ECLI:NL:RBBRE:2012:BX1339

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
26 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2789
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en heffingsrente in geschil met belanghebbende woonachtig in Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 26 april 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, woonachtig in Frankrijk, en de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2006, waarbij de inspecteur op 9 juni 2010 een uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag, die was opgelegd omdat er ten onrechte rekening was gehouden met een te hoog bedrag aan ingehouden loonheffing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende op regelmatige wijze was uitgenodigd voor de zitting, maar niet is verschenen.

De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard voor zover het de heffingsrente betreft. De uitspraak op bezwaar betreffende de heffingsrente is vernietigd en de heffingsrente is verminderd tot € 265,50. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur ten onrechte een te hoog bedrag aan voorheffing in aanmerking heeft genomen, wat niet voortvloeit uit de handelwijze van de belanghebbende. De rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

De belanghebbende had in 2006 een Anw-uitkering en een ABP-pensioen ontvangen, maar er was geen loonheffing ingehouden. De inspecteur had een voorlopige aanslag opgelegd, maar deze was gebaseerd op onjuiste gegevens. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag terecht geacht, maar de heffingsrente moest worden beperkt op basis van het zorgvuldigheidsbeginsel. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, drs. J.M.C. Hendriks, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/2789
Uitspraakdatum: 26 april 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats] (Frankrijk),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 9 juni 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2006 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer].H.67) en de daarbij opgelegde beschikking heffingsrente van € 531.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2012 te Eindhoven. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigde]. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 februari 2012 aan het adres [adres] [plaats] te Frankrijk, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 3 maart 2012 is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende op regelmatige wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voorzover het de heffingsrente betreft;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de heffingrente;
- vermindert de heffingsrente tot € 265,50;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende woont in 2006 in Frankrijk en heeft in dat jaar een Anw-uitkering van € 13.354 en een ABP-pensioen van € 1.623 genoten. Op deze uitkeringen is geen loonheffing ingehouden.
2.2. Belanghebbende heeft, zonder daartoe te zijn uitgenodigd, op 25 februari 2007 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PH) gedaan. In de aangifte geeft belanghebbende het volgende aan onder vraag 5a:
-ANW-uitkering, SVB € 13.354 ingehouden loonheffing: € 1.772
-ABP € 1.623 ingehouden loonheffing: € 47
2.3. Met dagtekening 15 mei 2007 is een voorlopige aanslag opgelegd. Het betreft een automatisch opgelegde aanslag, gebaseerd op de gegevens uit de aangifte. De aanslag resulteert in een te ontvangen bedrag van € 3.399 (inclusief € 127 heffingsrente). De definitieve aanslag wordt opgelegd met dagtekening 22 augustus 2008. Op die aanslag staat aan ingehouden loonheffing een bedrag van € 3.638 vermeld.
2.4. Met dagtekening 4 februari 2010 heeft de inspecteur een kennisgeving navordering aan belanghebbende gestuurd. In die brief geeft de inspecteur aan dat de (definitieve) aanslag tot een onjuist bedrag is vastgesteld omdat ten onrechte rekening is gehouden met € 3.638 aan ingehouden loonheffing. De navorderingsaanslag wordt opgelegd met dagtekening 13 maart 2010 met als resultaat nihil, zodat per saldo een bedrag van € 3.803 inclusief € 531 heffingsrente door belanghebbende betaald moet worden. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar ingediend.
2.5. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd, en of terecht heffingsrente in rekening is gebracht. Belanghebbende is van mening dat de inspecteur bij het opleggen van de definitieve aanslag nalatig heeft gehandeld waardoor belanghebbende nu geconfronteerd wordt met een te betalen bedrag. De inspecteur is van mening dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd.
Navorderingsaanslag
2.6. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AWR kan navordering (mede) plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven, doordat onder meer een voorheffing ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend. Hierbij geldt niet de eis van het nieuwe feit. In het geval van belanghebbende is ten onrechte rekening gehouden met een bedrag aan loonheffing. De inspecteur heeft voor dat bedrag terecht een navorderingsaanslag opgelegd. Het gelijk is aan de inspecteur.
Heffingrente
2.7. De verschuldigdheid van de heffingsrente vloeit voort uit artikel 30f van de AWR. Onder omstandigheden kan het zorgvuldigheidsbeginsel echter meebrengen dat geen heffingsrente in rekening mag worden gebracht, dan wel dat de berekening van deze rente moet worden beperkt (vergelijk Hoge Raad 28 maart 2001, nr. 35968, LJN AB0764). Naar het oordeel van de rechtbank doen dergelijke omstandigheden zich hier voor. Uit de papieren aangifte van belanghebbende volgt, naar het oordeel van de rechtbank, namelijk dat belanghebbende daarin slechts € 1.819 aan loonheffing heeft vermeld en niet € 3.638. Dat de inspecteur bij het vaststellen van de voorlopige aanslag en de aanslag van dit hogere bedrag is uitgegaan, vloeit dan ook niet voort uit de handelwijze van belanghebbende. In zoverre brengt het zorgvuldigheidsbeginsel mee dat de heffingsrente die in het kader van de navorderingsaanslag is vastgesteld moet worden beperkt. De rechtbank ziet aanleiding de heffingsrente te beperken tot € 265,50 (€ 531 maal 1.819/3.638).
2.8. Voorzover belanghebbende klaagt over zijn financiële situatie, dient hij zich tot de ontvanger te wenden. De belastingrechter is in zoverre niet bevoegd.
2.9. Gelet op het vorenstaande is beslist als voormeld. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Deze uitspraak is gedaan op 26 april 2012 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 8 mei 2012
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.