ECLI:NL:RBBRE:2012:BX2189

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
248429 JE RK 12-700 en 248430 JE RK 12-701
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Schoonen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 13 juni 2012 uitspraak gedaan over de opheffing van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant had verzocht om de ondertoezichtstelling op te heffen, met als argument dat de situatie rondom de kinderen niet langer werkbaar was. De vader van de kinderen steunde het verzoek, terwijl de moeder bezwaar maakte. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen en de strijd tussen de ouders zorgvuldig gewogen. De vader gaf aan dat de kinderen sinds hun verblijf bij hem meer rust ervaren, terwijl de moeder zich zorgen maakte over de ontwikkeling van de kinderen en de afwezigheid van begeleiding. De kinderrechter concludeerde dat, hoewel er zorgen waren, de ondertoezichtstelling praktisch onuitvoerbaar was en mogelijk schadelijk voor de kinderen. De beslissing om de ondertoezichtstelling op te heffen werd genomen met ingang van 1 juli 2012, in de hoop dat dit de ouders zou aanmoedigen om de belangen van de kinderen boven hun onderlinge strijd te stellen. De beschikking werd gegeven door mr. Schoonen, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummers: 248429 JE RK 12-700
248430 JE RK 12-701
Beschikking betreffende opheffing ondertoezichtstelling,
in de zaken van
de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven, mede kantoorhoudende
Alleenhouderstraat 25, 5041 LC Tilburg,
hierna te noemen de stichting,
en
de minderjarigen
1. [naam minderjarige 1]
2. [naam minderjarige 2]
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de op 20 april 2012 ingekomen verzoekschriften met bijlagen;
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 28 oktober 2011;
- de brieven van de griffier van de rechtbank van 27 april 2012 aan de hierna te noemen belanghebbenden;
- de op 11 mei 2012 ontvangen brieven van de hierna onder 1 te noemen minderjarigen;
- de op 11 mei 2012 ontvangen brief van mr. T. Möller, met bijlagen;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 mei 2012.
Als belanghebbenden in deze zaken zijn aangemerkt:
1. de minderjarigen,
2. mevrouw [naam moeder], moeder van de minderjarigen en gezagdragende ouder, advocaat mr. T. Möller,
3. de heer [naam vader], vader van de minderjarigen en gezagdragende ouder.
2. De verzoeken
De stichting verzoekt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen met ingang van 1 juli 2012 op te heffen.
3. De beoordeling
3.1 Bij voormelde beschikking van 28 oktober 2011 is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 30 oktober 2012.
3.2 Namens de stichting is het verzoek nader toegelicht.
Hoewel de situatie rondom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog dermate zorgelijk is dat een ondertoezicht-stelling nodig zou zijn, is deze niet langer werkbaar. Ondanks alle ingezette hulpverlening blijft de strijd tussen ouders voortduren. Op dit moment wonen de kinderen met instemming van moeder bij vader en is er geen omgang tussen moeder en de kinderen. De kinderen lijken hierdoor minder strijd te ervaren. Een ondertoezichtstelling heeft naar de mening van de stichting geen meerwaarde meer. Met betrekking tot de opvoedingssituatie zou een onder-toezichtstelling meer negatief dan positief werken. Indien ouders hulp in een gedwongen kader niet kunnen ondersteunen komen de kinderen klem te zitten en hebben zij geen baat bij de hulp. Daarnaast is het risico aanwezig om te worden meegetrokken in de strijd van ouders, zodat de problematiek van de kinderen onderbelicht zou raken. In een (nieuwe) uithuisplaatsing ziet de stichting geen optie, nu de kinderen hiervan meer schade dan baat zouden ondervinden. Middels opheffing van de ondertoezichtstelling hoopt de stichting een patroon te doorbreken en te bewerkstelligen dat ouders minder dwang en spanning ervaren, waardoor er mogelijk ruimte ontstaat om zich op het belang van de kinderen te kunnen richten.
3.3 Vader heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het eens is met het verzoek. Sinds zij bij hem verblijven, hebben [minderjarige 2] en [minderjarige 1] meer rust gekregen. Dit wordt ook door school bevestigd. Er moet niet langer naar het verleden gekeken worden. Vader stelt dat hij niet tegen omgang tussen moeder en de kinderen is en dat hij dit zal stimuleren. Bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is hierover echter wat onvrede. Vader meent dat hij het vertrouwen in de stichting is kwijtgeraakt. Er zijn fouten gemaakt, verkeerde diagnoses gesteld en de kinderen zijn belast. Verder is hij van mening dat de stichting geen zicht meer heeft op de situatie, nu er sinds de kinderen bij hem wonen niemand meer bij hem thuis is geweest.
3.4 Door en namens moeder is aangevoerd dat moeder bezwaar heeft tegen het verzoek van de stichting. Naar haar mening is niet gewerkt aan het verbeteren van de situatie van de kinderen. Zij begrijpt niet dat de stichting een ondertoezichtstelling wil opheffen terwijl zij eind maart nog een spoedverzoek uithuisplaatsing heeft ingediend. Moeder heeft ervoor gekozen om beide kinderen bij vader te laten wonen omdat zij er van uitging dat de stichting de belangenbehartiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zou voortzetten. Deze keuze had zij niet gemaakt als zij wist dat de stichting de ondertoezichtstelling wilde opheffen. Naar de mening van moeder zijn er nog zorgen en wordt nog voldaan aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling. Er zijn aanzienlijke zorgen ten aanzien van de ontwikkeling en de kindeigen problematiek van de kinderen en de omgang loopt nog niet goed; de band tussen moeder en de kinderen is thans totaal verbroken. Ook Kompaan heeft de hulp afgesloten met zorg. Binnen de ondertoezichtstelling moet de aandacht zijn gericht op de kinderen en niet op de strijd van ouders. Wel vraagt zij zich af wie (de belangen van) de minderjarigen in de gaten houdt als er geen ondertoezichtstelling is. Er is nu rust voor de kinderen, maar de huidige situatie bij vader is nog zeer pril.
3.5 [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen. Zij hebben echter schriftelijk te kennen gegeven dat zij instemmen met beëindiging van de ondertoezichtstelling.
3.6 De kinderrechter overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat de meningen van de ouders met betrekking tot het verzoek van de stichting sterk uiteenlopen. Vader is de mening toegedaan dat de noodzaak voor een ondertoezichtstelling niet (langer) aanwezig is, moeder ziet nog voldoende zorgen die een ondertoezichtstelling noodzakelijk maken.
Enkel gelet op het feit dat de kinderen klem zitten tussen de strijd van ouders, ziet de kinderrechter al voldoende bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1], zoals bedoeld in artikel 1:254, lid 1, BW, en zou het in stand houden van de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd zijn.
Oogpunt van dit artikel is evenwel ook dat de belangen van minderjarigen gediend moeten zijn bij deze maatregel. Naar het oordeel van de kinderrechter is hiervan geen sprake, nu de ondertoezichtstelling, ook in de optiek van de stichting, praktisch onuitvoerbaar is gebleken en voortzetting daarvan de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelfs zou kunnen schaden. Enerzijds is sprake van kindeigen problematiek bij beide kinderen. Vader lijkt deze problematiek niet te erkennen dan wel te ervaren, ziet daarom ook geen noodzaak voor hulpverlening en lijkt deze tegen te werken. Er is vanuit vader geen vertrouwen in (de hulp van) de stichting en de ondertoezichtstelling roept enkel weerstand bij hem op, ten koste van het welzijn van [minderjarige 2] en [minderjarige 1]. Anderzijds is thans geen sprake van enige omgang tussen moeder en de kinderen. Omdat moeder te kennen heeft gegeven dat zij nu geen contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wenst, kan hierop door de stichting ook niet worden ingezet.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter met de stichting van oordeel dat er met opheffing van de ondertoezichtstelling wellicht kan worden bereikt dat ook ouders de belangen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] laten prevaleren boven hun onderlinge strijd. Daarbij neemt de kinderrechter in aanmerking dat beide ouders ter terechtzitting hebben verklaard dat beide kinderen binnen de huidige situatie meer rust ervaren.
Wel merkt de kinderrechter nog op dat vader zich dient te realiseren dat zijn ontkennende houding ten opzichte van de kindeigen problematiek van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de nodige risico’s met zich brengt. Hoewel de kinderen zich in de ogen van vader thans positief lijken te ontwikkelen, is niet uit te sluiten dat deze problematiek zich in de toekomst in volle omvang kan manifesteren en dat begeleiding hierin noodzakelijk is. Voorts acht de kinderrechter het in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] dat vader open blijft staan voor omgang tussen moeder en de kinderen en dat hij de kinderen hiervoor blijft stimuleren. Hoewel moeder thans aangeeft geen omgang te wensen, kan deze wens in de toekomst wel ontstaan.
3.7 Het voorgaande brengt mee dat de verzoeken zullen worden toegewezen als na te melden.
4. De beslissing
De rechtbank
heft de ondertoezichtstelling over de minderjarigen
[minderjarige 1] en
[minderjarige 2]
op met ingang van 1 juli 2012.
Deze beschikking is gegeven door mr. Schoonen, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van Dekkers, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld
a. door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op: