ECLI:NL:RBBRE:2012:BX1348
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Naheffing omzetbelasting en vergrijpboete wegens onterecht ingediende aangiften
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 26 april 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die een organisatie- en adviesbureau runt, en de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant. De rechtbank behandelde de naheffingsaanslag omzetbelasting van € 98.782 die was opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2009, alsook een vergrijpboete van € 49.000 die in dat kader was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende geen achterliggende facturen kon overleggen die de geclaimde voorbelasting onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende willens en wetens onjuiste aangiften had ingediend, wat leidde tot onterecht ontvangen teruggaven van omzetbelasting.
Tijdens de zitting op 12 april 2012 was de gemachtigde van de belanghebbende niet verschenen, ondanks een tijdig verzonden uitnodiging. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging op regelmatige wijze was geschied. De inspecteur had tijdens een boekenonderzoek vastgesteld dat van de geclaimde voorbelasting slechts een klein deel was onderbouwd met facturen. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet in de bewijslast was geslaagd om aan te tonen dat hij recht had op de geclaimde teruggaven.
De rechtbank achtte de opgelegde vergrijpboete van € 40.000 passend, gezien de ernst van het vergrijp en de kennis en achtergrond van de belanghebbende. De rechtbank verwierp ook de stelling van de belanghebbende dat het uitstel van betaling ten onrechte was afgewezen en dat er onterecht beslag was gelegd op zijn pand. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.