etten-Leur, omdat het college niet verplicht was om advies te vragen aan de monumentencommissie. De voorzieningenrechter benadrukte dat de afwezigheid van een kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument betekent dat er geen voorbescherming geldt op basis van de Erfgoedverordening. Dit houdt in dat de sloop van de kerk niet publiekrechtelijk genormeerd is, waardoor het slopen van het gebouw als feitelijk handelen moet worden beschouwd. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening om de sloop tegen te houden, niet kon worden toegewezen, omdat het bestreden besluit geen grondslag bood voor een dergelijke voorziening. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en verklaarde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 2798 BESLU
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster], verzoekster,
gemachtigde: [gemachtigde]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2012, verzonden 5 april 2012 (bestreden besluit), heeft verweerder het verzoek van verzoekster om de Heilig Hartkerk aan de [adres] te Etten-Leur aan te wijzen als gemeentelijk monument, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 4 mei 2012 een bezwaarschrift ingediend.
Tevens heeft zij op 20 juni 2012 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2012.
Verzoekster is verschenen bij gemachtigde [gemachtigde]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [woordvoerders verweerder]. Derde-partij [naam derde-partij] is gehoord bij monde van gemachtigden [gemachtigden].
Overwegingen
1. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende naar voren gekomen.
Met het oog op de mogelijke rol van de Heilig Hartkerk in de ruimtelijke visie op het gebied rondom [adres] en [adres] heeft verweerder op 5 augustus 2011 aan de gemeentelijke monumentencommissie verzocht te adviseren omtrent de monumentale waarde van het kerkgebouw. Op 4 oktober 2011 heeft de monumentencommissie geconcludeerd dat de Heilig Hartkerk cultuurhistorische en monumentale waarden bezit die aanwijzing als gemeentelijk monument rechtvaardigen. Verweerder is niet overgegaan tot aanwijzing maar heeft bij besluit van 28 februari 2012 de door [naam derde-partij] aanvraagde omgevingsvergunning voor het slopen van het kerkgebouw verleend.
Per 1 april 2012 is artikel 2.2, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vervallen en is de vergunningplicht voor het slopen van gebouwen uit de gemeentelijke bouwverordening geschrapt. Daarna is op verzoek van het parochiebestuur de op 28 februari 2012 verleende vergunning bij besluit van verweerder van 20 april 2012 weer ingetrokken. Intussen heeft verzoekster zich op 19 maart 2012 gewend tot verweerder met het verzoek om de Heilig Hartkerk op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
2. Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerder geen juiste toepassing heeft gegeven aan de in artikel 3 van de Erfgoedverordening Etten-Leur neergelegde aanwijzingsprocedure. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag van verzoekster niet de monumentencommissie geraadpleegd en door de verwijzing naar de eerdere procedure is verweerder ongemotiveerd afgeweken van het positieve advies van de monumentencommissie. Verzoekster is van mening dat de Heilig Hartkerk op grond van artikel 4 van de Erfgoedverordening Etten-Leur voorbescherming geniet en heeft de voorzieningenrechter daarom verzocht een zodanige voorziening te treffen dat de sloopwerkzaamheden stilliggen totdat er duidelijkheid is over de monumentale status van het kerkgebouw.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voor zover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Erfgoedverordening Etten-Leur (hierna: de Erfgoedverordening) kan het college, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.
Artikel 3, tweede lid, van de Erfgoedverordening bepaalt dat het college advies aan de monumentencommissie vraagt voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt.
Artikel 4 van de Erfgoedverordening regelt de zogeheten voorbescherming:
“Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het
voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing”.
5. Naar verweerder heeft erkend is naar aanleiding van de aanvraag van verzoekster niet overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van de Erfgoedverordening advies gevraagd aan de monumentencommissie. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van verweerder aldus dat hij uit praktische overwegingen heeft verwezen naar de eerdere procedure, die heeft geleid tot het verlenen van de omgevingsvergunning voor de sloop van het kerkgebouw en de belangenafweging die daaraan ten grondslag heeft gelegen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze handelwijze op gespannen voet staat met het in artikel 3, tweede lid, van de Erfgoedverordening neergelegde voorschrift en acht niet uitgesloten dat het desbetreffende bezwaar van verzoekster gegrond verklaard zal worden. Dit kan echter niet leiden tot het treffen van de door verzoekster gevraagde voorlopige voorziening. Vaststaat dat verweerder nimmer een kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing van het kerkgebouw als gemeentelijk monument heeft doen uitgaan en dat reeds daarom geen sprake is van voorbescherming op grond van artikel 4 van de Erfgoedverordening. Met het schrappen van de vergunningplicht uit de gemeentelijke bouwverordening is het slopen van het kerkgebouw – los van de verplichte melding dat het sloopafval meer dan 10 m3 zal bedragen of dat asbest zal worden verwijderd - niet publiekrechtelijk genormeerd. Het slopen van het kerkgebouw moet dan ook worden aangemerkt als feitelijk handelen. Dit betekent dat het bestreden besluit geen grondslag biedt voor het treffen van een voorziening die er op gericht is verweerder te gelasten de sloop tegen te houden. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat, indien en voor zover het verzoek van verzoekster er op is gericht om de eigenaar van het kerkgebouw te gelasten de sloop stil te leggen totdat er (meer) duidelijkheid is over de monumentale status van het kerkgebouw, dit verzoek, als zijnde gericht op het feitelijk (niet) handelen, niet-ontvankelijk verklaard zou dienen te worden.
6. Nu het verzoek wordt afgewezen is er geen aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af .
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2012.
P.H.M. Verdonschot, griffier T. Peters, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 4 juli 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.