RECHTBANK BREDA
team handel
zaak/rolnr.: 251951 KG ZA 12-383
vonnis in kort geding d.d. 10 augustus 2012
[eiser in conventie],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. B.M.W. Hunnekens, advocaat te Eindhoven,
de vereniging Laurentius,
gevestigd te Breda,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
gemachtigde: mr. C. Nies, advocaat te Amsterdam.
1. Het verloop van het geding
1.1 De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 24 juli 2012 met producties;
b. de brief van mr. Nies voornoemd van 30 juli 2012 met één productie.
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2012. Ter zitting waren aanwezig eiser in persoon, bijgestaan door mr. Hunnekens voornoemd, alsmede gedaagde, vertegenwoordigd door mevrouw [naam] (personeelszaken), bijgestaan door mr. Nies. Laurentius heeft ter gelegenheid van de zitting een vordering in reconventie ingesteld en mr. Nies en mr. Hunnekens hebben hun pleitaantekeningen overgelegd. Partijen hebben voorts over en weer op elkaars betoog gereageerd en vragen van de voorzieningenrechter beantwoord. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.
1.3 Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en Laurentius.
2.1 [eiser] vordert bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Laurentius te veroordelen:
a. tot het binnen 24 uur na het in deze te wijzen vonnis voldoen van het salaris over de periode 23 tot en met 30 juni 2012 aan [eiser], ten bedrage van EURO 2.868,09 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2012 en te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek (BW);
b. tot het binnen 24 uur na het in deze te wijzen vonnis voldoen van het salaris over de periode 1 tot en met 31 juli 2012 aan [eiser], ten bedrage van EURO 12.046,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2012 en te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek (BW);
c. om [eiser] met ingang van 1 augustus 2012 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig wordt beëindigd, het gebruikelijke loon inclusief emolumenten op de gebruikelijke wijze te betalen;
d. in de kosten van deze procedure waaronder begrepen de advocaatkosten van [eiser].
2.2 Laurentius concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
2.3 Laurentius vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen:
a. om binnen 24 uur na het in deze te wijzen vonnis het teveel betaalde loon van EURO 2.298,92 netto (EURO 4.713,65 bruto) aan haar te voldoen;
b. om binnen 24 uur na het in deze te wijzen vonnis alle eigendommen die hij van Laurentius heeft in te leveren, waaronder in ieder geval begrepen:
i. de Buick Park Avenue met kenteken [kenteken],
ii. de Multi Tank Card met nummer [nummer Tank Card],
iii. de telefoon HTC-Titan met IMEI nr. [IMEI nummer],
iv. de gsmkaart ten behoeve van de telefoon met nummer [simkaart nummer],
v. de zakelijke laptop Dell Vostro 3750 met tag [tagnummer] inclusief muis en lader,
vi. de token ten behoeve van thuiswerk met nummer [token nummer],
vii. de trolleybag ten behoeve van de zakelijke laptop,
een en ander op straffe van een dwangsom van EURO 1.000,00 per dag.
2.4 [eiser] voert verweer.
In conventie en in reconventie:
3.1 Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
3.1.1 [eiser] is op 1 oktober 2001 bij Laurentius in dienst getreden als statutair directeur en is ook als zodanig benoemd. [eiser] heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het laatst verdiende loon bedraagt EURO 12.046,00 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en emolumenten (waaronder een variabele beloning van 20 % van het vaste jaarlijkse bruto loon).
3.1.2 Laurentius heeft aan [eiser] een bedrijfsauto ter beschikking gesteld. In artikel 15.1 van de arbeidsovereenkomst is het volgende bepaald: ‘In geval van einde dienstbetrekking of op non-actiefstelling zal de statutair directeur ongevraagd alle zich onder hem bevindende eigendommen van de corporatie (…) ter beschikking stellen.’
3.1.3 [eiser] is op 21 mei 2012 aangehouden in verband met verdenking van (betrokkenheid bij) het plegen van misdrijven. [eiser] heeft vervolgens in detentie verbleven. Per 23 juni 2012 is de voorlopige hechtenis geschorst onder de voorwaarden dat [eiser] zich beschikbaar zou houden voor het onderzoek van het Openbaar Ministerie en geen contact zou hebben met twee werknemers van Laurentius, de heer [projectmanager], een van de zes projectmanagers binnen Laurentius, en de heer [directeur vastgoedprojecten en financiën], directeur vastgoedprojecten en financiën. [eiser] heeft zich vervolgens op 23 juni 2012 ziek gemeld.
3.1.4 Op 21 mei 2012 heeft de raad van commissarissen van Laurentius [eiser] geschorst. De schorsing is aan [eiser] bevestigd in zijn brief van 22 mei 2012. Laurentius schrijft tevens aan [eiser]: ‘De Raad van Commissarissen kon deze beslissing nemen op basis van artikel VI.35 lid 6 van de statuten. Dat artikel stelt dat ‘Tot schorsing of ontslag van de directeur-bestuurder kan slechts worden besloten, nadat de directeur-bestuurder in de gelegenheid is gesteld zich tegenover de raad van commissarissen te verklaren.’ U zult hiervoor de gelegenheid krijgen, zodra u in vrijheid bent gesteld. (…).’
3.1.5 Laurentius heeft [eiser] op 20 juni 2012 schriftelijk bevestigd dat zij met ingang van 1 juni 2012 geen loon aan hem zou voldoen in verband met de voorlopige hechtenis. Voorts schrijft zij: ‘Voorts ziet de Raad van Commissarissen van Laurentius in de berichtgeving van de afgelopen weken aanleiding te moeten oordelen dat in redelijkheid een terugkeer in uw functie inmiddels geen optie meer is. Dat zo zijnde heeft zij besloten uw ontslag op de agenda te zetten van de buitengewone RvC-vergadering van vrijdag 29 juni 2010 (…). Uiteraard bent u (…) uitgenodigd deze vergadering (…) bij te wonen om de Raad van Commissarissen in het kader van hoor en wederhoor uw visie op het voorgenomen ontslag te geven. (…)’. Op 27 juni 2012 heeft Laurentius [eiser] aangegeven dat de betaling van het loon ondanks de schorsing van de voorlopige hechtenis niet zou worden hervat als gevolg van de aan de schorsing verbonden voorwaarden.
3.1.6 De buitengewone vergadering van de Raad van Commissarissen is door Laurentius verplaatst naar 11 juli 2012, hetgeen Laurentius [eiser] op 2 juli 2012 heeft bericht. Tijdens de vergadering op 11 juli 2012 is [eiser] – na te zijn gehoord omtrent de schorsing en het voorgenomen ontslag – door de Raad van Commissarissen als statutair directeur ontslagen. Laurentius heeft het ontslag diezelfde dag aan [eiser] bevestigd. Zij schrijft: ‘(…) Hierbij bevestig ik het besluit dat heden unaniem in de buitengewone vergadering van de Raad van Commissarissen is genomen tot ontslag van u als statutair bestuurder van Woningbouwvereniging Laurentius per datum heden. Tevens bent u – conform afspraak – gehoord terzake uw schorsing, welk schorsingsbesluit in stand is gebleven. (…)’
3.1.7 Op 17 juli 2012 heeft Laurentius [eiser] bericht dat de schorsing gehandhaafd blijft en dat zij een intern onderzoek in zal stellen naar de financiële gang van zaken van projecten waar [eiser] bij betrokken was. Laurentius heeft op 20 juli 2012 het UWV Werkbedrijf verzocht haar toestemming te verlenen de arbeidsovereenkomst met [eiser] op te zeggen.
3.2 [eiser] voert aan dat hij zowel op grond van de artikelen 7:628 en 7:629 Burgerlijk Wetboek (BW) vanaf 23 juni 2012 recht heeft op betaling van zijn loon door Laurentius. Het is immers Laurentius die [eiser] niet toelaat tot het verrichten van zijn werkzaamheden. [eiser] is in staat zijn werkzaamheden ondanks de schorsingsvoorwaarden uit te voeren. Laurentius verleent daaraan ten onrechte geen medewerking. Voorts is [eiser] met ingang van 23 juni 2012 arbeidsongeschikt zodat Laurentius ook om die reden gehouden is tot betaling van het loon.
3.3 Laurentius voert aan dat [eiser] nadat zijn detentie is geschorst niet in de gelegenheid is geweest zijn werkzaamheden uit te voeren door de voorwaarden die zijn gesteld aan de schorsing van de detentie alsmede door het gebod van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Die omstandigheden komen uitsluitend voor rekening en risico van [eiser]. Laurentius is dan ook niet gehouden tot betaling van het loon.
3.4 De voorzieningenrechter overweegt dat vast staat dat Laurentius sinds 1 juni 2012 geen loon meer aan [eiser] heeft voldaan. Aangezien loon dient om in het levensonderhoud te voorzien, ligt het spoedeisend belang in de aard van de vordering besloten. [eiser] is dan ook ontvankelijk in zijn vordering.
3.5 In deze procedure dient te worden beoordeeld of aannemelijk is dat de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het - mede gelet op de belangen van partijen over en weer - gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
3.6 Het uitgangspunt is dat een schorsing of non-actiefstelling in beginsel voor rekening van de werkgever komt. De werkgever moet het loon doorbetalen gedurende de periode dat de werknemer door de werkgever niet in staat wordt gesteld zijn arbeid te verrichten. Dit is slechts anders indien sprake is van een omstandigheid aan de zijde van de werknemer als gevolg waarvan de werkgever de werknemer niet in staat stelt zijn werkzaamheden te verrichten en die aldus in de risicosfeer van de werknemer ligt.
3.7 De voorzieningenrechter overweegt dat zeker in een tijd van verscherpt toezicht op financiële vastgoed transacties van een statutair directeur wordt verwacht dat hij leiding geeft aan de directie en dat hij met het oog daarop, in het belang van de organisatie, rechtstreeks en onbelemmerd contact kan hebben met directieleden en overige medewerkers van de organisatie. [eiser] is daartoe echter, gelet op de voorwaarden verbonden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis, niet in staat. De door [eiser] gedane suggesties om – ondanks deze voorwaarden – toch zijn werkzaamheden te kunnen uitvoeren, zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter praktisch slecht uitvoerbaar. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook irreëel en ondenkbaar dat [eiser] met inachtneming van de aan hem opgelegde voorwaarden, kan functioneren als statutair directeur. [eiser] wordt dusdanig in zijn bewegingsvrijheid beperkt dat sprake is van een omstandigheid die net als detentie voor zijn rekening en risico komt. Laurentius voert dan ook terecht aan dat zij [eiser] niet staat kan en behoeft te stellen om zijn werkzaamheden te verrichten. Dit betekent dat Laurentius zolang deze voorwaarden verbonden zijn aan de schorsing van de voorlopige hechtenis, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet gehouden is tot betaling van het loon aan [eiser].
3.8 [eiser] heeft ter zitting gesteld dat door hem op korte termijn een verzoek zal worden gedaan tot opheffing van de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden voorwaarden. Laurentius heeft daarop aangevoerd dat zij [eiser], ook in het geval voornoemd verzoek van [eiser] zal worden toegewezen, niet zal en wil toelaten tot zijn werkzaamheden. [eiser] heeft het vertrouwen van Laurentius geschaad en schade aan haar organisatie toegebracht. Laurentius betoogt dat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook in die situatie niet gehouden is tot betaling van het loon.
3.9 Zoals hiervoor overwogen moet de werkgever in beginsel het loon doorbetalen gedurende de periode dat de werknemer door de werkgever niet in staat wordt gesteld zijn arbeid te verrichten tenzij – kort gezegd – sprake is van een omstandigheid de risicosfeer van de werknemer ligt. Indien de voorwaarden verbonden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis komen te vervallen, is geen sprake meer van een omstandigheid in de risicosfeer van [eiser] zodat Laurentius in beginsel gehouden is tot betaling van het loon.
3.10 De voorzieningenrechter overweegt echter dat [eiser] als statutair directeur het boegbeeld van de organisatie was en dat, nu [eiser] er van wordt verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten, aannemelijk is dat de organisatie daardoor is beschadigd en dat daardoor zowel binnen als buiten de organisatie onrust is ontstaan. Dit klemt temeer nu [eiser] verdacht wordt van strafbare feiten die Laurentius ook in materiële zin schade zouden hebben toegebracht. Voorts neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [eiser] tot op heden geen openheid van zaken heeft kunnen en willen geven aan Laurentius. In civielrechtelijke zin dient ook deze omstandigheid voor rekening en risico van [eiser] te komen. Hij zwijgt thans daar waar het geven van een toelichting geboden is. Het feit dat de onderliggende dossiers niet beschikbaar zijn, maakt dat niet anders. Van [eiser] mocht worden verwacht dat hij aan Laurentius – desnoods puttend uit zijn geheugen – voor zover mogelijk uitleg had gegeven. Gelet op deze omstandigheden is het naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om de gevolgen van de schorsing van [eiser] voor rekening van Laurentius te laten komen. Dit betekent dat Laurentius naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook in deze situatie niet gehouden is tot betaling van het loon aan [eiser].
3.11 Het voorgaande leidt er toe dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
3.12 [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie.
3.13 [eiser] heeft ter zitting aangevoerd dat de vordering in reconventie te laat door Laurentius is ingesteld. De voorzieningenrechter overweegt dat de vordering overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.1 van het procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel op schrift is gesteld en ter zitting is ingediend. Laurentius heeft evenwel nagelaten [eiser] en de voorzieningenrechter uiterlijk 24 uur voor de zitting van de vordering en de gronden daarvan in kennis te stellen. Hiermee heeft Laurentius in strijd gehandeld met het geldende procesreglement. Echter, gelet op de juridische en feitelijke eenvoud van de vordering en het feit dat [eiser] de gelegenheid is geboden na schorsing van de zitting op de vordering te reageren, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de eisen van goede procesorde niet zijn geschaad en dat aan het beginsel van hoor en wederhoor voldoende recht wordt gedaan.
3.14 Laurentius vordert in reconventie allereerst [eiser] te veroordelen tot betaling van het door Laurentius teveel betaalde loon over de periode 21 mei tot en met 31 mei 2012. [eiser] verzoekt de vordering van Laurentius af te wijzen nu zij expliciet aan [eiser] heeft bevestigd dat het loon eerst per 1 juni 2012 zou worden opgeschort.
3.15 De voorzieningenrechter overweegt dat Laurentius niet heeft gesteld – en hem daarvan niet is gebleken – dat zij een spoedeisend belang bij dit deel van haar vordering heeft. Zij kan dan ook niet in dit deel van haar vordering worden ontvangen.
3.16 Ten aanzien van de vorderingen tot afgifte van de onder 2.3.b genoemde zaken overweegt de voorzieningenrechter dat hem ter zitting is gebleken dat Laurentius een spoedeisend belang heeft bij dit deel van haar reconventionele vordering, zodat zij daarin kan worden ontvangen.
3.17 Nu [eiser] ter zitting heeft toegezegd bereid te zijn de onder 2.3.b als iii tot en met vii genoemde zaken aan Laurentius te retourneren zal dit deel van de vordering worden toegewezen.
3.18 De vordering tot afgifte van de Multi Tank Card zal worden afgewezen nu [eiser] ter zitting onweersproken heeft gesteld dat deze door het OM in beslag is genomen en Laurentius ter zitting heeft gesteld dat deze reeds door haar is geblokkeerd, althans dat zij deze heeft laten blokkeren.
3.19 De vordering van Laurentius tot afgifte van de auto zal worden toegewezen. De stelling van [eiser] dat de auto een arbeidsvoorwaarde is en dat door hem bijtelling over de auto wordt betaald, leidt niet tot een ander oordeel. Indien geen recht op loon bestaat, bestaat ook geen recht op secundaire arbeidsvoorwaarden. Partijen zijn in artikel 15.1 van de arbeidsovereenkomst bovendien overeengekomen dat [eiser] in geval van schorsing alle eigendommen van Laurentius aan haar zou retourneren terwijl tussen partijen niet in geschil is dat de auto eigendom is van Laurentius. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat het een feit van algemene bekendheid is dat een werknemer geen bijtelling behoeft te betalen wanneer hij geen beschikking meer heeft over een zakelijke auto.
3.20 De dwangsom zal worden bepaald op EURO 250,00 per dag met een maximum van
EURO 5.000,00.
3.21 Nu partijen in reconventie over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen kosten van de procedure in reconventie dient te dragen.
4. De beslissing in kort geding
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure in conventie, aan de zijde van Laurentius tot op heden begroot op EURO 816,00 als salaris voor de gemachtigde van Laurentius;
verklaart Laurentius niet ontvankelijk in haar vordering tot betaling van het teveel door haar betaalde loon van EURO 2.298,92 netto (EURO 4.713,65 bruto);
veroordeelt [eiser] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de volgende zaken bij Laurentius in te leveren de Buick Park Avenue met kenteken [kenteken], de telefoon HTC-Titan met IMEI nr. [IMEI nummer], de gsmkaart ten behoeve van de telefoon met nummer [simkaart nummer], de zakelijke laptop Dell Vostro 3750 met tag [tagnummer] inclusief muis en lader, de token ten behoeve van thuiswerk met nummer [token nummer] en de trolleybag ten behoeve van de zakelijke laptop, op straffe van een dwangsom van EURO 250,00 per dag met een maximum van EURO 5.000,00 voor het geval [eiser] niet voldoet aan hetgeen waartoe hij in dit vonnis wordt veroordeeld;
wijst het meer of anders gevorderde af;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure in reconventie draagt.
In conventie en in reconventie:
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Ruijter en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2012.