RECHTBANK BREDA
Team kanton Breda
zaak/rolnr.: 695747 OV VERZ 11-8522
beschikking d.d. 31 juli 2012
Veolia Transport Brabant N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Breda,
verzoekster,
nader te noemen: “Veolia”,
gemachtigde: mr. E.J. Mouwen, advocaat te Breda,
de ondernemingsraad van Veolia Transport West- en Midden Brabant,
gevestigd en kantoorhoudende te Breda,
verweerder,
nader te noemen: “de ondernemingsraad”,
gemachtigde: mr. R. van der Stege, werkzaam ten kantore van het Advokatenkollektief te Utrecht.
1. Het verloop van het geding
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. het op 12 december 2011 ter griffie ontvangen verzoekschrift;
b. het verweerschrift van 16 januari 2012;
c. het op 18 januari 2012 ter griffie ontvangen verzoek tot aanhouding van de zaak;
d. de brieven van de gemachtigde van Veolia van respectievelijk 10 mei en 27 juni 2012 met bijlagen;
e. de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de mondelinge behandeling ter zitting van 29 juni 2012.
1.2 Het verzoek is behandeld op de openbare terechtzitting van 29 juni 2012. Ter zitting zijn namens Veolia verschenen [Q] en [A], bijgestaan door mr. Mouwen voornoemd.
Namens de ondernemingsraad zijn verschenen [X], [Y] en [Z], bijgestaan door mr. Van der Stege voornoemd. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunt toe te lichten en op elkaars stellingen te reageren en hebben voorts vragen van de kantonrechter beantwoord. Zowel mr. Mouwen als mr. Van der Stege hebben ter zitting hun pleitaantekeningen overgelegd. Voorts heeft [A] een tweetal producties in het geding gebracht. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
1.3 De inhoud van voormelde stukken geldt als hier ingelast en op hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd, wordt voor zoveel nodig hierna teruggekomen.
2.1 Veolia heeft de kantonrechter verzocht om vervangende instemming te verlenen aan het voorgenomen besluit dat Veolia aan de ondernemingsraad heeft voorgelegd luidende dat de door de roostercommissies samengestelde diensten en rouleringen, c.q. werktijdregelingen voor Bergen op Zoom, respectievelijk voor Roosendaal per 11 december 2011 zullen ingaan evenals de invoering van de werktijdregelingen voor de andere vestigingen per 8 januari 2012, althans op een tijdtip in rechte vast te stellen.
2.2 De ondernemingsraad voert verweer en heeft bij wijze van tegenverzoek een verklaring voor recht gevraagd dat Veolia in strijd handelt met het bepaalde in de WOR en verzocht om Veolia te gebieden de uitvoering van de besluiten met onmiddellijke ingang te staken.
3.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de niet weersproken inhoud van de overgelegde producties, staat het volgende vast.
- Veolia exploiteert op basis van de aan haar verstrekte vervoersconcessies het openbaar vervoer in West- en Midden Brabant.
- Veolia heeft een ondernemingsraad, bestaande uit 13 leden.
- Op de arbeidsverhoudingen van de werknemers die bij Veolia werkzaam zijn is de CAO Openbaar Vervoer (nader te noemen: de cao) van toepassing.
- Binnen de onderneming van Veolia is een aantal bedrijfsregelingen van toepassing, waaronder de roosterrichtlijnen, zoals deze zijn afgesproken tussen (de rechtsvoorgangers van) de ondernemingsraad en Veolia.
- Veolia is gehouden om periodiek c.q. jaarlijks werktijdregelingen vast te stellen op grond van dienstregelingwijzigingen waartoe door de concessieverlener (de provincie Noord-Brabant) is besloten.
- Ten behoeve van de aansluiting van de busdienstregeling van Veolia aan het openbaar vervoer van aanliggende partijen, waaronder met name de Nederlandse Spoorwegen, is bij Veolia een team werkzaam dat de werktijdregelingen (diensten) maakt en hierover met vertegenwoordigers van de ondernemingsraad contact heeft.
- Deze werktijdregelingen zijn ter beoordeling voorgelegd aan zogeheten roostercommissies van de verschillende vestigingen, aan welke roostercommissies leden van de ondernemingsraad zijn toegevoegd.
- Veolia heeft besloten om de aan de roostercommissie voorgelegde diensten en rouleringen voor het jaar 2012 als voorgenomen besluit voor te leggen aan de ondernemingsraad.
- De ondernemingsraad heeft op 23 november 2011 aan Veolia te kennen gegeven geen instemming te zullen verlenen aan het voorgenomen besluit.
- Veolia heeft de ondernemingsraad vervolgens verzocht zijn bezwaren schriftelijk aan te geven. Voorts heeft zij aan de ondernemingsraad kenbaar gemaakt dat zij zal overgaan tot uitvoering van de werktijdregelingen per 11 december 2011 voor de vestigingen Bergen op Zoom en Roosendaal respectievelijk per 8 januari 2012 voor de overige vestigingen.
- De ondernemingsraad heeft bij brief van 30 november 2011 de nietigheid van voornoemde besluiten ingeroepen. In deze brief heeft de ondernemingsraad (per locatie) zijn bezwaren tegen het voorgenomen besluit weergegeven. Onder meer is daarin vermeld:
“(…) Er zijn geen adequate volledige en juiste gegevens verstrekt ten aanzien van de personele gevolgen, de formatieplanning en berekening. Hierdoor is het niet mogelijk om het aantal werkbare dagen inzichtelijk te krijgen en daarover overeenstemming te bereiken conform de bedrijfsregeling. Ook is er geen ontheffing gevraagd voor de ondefinieerbare diensten, geen financiële onderbouwing gegeven onder meer voor de verdeling van dienstregelinguren voor Veolia en uitbestede dienstregelinguren. Geen inzicht gegeven in de kosten of meerkosten van flexibele arbeidskrachten: Uitzendkrachten, gedetacheerden, ZZP’rs, payrollers etc.(…)”
- Veolia heeft -voor indiening van het onderhavige verzoek- de bedrijfscommissie om advies en bemiddeling gevraagd.
- Veolia en de ondernemingsraad zijn niet tot een vergelijk kunnen komen.
- Sinds de uitvoering van voornoemde besluiten is een aantal wijzigingen in de werktijdregelingen aangebracht.
3.2 Ter zitting heeft de ondernemingsraad zijn verweer dat Veolia niet voorafgaand aan de indiening van haar verzoek de bedrijfsadviescommissie om bemiddeling heeft verzocht ex artikel 36 lid 3 jo lid 4 Wet op de ondernemingsraden (WOR), ingetrokken, zodat dit verweer geen bespreking meer behoeft.
3.3 Artikel 27 lid 1 WOR bevat een limitatieve opsomming van de voorgenomen besluiten waarover aan de ondernemingsraad instemming moet worden gevraagd. Tussen partijen is niet in geschil dat het voorgenomen besluit tot invoering van de onderhavige werktijdregeling onder lid 1, aanhef en onder b van dit artikel valt en derhalve instemmingsplichtig is.
Vast staat dat de ondernemingsraad zijn instemming aan voornoemd besluit onthouden heeft. In dat geval kan de ondernemer op grond van het vierde lid van artikel 27 WOR toestemming vragen aan de kantonrechter om het besluit te nemen. In de onderhavige procedure doet Veolia een dergelijk verzoek.
3.4 De ondernemingsraad stelt dat Veolia niet ontvankelijk is in dit verzoek, nu zij om vervangende instemming verzoekt, terwijl het voorgenomen besluit reeds is genomen.
Het verzoek van Veolia strekt er feitelijk toe te oordelen of zij, achteraf bezien, gerechtigd was het besluit te nemen. Dit is een verzoek waartoe de WOR geen mogelijkheden biedt, aldus de ondernemingsraad.
Daarover overweegt de kantonrechter het volgende.
Vaststaat dat Veolia het besluit ten aanzien van de werktijdregeling zonder instemming van de ondernemingsraad heeft genomen. Een dergelijk besluit is op grond van het vijfde lid van artikel 27 WOR nietig, indien de ondernemingsraad tegenover de ondernemer schriftelijk een beroep op de nietigheid doet binnen een maand nadat de ondernemer de ondernemingsraad het besluit heeft medegedeeld. Tussen partijen is niet in geschil dat aan dat vereiste is voldaan. Aldus is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een rechtsgeldig genomen besluit en moet het verzoek van Veolia zo worden opgevat dat zij verzoekt om vervangende toestemming ten aanzien van een formeel nog te nemen besluit.
Gelet op het vorenstaande kan het beroep van de ondernemingsraad op de niet-ontvankelijkheid van Veolia niet slagen.
De kantonrechter overweegt voorts in dit kader dat artikel 27 lid 6 WOR een regeling kent voor het geval de ondernemer uitvoering geeft aan het niet rechtsgeldig genomen besluit. De invoering door Veolia van de onderhavige werktijdregelingen geldt op grond van lid 6 van artikel 27 WOR als een handeling die strekt tot de uitvoering of toepassing van een nietig besluit. In dat geval kan de ondernemingsraad op grond van dit zesde lid de kantonrechter verzoeken om de ondernemer te verplichten die handeling te staken. Dit (tegen)verzoek heeft de ondernemingsraad ook neergelegd in haar verweerschrift van 16 januari 2012, maar de beoordeling van dit (tegen)verzoek is (evenals het verzoek van Veolia) steeds op verzoek van beide partijen, gelet op het voorliggen van de zaak bij de bedrijfscommissie, aangehouden.
3.5 Inhoudelijk overweegt de kantonrechter ten aanzien van het verzoek van Veolia en het (tegen)verzoek van de ondernemingsraad het volgende.
3.6 De kantonrechter stelt voorop dat het partijen genoegzaam bekend is ten aanzien van welke regelingen (welke, gelet op de omvang daarvan, niet in het geding zijn gebracht) toestemming c.q. onthouding van uitvoering wordt verzocht. Het gaat om het in november 2011 voorgenomen besluit ten aanzien van de invoering op 11 december 2011 (Bergen op Zoom en Roosendaal) en 8 januari 2012 (overige vestigingen) van de nieuwe werktijdregeling.
Vast staat dat nadien nog inhoudelijke wijzigingen in de regeling zijn doorgevoerd. Nu de kantonrechter enkel vervangende toestemming kan geven ten aanzien van een besluit dat eerst als voorgenomen besluit aan de ondernemingsraad is voorgelegd, ligt het in november 2011 voorgenomen besluit ter beoordeling voor. Ter zitting hebben beide partijen aangegeven dat de aangebrachte wijzigingen verbeteringen betreffen en deze in zoverre niet ter discussie staan. De vraag of het later doorvoeren van deze wijzigingen betekent dat de ondernemingsraad in redelijkheid zijn instemming aan het voorgenomen besluit heeft geweigerd, zal hierna onder 3.12 worden beantwoord.
3.7 Ingevolge artikel 27 lid 4 WOR dient beoordeeld te worden of de beslissing van de ondernemingsraad om geen instemming te geven onredelijk is, dan wel of het voorgenomen besluit van de ondernemer gevergd wordt door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen. Indien zich een van deze situaties voordoet, kan de kantonrechter vervangende toestemming geven voor het nemen van het besluit tot invoering van de onderhavige werktijdregeling.
Voornoemde maatstaf houdt in dat in de eerste plaats de over en weer aangevoerde argumenten gewogen dienen te worden (de redelijkheidtoets) en dat, indien de argumenten even zwaar wegen, het verzoek zal worden afgewezen, tenzij de ondernemer aan kan tonen dat voornoemde zwaarwegende bedrijfsbelangen noodzaken tot vervangende toestemming.
3.8 Veolia stelt dat de beslissing van de ondernemingsraad om zijn instemming te weigeren onredelijk is. De regelingen als zodanig voldoen immers -zo stelt Veolia- aan de geldende roosterrichtlijnen, de cao en de arbeidstijdenwetgeving. Voorts heeft Veolia gesteld dat het voor het behoud van de concessie van belang is dat zij de concessievoorwaarden van de concessieverlener nakomt, die van Veolia verlangt dat zij haar busdienstregeling laat aansluiten op openbaar vervoer van aanliggende partijen (waaronder de Nederlandse Spoorwegen). Ook stelt Veolia in dit kader dat zij kampt met een financieel krappe positie en dat voortzetting van de oude, niet langer efficiënte, dienstregeling zou resulteren in een omzetderving van € 500.000,-, zodat Veolia een zwaarwegend belang heeft bij de invoering van de nieuwe regelingen.
3.9 De ondernemingsraad betwist dat het door haar onthouden van instemming aan het voorgenomen besluit onredelijk is. In dit kader voert de ondernemingsraad aan:
1) dat er op veel punten onvolkomenheden bestaan in de nieuwe werktijdregeling. Hij verwijst daartoe naar de in zijn brief van 30 november 2011 opgesomde opmerkingen van de roostercommissies;
2) dat er sprake is van zogeheten ‘ondefinieerbare diensten’ en daarvoor geen ontheffing is gevraagd.
Voorts stelt de ondernemingsraad zich -samengevat- op het standpunt dat hij de gevolgen van de werktijdregeling voor de betrokken chauffeurs niet goed kan beoordelen, omdat Veolia geen adequate gegevens heeft verstrekt met betrekking tot:
3) de formatieplanning van Veolia, bij gebreke waarvan het niet mogelijk is om het aantal werkbare dagen inzichtelijk te krijgen. De ondernemingsraad stelt dat deze informatie essentieel is omdat mede op grond daarvan kan worden beoordeeld of er voldoende chauffeurs werkzaam zijn. Indien er niet voldoende chauffeurs zijn, zal de werkdruk voor de chauffeurs toenemen;
4) de voorgenomen (verdere uitbreiding van) inhuur van flexibele arbeidskrachten, bij welke inhuur het probleem speelt dat Veolia niet steeds tijdig, op voorhand, op het dienstrooster de gegevens van de diensthebbende chauffeurs kan vermelden, waarmee zij in strijd handelt met de normen die de Inspectie voor Verkeer en Waterstaat voorschrijft;
5) de financiële onderbouwing van onder meer de verdeling van de dienstregelingsuren voor Veolia in relatie tot de uitbestede dienstregelingsuren en inzicht in de kosten voor de inhuur van flexibele arbeidskrachten.
Voorts betwist de ondernemingsraad dat zich zwaarwegende omstandigheden aan de zijde van Veolia voordoen ex artikel 27 lid 4 WOR. Volgens hem had -ondanks de wijzigingen van de dienstregeling door de concessiehouder- nog doorgewerkt kunnen worden met de oude werktijdregeling, terwijl Veolia haar stellingen betreffende haar bedrijfsbelangen niet heeft onderbouwd, aldus de ondernemingsraad.
3.10 Bij de beoordeling of de beslissing van de ondernemingsraad om niet in te stemming met de nieuwe werktijdregeling onredelijk is, dienen de argumenten van Veolia en de ondernemingsraad tegen elkaar te worden afgewogen.
3.11 Kern van het debat tussen partijen is de reikwijdte van het instemmingsrecht van de ondernemingsraad.
3.12 De kantonrechter overweegt dat instemming aan een voorgenomen besluit door de ondernemingsraad kan worden onthouden op grond van inhoudelijke bezwaren tegen een regeling als genoemd in artikel 27 WOR.
De kantonrechter verwerpt het standpunt van Veolia dat enkel de geldende regelgeving (cao, roosterrichtlijnen en arbeidstijdenwetgeving) relevant is en instemming behoort te volgen als aan die regelgeving is voldaan. Veolia miskent daarbij dat tegen een werktijdregeling ook inhoudelijk bezwaren kunnen bestaan die niet terug te voeren zijn op regelgeving op grond waarvan de ondernemingsraad in redelijkheid zijn instemming kan onthouden. Aan de andere kant betekent een (geringe) schending van regelgeving niet per definitie dat het onthouden van instemming door de ondernemingsraad gerechtvaardigd is.
Zoals hiervoor overwogen is de regeling na het voorleggen daarvan aan de ondernemingsraad door Veolia op enkele punten gewijzigd. Nu onvoldoende gesteld noch gebleken is dat hierbij sprake was van zodanige wijzigingen van betekenis dat het aan de ondernemingsraad voorgelegde besluit inhoudelijk niet aan de maat was, kan het enkele feit dat er wijzigingen zijn doorgevoerd, niet (reeds) leiden tot de conclusie dat de ondernemingsraad in redelijkheid zijn instemming heeft onthouden.
Ten aanzien van de door de ondernemingsraad hiervoor onder 3.9 weergegeven bezwaren onder 1 (vele onvolkomenheden) en 2 (ondefinieerbare diensten en benodigde ontheffing), zijn deze bezwaren te kwalificeren als bezwaren tegen de inhoud van de regeling. De kantonrechter overweegt dat de ondernemingsraad onvoldoende heeft onderbouwd dat en op welke punten de regeling onvolkomen is en inhoudelijk aanpassing behoeft. Met betrekking tot de ondefinieerbare diensten overweegt de kantonrechter dat Veolia gemotiveerd heeft betwist dat daarvan sprake is. Het had dan op de weg van de ondernemingsraad gelegen om zijn stelling nader te onderbouwen. Nu de ondernemingsraad dit heeft nagelaten zal het verweer worden gepasseerd.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat van inhoudelijke bezwaren tegen de onderhavige werktijdregeling op grond waarvan de ondernemingsraad in redelijkheid haar instemming mocht onthouden, niet of onvoldoende is gebleken.
3.13 De kantonrechter overweegt dat de bezwaren van de ondernemingsraad genoemd onder de punten 3 tot en met 5 van rechtsoverweging 3.9 niet zien op onderdelen van de werktijdregeling. Deze bezwaren raken derhalve niet de regeling op zichzelf, maar de uitvoering van de regeling. De -met beleidsvrijheid genomen of te nemen- besluitvorming van Veolia om tot uitvoering van de regeling te komen, valt naar het oordeel van de kantonrechter niet onder het instemmingsrecht van artikel 27 WOR.
Voor zover Veolia aan de ondernemingsraad over deze punten geen informatie heeft verstrekt (beide partijen volstaan met blote betwisting van elkaars standpunt hierover), kan hierin derhalve geen grond worden gevonden om de instemming aan de op zichzelf inhoudelijk correcte werktijdregeling te onthouden.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat met het voorgaande niet is gezegd dat de ondernemingsraad geen belang zou hebben bij de wijze van besluitvorming van Veolia ten aanzien van de uitvoering van de werktijdregeling en geen recht zou hebben op de verzochte informatie. Veolia heeft dit belang en het informatierecht van de ondernemingsraad ter zitting ook erkend en stelt dat de door de ondernemingsraad aangehaalde uitvoeringspunten onderwerp van overlegvergaderingen (zullen) zijn. Tot het in redelijkheid onthouden van instemming door de ondernemingsraad aan het voorgenomen besluit kunnen de bezwaren van de ondernemingsraad echter niet leiden.
3.14 Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat de beslissing van de ondernemingsraad om zijn instemming aan het voorgenomen besluit te onthouden onredelijk is. Mitsdien zal de door Veolia verzochte toestemming met ingang van heden worden verleend en zal het (tegen)verzoek van de ondernemingsraad worden afgewezen.
3.15 Gezien het voorgaande behoeft de partijen verdeeld houdende vraag of het voorgenomen besluit van Veolia gevergd wordt door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen geen beoordeling meer.
3.16 Gelet op de aard van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten op nader te melden wijze te compenseren.
verleent Veolia toestemming om het voorgenomen besluit tot invoering van de – partijen genoegzaam bekende – werktijdregelingen met ingang van heden te nemen;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A.M.L. Van den Bosch-van de Sande en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 juli 2012 in aanwezigheid van de griffier.