ECLI:NL:RBBRE:2012:BX4244

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
9 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02-800022-12
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Ebben
  • A. Alferink
  • J. Volkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige oplichting door verdachte met valse identiteiten en aangiftes

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 9 augustus 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere oplichtingen. De verdachte heeft zich herhaaldelijk voorgedaan als klant van een bank, waarbij hij gebruik maakte van valse aangiftes van vermissing van identiteitspapieren en bankpassen van anderen. In totaal zijn er 8 oplichtingen en 3 pogingen tot oplichting ten laste gelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op slinkse wijze geldbedragen heeft weten te verkrijgen door gebruik te maken van de identiteit van anderen. De modus operandi was telkens gelijk: de verdachte deed zich voor als iemand anders en overhandigde een valse aangifte aan de bankmedewerker om geld op te nemen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank rekening gehouden met de veelheid aan feiten, de benadeelden en de listige handelswijze van de verdachte. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldingsgebod bij de reclassering en een behandelverplichting bij een forensisch psychiatrische polikliniek. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de schade die is veroorzaakt aan de slachtoffers en de bank.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02/800022-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 augustus 2012
in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
Thans gedetineerd.
raadsman mr. Visser, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juli 2012, waarbij de officier van justitie, mr. Koolen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: meerdere keren de [naam bank] heeft opgelicht, althans dat heeft geprobeerd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft zich volgens de officier van justitie schuldig gemaakt aan 8 oplichtingen en 3 pogingen daartoe. De feiten kunnen bewezen worden verklaard op grond van aangiftes van de [naam bank], aangiftes van de benadeelden, valse aangiftes bij de politie en de gelijkenis van de door verdachte gezette handtekeningen. Bij een aantal feiten zijn nog extra bewijsmiddelen voorhanden, zoals een getuigenverklaring en/of een positieve fotoconfrontatie en/of de mobiele telefoon van verdachte die in de nabijheid van de plaats delict heeft aangestraald. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de feiten niet los van elkaar te beoordelen, maar deze in onderling verband te bezien, waarbij met name de modus operandi van belang is.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 kan komen. Minder duidelijk ligt dit voor de feiten 3 tot en met 11. Onduidelijk is door wie de feiten precies zijn gepleegd en in welke samenstelling. Hoewel verdachte bij verschillende feiten de schijn tegen lijkt te hebben, wijst de raadsman op het volgende:
Feit 3: de verklaring van verdachte dat hij zijn telefoon(nummer) heeft uitgeleend, is niet ongeloofwaardig, nu dit wel vaker gebeurt.
Feit 5: de fotoconfrontatie is negatief.
Feit 6: ook hier is de fotoconfrontatie negatief. Daarbij komt dat verdachte de telefoon op dat moment niet in zijn bezit had.
Feit 7: hier is sprake van een positieve herkenning, maar van belang is dat de door verdachte genoemde [naam persoon] op verdachte lijkt en dat de beschrijving van de lengte van de dader niet geheel klopt met de lengte van verdachte.
Feit 8: verdachte is niet herkend als de persoon die geld heeft opgenomen. De getuige was zelf niet degene die bij de kas werkzaam was op die bewuste dag.
Feit 10: verdachte had de telefoon op dat moment niet in zijn bezit.
Feit 11: er is geen positieve fotoconfrontatie.
De raadsman heeft zich gerefereerd met betrekking tot feit 7 en heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 3 tot en met 6 en 8 tot en met 11.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Aanleiding onderzoek
Op 5 januari 2012 heeft een man zich gemeld aan de balie van de [naam bank] in Bergen op Zoom. Deze man overhandigde aan baliemedewerker [naam getuige] een aangifte van vermissing van een ID-bewijs op naam van [naam]. Met deze aangifte wilde de man € 500,- contant opnemen. [naam getuige] vond het vreemd dat de man exact op de hoogte was van de procedures bij de [naam bank] met betrekking tot het opnemen van een geldbedrag aan de balie met een proces-verbaal van aangifte van vermissing van identiteitspapieren en een ING-pas. Ook bevreemdde het hem dat de man die zich presenteerde als [naam] in Amersfoort woonachtig was, in Vlissingen aangifte had gedaan en nu in Bergen op Zoom geld wilde opnemen. [naam getuige] haalde zijn collega [getuige 2] erbij, die de man herkende als dezelfde persoon die op 3 januari 2012 op een soortgelijke wijze € 500,- bij hem aan de balie had opgenomen. Op die dag had de man zichzelf echter gepresenteerd als [naam 2]. Vervolgens bleek de handtekening die op de aangifte stond niet overeen te komen met de handtekening van de klant met de naam [naam ] die in het systeem van de [naam bank] was opgenomen. Hierop is door het bankpersoneel de politie in kennis gesteld, waarna de man werd aangehouden. Dit bleek verdachte [naam verdachte] te zijn.
Gaandeweg het onderzoek zijn er soortgelijke incidenten aan het licht gekomen, waarbij ook steeds op een soortgelijke wijze geld werd opgenomen (dan wel dat dit geprobeerd werd) bij filialen [naam bank] in Bergen op Zoom, Etten-Leur, Middelburg, Goes en Vlissingen. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een tenlastelegging met 8 voltooide oplichtingen en 3 pogingen daartoe.
De rechtbank zal per feit de bewijsmiddelen bespreken en bezien of de aan verdachte tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Daarbij zal de rechtbank beginnen met de feiten 1 en 2, nu deze feiten de aanleiding van het onderzoek hebben gevormd en verdachte deze feiten (deels) bekend heeft. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op enkele door verdachte gevoerde verweren ten aanzien van de feiten 3 tot en met 11, waarna de rechtbank aan de feitenbespreking van voornoemde feiten toekomt.
Feit 1
Bankmedewerker [getuige 2] heeft namens de [naam bank] in Bergen op Zoom aangifte gedaan van de onder het kopje “aanleiding onderzoek” beschreven oplichting. [getuige 2] heeft verdachte op 5 januari 2012 omstreeks 15.00 uur gesproken met zijn collega [naam getuige], die een man aan de balie had staan die met een proces-verbaal van vermissing van identiteitspapieren en een bankpas een geldbedrag trachtte op te nemen op naam van [naam], geboren op [geboortedatum]. [getuige 2] herkende de man (verdachte) direct als de man die twee dagen eerder met een andere aangifte op naam van [naam 2] contant geld aan de balie had opgenomen. Volgens [getuige 2] gaat het voor 100% om dezelfde persoon. Naast de herkenning kon [getuige 2] dit afleiden uit het gesprek over een hypotheek dat hij op 3 januari 2012 met verdachte had gevoerd, en waarop zowel [getuige 2] als verdachte op 5 januari 2012 zijn teruggekomen nadat de herkenning had plaatsgevonden.
Getuige [naam getuige] heeft voornoemde gang van zaken bevestigd. Volgens hem wilde verdachte middels een proces-verbaal van aangifte van vermissing een geldbedrag van € 500,- opnemen aan de balie. Verdachte werd vervolgens aangehouden, waarna tijdens de fouillering een proces-verbaal van aangifte van vermissing werd aangetroffen op naam van [naam]. Verbalisant [naam verbalisant] herkende verdachte als zijnde de man die eerder die dag aangifte had gedaan ter zake diefstal van zijn identiteitspapieren en bankpas en die zichzelf had voorgedaan als zijnde de heer [naam]. Verdachte staat verder nog op de camerabeelden van de bank en de telefoon die hij tijdens zijn aanhouding bij zich droeg, heeft kort voor het voorval aangestraald op een zendmast in de buurt van de bank.
Verdachte heeft uiteindelijk, na een eerdere bekennende verklaring en een latere ontkenning, ter zitting bekend dat hij geprobeerd heeft de [naam bank] op te lichten door onder de valse naam [naam] geld op te nemen.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de onder 1 tenlastegelegde poging tot oplichting wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Zoals reeds onder feit 1 beschreven, heeft bankmedewerker [getuige 2] aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft verdachte voor 100% herkend als zijnde de man die twee dagen voor het incident op 5 januari 2012, aldus op 3 januari 2012 omstreeks 15.15 uur, bij de [naam bank] in Bergen op Zoom op naam van [naam 2] € 500,- heeft opgenomen met gebruikmaking van een proces-verbaal van aangifte van vermissing van identiteitspapieren en een bankpas. Uit een uitdraai uit BHV blijkt dat op naam van [naam 2] op 3 januari 2012 aangifte is gedaan van vermissing van identiteitspapieren en een bankpas, met vermelding van het telefoonnummer [telefoonnummer]. Dit betreft het telefoonnummer van de mobiele telefoon die bij de aanhouding onder verdachte in beslag is genomen. De “echte” [naam 2] heeft aangifte gedaan van het feit dat er zonder zijn toestemming een geldbedrag van € 500,- van zijn bankrekening is afgehaald. Dit is gebeurd zonder gebruikmaking van diens bankpas, aangezien [naam 2] deze nog in zijn bezit had.
[naam persoon] en de beweerdelijke betrokkenheid van medewerkers [naam bank]
Alvorens de rechtbank een conclusie kan trekken ten aanzien van een bewezenverklaring van feit 2, dient de rechtbank eerst in te gaan op de door verdachte – met name ter zitting – afgelegde verklaringen. Met betrekking tot feit 2 heeft verdachte in eerste instantie bij zowel de politie als de rechter-commissaris een bekennende verklaring afgelegd. Ter zitting heeft verdachte echter verklaard dat niet híj de oplichting zou hebben gepleegd, maar dat de werkelijke dader ene [naam persoon] zou zijn geweest. Verdachte zou wel ter plaatse zijn geweest, maar dit zou slechts met de bedoeling zijn geweest om de kunst van het oplichten van deze [naam] af te kijken. Ook met betrekking tot de feiten 3 tot en met 11 – die hierna nog zullen worden besproken – ontkent verdachte de beschuldigingen en wijst hij veelal deze [naam persoon] aan als mogelijke dader. Hoewel de rechtbank, gelet op de veelheid aan feiten en het hele plan dat achter alle feiten lijkt te zitten, niet kan uitsluiten dat er meerdere personen bij de feiten betrokken zijn, stelt de rechtbank vast dat op geen enkele wijze is komen vast te staan dat deze [naam persoon] daadwerkelijk bestaat. De raadsman heeft getracht gegevens van deze [naam] te achterhalen, zodat hij als getuige gehoord zou kunnen worden door de rechter-commissaris. Dit echter zonder resultaat. Ook de vader en broer van verdachte hebben verklaard dat zij nog nooit van deze [naam] hebben gehoord. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, daar waar het gaat over de betrokkenheid van [naam persoon] bij de feiten, derhalve ongeloofwaardig.
Voorts is verdachte op de laatste zitting met een aanvulling op zijn verklaring over [naam persoon] gekomen. Niet alleen [naam persoon] zou volgens hem bij de feiten betrokken zijn geweest, ook een bankmedewerker bij de [naam bank] in Bergen op Zoom zou een aandeel in de feiten hebben gehad. Volgens verdachte zouden aangever [getuige 2] en [naam persoon] oude studievrienden zijn, die onder één hoedje zouden spelen. Om die reden zou [naam persoon] op 3 januari 2012 per se geholpen willen worden door [getuige 2], zodat beiden een deel van de door [naam persoon] op te nemen
€ 500,- in eigen zak zouden kunnen steken.
Deze verklaring van verdachte acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Op geen enkele wijze is ook maar enige aanwijzing naar voren gekomen dat deze verklaring van verdachte zou kunnen kloppen. Het feit dat [getuige 2] zelf de politie heeft ingeschakeld toen hij verdachte op 5 januari 2012 herkende, wijst juist op het tegendeel. De rechtbank zal derhalve aan deze verklaring van verdachte voorbij gaan.
Bewezenverklaring feit 2
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de verklaringen van verdachte, zal de rechtbank verdachte houden aan zijn eerder afgelegde bekennende verklaring bij de politie. In combinatie met de al eerder genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank de onder 2 tenlastegelegde oplichting wettig en overtuigend bewezen.
Alibi voor de feiten 3 tot en met 11
Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de feiten 3 tot en met 11 steeds ontkend. Op een vorige zitting is verdachte met een mogelijk alibi gekomen: hij zou overdag gewerkt hebben in één van de drie filialen van [naam keten] van zijn broer. Ook zijn vader zou daar vaak aanwezig zijn geweest. Beide getuigen zouden kunnen verklaren dat verdachte, door zijn aanwezigheid bij [naam keten], de (pogingen tot) oplichtingen niet gepleegd zou kunnen hebben. Vader en broer [naam verdachte] zijn op verzoek van de verdediging gehoord door de rechter-commissaris. Zij hebben weliswaar verklaard dat verdachte af en toe werkzaamheden heeft verricht, maar hebben niets kunnen verklaren over specifieke dagen en tijdstippen. Daarmee vormen beide verklaringen naar het oordeel van de rechtbank geen alibi en/of ontlastend bewijs voor verdachte.
Telefoonnummer [telefoonnummer]
De mobiele telefoon met het daaraan gekoppelde telefoonnummer [telefoonnummer] is tijdens de aanhouding van verdachte bij hem aangetroffen en in beslag genomen. Verdachte heeft over deze telefoon wisselende verklaringen afgelegd: dan zou de telefoon weer van een vriend zijn waarvan hij de naam niet wil noemen, dan zou het weer wel zijn eigen toestel zijn dat hij aan [naam persoon] zou hebben uitgeleend. Ook over de periodes waarin hij zelf over het toestel kon beschikken, zijn door verdachte wisselende verklaringen afgelegd. In zijn laatste verklaring ter zitting heeft hij aangegeven dat hij het toestel in augustus 2011, toen hij vast zat in verband met een andere zaak, door tussenkomst van zijn broer heeft uitgeleend aan [naam persoon]. Hij zou de telefoon soms hebben teruggekregen en dan weer hebben uitgeleend.
De rechtbank houdt het er echter op dat dit toestel met bijbehorend telefoonnummer aan verdachte toebehoort en dat dit al die tijd door verdachte zelf is gebruikt. Zo staan er in het toestel verschillende telefoonnummers die aan verdachte kunnen worden gelinkt, zoals die van zijn vorige advocaat, [namen contactpersonen] (advocaat van verdachte in een Belgische familiezaak). Daarnaast zijn in de telefoon sms-berichten afgesloten met de naam [2 e voornaam verdachte], de tweede voornaam van verdachte, van 22 augustus 2011, 14 september 2011, 3 oktober 2011 en 7 november 2011 aangetroffen.
Met het telefoonnummer [telefoonnummer] is in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 5 januari 2012 in totaal 165 keer gebeld naar het alarmnummer van de [naam bank] en 437 keer naar het algemeen nummer om bankpassen te laten blokkeren. Ten slotte heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank geen aannemelijke verklaring kunnen geven voor het feit dat zijn telefoon ten tijde van verschillende feiten heeft aangestraald op zendmasten nabij dan wel op weg naar de plaats delict (hierop zal de rechtbank bij de bespreking per feit terugkomen).
De rechtbank zal nu ingaan op de bewijsmiddelen voor de feiten 3 tot en met 11, en daarna conclusies trekken ten aanzien van deze feiten.
Feit 3
Op 3 januari 2012 is in de middag feit 2 gepleegd door verdachte. Eerder diezelfde dag, omstreeks 12.50 uur, is een soortgelijk feit gepleegd in Middelburg, met dezelfde valse identiteit. Op naam van [naam 2] is geprobeerd een bedrag van
€ 500,- contant aan de balie van de [naam bank] op te nemen, door gebruikmaking van een proces-verbaal van aangifte van vermissing van identiteitspapieren en een bankpas. Bankmedewerkster [getuige 3], die ook de aangifte heeft gedaan, herkende de dader van een eerdere transactie, waarbij hij op een andere naam ([naam 3]) op een zelfde wijze € 500,- aan de balie had opgenomen. Tijdens een fotoconfrontatie heeft [getuige 3] verdachte herkend als zijnde de persoon die verantwoordelijk is voor de poging tot oplichting op 3 januari 2012. Ten slotte heeft de telefoon van verdachte op 3 januari 2012 tussen 12.08 uur en 12.46 uur op diverse masten in Middelburg aangestraald, dus vlak voor het plegen van het feit omstreeks 12.50 uur.
Feit 4
Op 24 december 2011 omstreeks 12.15 uur was bij de [naam bank] in Middelburg een soortgelijke oplichting gepleegd, waarbij de dader op naam van [naam 4] middels een proces-verbaal van aangifte van vermissing van identiteitspapieren en een bankpas een geldbedrag van € 500,- heeft kunnen opnemen. De dader heeft daarbij een handtekening gezet, waarbij de naam van [naam 4] is gebruikt waar met cirkels doorheen is gekringeld. Bij de oplichting op 3 januari 2012 (feit 2) werd ook gebruik gemaakt van een valse handtekening waar met cirkels doorheen is gekringeld. [naam 4] heef aangifte gedaan ter zake oplichting en het valselijk gebruikmaken van zijn identiteit. Bankmedewerkster [getuige 3] heeft verklaard dat zij vermoedt dat de dader de persoon is die zij op 3 januari 2012 heeft herkend. Tijdens een fotoconfrontatie op 16 februari 2012 heeft [getuige 3] verdachte aangewezen als dader van het op 3 januari 2012 gepleegde feit 3. Ten slotte heeft de telefoon van verdachte op 24 december 2011 tussen 12.03 uur en 12.19 uur op twee masten in Middelburg aangestraald, terwijl het feit omstreeks 12.15 uur is gepleegd.
Feit 5
Op 21 december 2011 omstreeks 15.45 uur werd aan de balie van het [naam bank] in Vlissingen een geldbedrag van
€ 500,- opgenomen door een persoon die zich uitgaf als zijnde [naam 5]. De dader maakte ook hier weer gebruik van een proces-verbaal van aangifte van vermissing van identiteitspapieren en een bankpas. Rekeninghouder [naam 5] heeft aangifte gedaan ter zake oplichting, nu er zonder zijn toestemming door een ander € 500,- van zijn rekening was afgeboekt. De rechtbank merkt op dat bankmedewerker [getuige 4] verdachte weliswaar niet heeft herkend tijdens de fotoconfrontatie, maar dat de rechtbank zich dit kan voorstellen. Uit de aangifte van [getuige 4] blijken geen specifieke omstandigheden die [getuige 4] na maanden nog zou moeten weten en waardoor hij verdachte had moeten kunnen herkennen tijdens de fotoconfrontatie. Voorts is op 19 december 2011 de alarmlijn van de [naam bank] gebeld door een persoon die zich uitgaf als zijnde [naam 5] en die aangaf zijn bagage kwijt te zijn. In de bagage zou tevens een bankpas zitten. Deze persoon gaf het telefoonnummer [telefoonnummer] op , zijnde het nummer van verdachte.
Feit 6
Op 21 december 2011 vond korte tijd na de oplichting bij de [naam bank] in Vlissingen een soortgelijk feit plaats bij het filiaal van de [naam bank] in Goes. Bij dit filiaal werd geprobeerd om op naam van [naam 5] een geldbedrag van € 500,- op te nemen middels een aangifte van vermissing van identiteitspapieren en een bankpas, terwijl deze [naam 5] hier zelf niet van op de hoogte was en hij daar geen toestemming voor had gegeven.
Feit 7
Op verschillende tijdstippen op 7 en 8 november 2011 werd een totaalbedrag van € 2.860,- opgenomen bij de balie van het [naam bank] in Goes. De dader maakte gebruik van een proces-verbaal van aangifte van vermissing van identiteitspapieren en een bankpas, allebei op naam van [naam 6]. Ook in dit geval is door de dader gebruik gemaakt van een handtekening, waarbij de naam van [naam 6] werd gebruikt, waar een aantal cirkels doorheen waren gekringeld. Rekeninghouder [naam 6] heeft aangifte gedaan ter zake oplichting, nu er zonder zijn toestemming door een ander zes keer onrechtmatig geldbedragen van zijn rekening werden afgeboekt, in totaal € 2.860,-. Bankmedewerker [getuige 5] heeft verdachte herkend tijdens een fotoconfrontatie als zijnde de persoon die deze oplichting heeft gepleegd.
Feiten 8 en 9
Op 31 oktober 2011 omstreeks 12.04 uur (feit 9) en 1 november 2011 omstreeks 09.52 uur (feit 8) kregen medewerkers van het [naam bank] in Middelburg ook te maken met een oplichter, die op naam van [naam 3], met gebruikmaking van een proces-verbaal van aangifte van vermissing van identiteitspapieren en een bankpas, twee keer een bedrag van € 500,- contant heeft opgenomen aan de balie. Ook in dit geval is door de dader gebruik gemaakt van een handtekening, waarbij de naam van [naam 3] werd gebruikt, waar een aantal cirkels doorheen waren gekringeld. Rekeninghouder [naam 3] heeft aangifte gedaan ter zake oplichting, aangezien er twee keer onrechtmatig een geldbedrag van € 500,- van zijn rekening was afgeboekt. Bankmedewerkster [getuige 3] heeft verklaard dat de man aan wie op 31 oktober en 1 november 2011 al geldbedragen waren uitgekeerd, op 3 januari 2012 terugkwam. Toen maakte hij echter gebruik van de naam [naam 2] (feit 3). Deze persoon wilde wederom € 500,- opnemen. [getuige 3] vertrouwde dit echter niet, waarna de persoon is vertrokken. Tijdens een fotoconfrontatie na het feit op 3 januari 2012 heeft [getuige 3] verdachte herkend en aangewezen als dader van de feiten 3, 8 en 9.
Feit 10
Op 21 oktober 2011 omstreeks 10.07 uur werd bij het [naam bank] in Bergen op Zoom met een valse identiteit een geldbedrag van € 500,- opgenomen. Middels een proces-verbaal van aangifte van identiteitspapieren en een bankpas op naam van [naam 7] kreeg de dader de beschikking over dit geldbedrag. De dader maakte gebruik van een handtekening, waarbij de naam van [naam 7] werd gebruikt, waar een aantal cirkels doorheen waren gekringeld. Uit een uitdraai uit BHV blijkt dat op 16 oktober 2011 te 10.46 uur aangifte op naam van [naam 7] is gedaan, terwijl [naam 7] deze aangifte zelf niet heeft gedaan.
Bankmedewerker [naam getuige] heeft de persoon die op 5 januari 2012 in de bank werd aangehouden, herkend als dezelfde persoon die hij op 21 oktober 2011 in het [naam bank] heeft gesproken. Verder tonen de historische gegevens van de telefoon van verdachte aan dat deze telefoon om 10.19 uur heeft aangestraald op de zendmast aan de [adres] te Bergen op Zoom. De rechtbank constateert dat het gaat om dezelfde mast als die op 5 januari 2012 (feit 1) heeft aangestraald.
Feit 11
De eerste oplichting op de tenlastelegging heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2011 omstreeks 09.49 uur bij het [naam bank] in Etten-Leur. Met een proces-verbaal van aangifte van identiteitspapieren en een bankpas nam de dader aan de balie een geldbedrag van € 500,- op. Net als bij feit 10 werd daarbij gebruik gemaakt van de identiteit van
[naam 7]. De dader maakte gebruik van een handtekening, waarbij de naam van [naam 7] werd gebruikt, waar een aantal cirkels doorheen waren gekringeld. Uit de aangifte van [naam 7] blijkt dat hij dit niet zelf is geweest en niemand toestemming heeft gegeven om een bedrag van zijn rekening op te nemen. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de telefoon van verdachte tussen 09.22 uur en 10.03 uur diverse malen heeft aangestraald op drie zendmasten in Etten-Leur, terwijl het feit omstreeks 09.49 uur in die plaats is gepleegd.
Modus operandi
Met betrekking tot de beoordeling van de tenlastegelegde feiten zal de rechtbank de feiten niet geheel afzonderlijk van elkaar, maar in onderling verband bezien. De rechtbank stelt vast dat de modus operandi – los van de specifieke bewijsmiddelen per feit – bij alle feiten (nagenoeg) gelijk is. Telkens worden filialen van de [naam bank] bezocht door de dader. Deze persoon is blijkbaar goed op de hoogte van de werkwijze en procedures bij die bank wanneer mensen geen identiteitsbewijs of bankpas meer hebben en wat het maximaal aan de balie op te nemen geldbedrag is (in bijna alle gevallen neemt de dader een bedrag van € 500,- op). Verder wordt telkens kort voor het bezoek aan de [naam bank] een valse aangifte van vermissing of diefstal gedaan. Ten slotte is opvallend dat steeds dezelfde valse namen terugkomen, zoals [naam 2], [naam 5] en [naam 7]. Deze namen zijn in meerdere gevallen gebruikt. De door de dader gezette handtekeningen hebben de opvallende overeenkomst dat het gaat om de achternaam waar een aantal kringen omheen zijn getrokken. Gelet op deze specifieke modus operandi gaat de rechtbank er van uit dat de dader in alle gevallen dezelfde persoon moet zijn. Uit de hierboven opgesomde bewijsmiddelen per feit blijkt dat verdachte bij een aantal feiten is herkend als de dader. Voorts heeft zijn telefoon tijde van verschillende feiten aangestraald op zendmasten nabij dan wel op weg naar de plaats delict. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat verdachte in alle gevallen de dader is geweest.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook de feiten 3 tot en met 11 wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 5 januari 2012 omstreeks 15:00 uur te Bergen op Zoom ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om
zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemenvan een valse
naam en listige kunstgrepen, de [naam bank] te Bergen op Zoom te
bewegen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten 500
Euro, met vorenomschreven oogmerk - zakelijkweergegeven -
opzettelijk valselijk en listiglijk zich jegens een bankmedewerker van
voornoemde bank heeft voorgedaan als zijnde [naam], geboren op
[geboortedatum] en vervolgens aan die bankmedewerker een aangifte
op naam van die [naam] heeft overhandigd van vermissing van
identiteitspapieren en een bankpas,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
op 3 januari 2012 omstreeks 15:15 uur te Bergen op Zoom met
het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en door listige kunstgrepen
de [naam bank] te Bergen op Zoom heeft bewogen tot de afgifte van
een geldbedrag, te weten 500 Euro, hebbende verdachte met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk
valselijk en listiglijk zich jegens een bankmedewerker van voornoemde
bank voorgedaan als zijnde [naam 2] en vervolgens aan die
bankmedewerker een aangifte op naam van die [naam 2] getoond
van vermissing van identiteitspapieren en een bankpas,
waardoor voornoemde bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
3.
op 3 januari 2012 omstreeks 12:50 uur te Middelburg ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om
zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam
en door listige kunstgrepen, de [naam bank] te Middelburg te bewegen tot de
afgifte van een geldbedrag, te weten 500 Euro, met vorenomschreven oogmerk
- zakelijk weergegeven- opzettelijk valselijk en listiglijk zich jegens een
bankmedewerker van voornoemde bank heeft voorgedaan als zijnde [naam 2]
en vervolgens aan die bankmedewerker een aangifte op naam van die [naam 2]
heeft overhandigd van vermissing van identiteitspapieren en een bankpas,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4.
op 24 december 2011 omstreeks 12:15 uur te Middelburg met het
oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en door listige kunstgrepen de
[naam bank] te Middelburg heeft bewogen tot de afgifte van een
geldbedrag, te weten 500 Euro, hebbende verdachte met vorenomschreven
oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk zich jegens
een bankmedewerker van voornoemde bank voorgedaan als zijnde
[naam 4] en vervolgens aan die bankmedewerker een aangifte op naam van die
[naam 4] getoond van vermissing van identiteitspapieren en een bankpas,
waardoor voornoemde bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
5.
op 21 december 2011 omstreeks 15:45 uur te Vlissingen met het
oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen
van een valse naam en door listige kunstgrepen de [naam bank] te
Vlissingen heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag,
te weten 500 Euro, hebbende verdachte met vorenomschreven
oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk
zich jegens een bankmedewerker van voornoemde bank voorgedaan
als zijnde [naam 5] en vervolgens aan die bankmedewerker een aangifte
op naam van die [naam 5] getoond van vermissing van identiteitspapieren
en een bankpas, waardoor voornoemde bank werd bewogen tot
bovenomschreven afgifte.
6.
op 21 december 2011 te Goes ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door listige
kunstgrepen, de [naam bank] te Goes te bewegen tot de afgifte van een
geldbedrag, te weten 500 Euro, met vorenomschreven oogmerk
- zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk zich jegens een
bankmedewerker van voornoemde bank heeft voorgedaan als zijnde
[naam 5] en vervolgens aan die bankmedewerker een aangifte op naam
van die [naam 5] heeft overhandigd van vermissing van identiteitspapieren
en een bankpas, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
7.
op tijdstippen in de periode van 7 tot en met 8 november 2011 te Goes met het
oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een
valse naam en door listige kunstgrepen, de [naam bank] te Goes heeft bewogen tot
de afgifte van geldbedragen, te weten in totaal een geldbedrag van 2.860 Euro,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens
opzettelijk valselijk en listiglijk zich jegens een bankmedewerker van voornoemde
bank voorgedaan als zijnde [naam 6] en vervolgens aan die bankmedewerker een aangifte op
naam van die [naam 6] getoond van vermissing van identiteitspapieren en
een bankpas, waardoor voornoemde bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
8.
op 1 november 2011 omstreeks 09:52 uur te Middelburg met het
oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een
valse naam en door listige kunstgrepen, de [naam bank] te Middelburg heeft
bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten 500 Euro, hebbende
verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk
valselijk en listiglijk zich jegens een bankmedewerker van voornoemde bank
voorgedaan als zijnde [naam 3] en vervolgens aan die bankmedewerker een
aangifte op naam van die [naam 3] getoond van vermissing van identiteitspapieren
en een bankpas, waardoor voornoemde bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
9.
op 31 oktober 2011 omstreeks 12:04 uur te Middelburg met het
oogmerk om wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van
een valse naam en door listige kunstgrepen, de [naam bank] te Middelburg
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten 500 Euro, hebbende
verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk
valselijk en listiglijk zich jegens een bankmedewerker van voornoemde bank
voorgedaan als zijnde [naam 3] en vervolgens aan die bankmedewerker een
aangifte op naam van die [naam 3] getoond van vermissing van identiteitspapieren
en een bankpas, waardoor voornoemde bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
10.
op 21 oktober 2011 omstreeks 10:07 uur te Bergen op Zoom met het oogmerk
om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en
door listige kunstgrepen, de [naam bank] te Bergen op Zoom heeft bewogen tot de
afgifte van een geldbedrag, te weten 500 Euro, hebbende verdachte met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk
zich jegens een bankmedewerker van voornoemde bank voorgedaan als zijnde
[naam 7] en vervolgens aan die bankmedewerker een aangifte op naam van die
[naam 7] getoond van vermissing van identiteitspapieren en een bankpas,
waardoor voornoemde bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
11.
op 17 oktober 2011 omstreeks 09:49 uur te Etten-Leur met het oogmerk om zich
wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door
listige kunstgrepen, de [naam bank] te Etten-Leur heeft bewogen tot de afgifte van een
geldbedrag, te weten 500 Euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk
- zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk zich jegens een
bankmedewerker van voornoemde bank voorgedaan als zijnde [naam 7] en
vervolgens aan die bankmedewerker een aangifte op naam van die
[naam 7] getoond van vermissing van identiteitspapieren en een bankpas,
waardoor voornoemde bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod bij en begeleiding door de Reclassering, ook als dit inhoudt een behandelverplichting bij een afdeling van een forensisch psychiatrische polikliniek.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een lagere straf op te leggen dan de strafeis van de officier van justitie. De raadsman heeft verwezen naar een andere uitspraak van de rechtbank Breda waarbij een taakstraf is opgelegd voor een oplichting, terwijl sprake was van een hoger schadebedrag. Verdachte staat open voor een voorwaardelijk strafdeel met begeleiding. Ook is hij bereid een werkstraf te verrichten, zodat een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet noodzakelijk is.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in de laatste maanden van 2011 en begin 2012 schuldig gemaakt aan
8 oplichtingen en 3 pogingen daartoe. Verdachte heeft zich telkens voorgedaan als een klant van [naam bank], waarbij hij een valse aangifte van vermissing van identiteitspapieren en een bankpas van een ander toonde aan de medewerker van de bank. Zo heeft verdachte meerdere keren op slinkse wijze geldbedragen contant op kunnen nemen aan de balie.
Door aldus te handelen heeft verdachte schade en ongemak veroorzaakt voor veel verschillende personen. Allereerst de mensen op wiens naam verdachte de geldbedragen heeft opgenomen, nadat hij bankpassen had geblokkeerd en valse aangiftes op naam van de benadeelden had gedaan. Ook de bankfilialen en medewerkers daarvan zijn door het handelen van verdachte gedupeerd. Het heeft de medewerkers veel extra werk opgeleverd om alles weer in orde te maken, en [naam bank] heeft op moeten draaien voor de gemaakte kosten.
De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Bij de straftoemeting houdt de rechtbank sterk rekening met de veelheid aan feiten en benadeelden en met de listige handelswijze van verdachte. Het gaat niet om eenvoudige oplichtingen, maar om een vooropgezet en uitgedacht plan dat uit verschillende stappen bestond, te weten het verzamelen van persoonsgegevens van benadeelden, het doen van valse aangiftes, het blokkeren van pasjes en het opnemen van geldbedragen aan de balie. Het gaat derhalve om een zaak van een compleet andere omvang dan de zaak die door de raadsman in zijn strafmaatverweer is aangehaald. Daarbij komt dat verdachte in het verleden al vele malen eerder is veroordeeld, waaronder voor het plegen van vermogensdelicten zoals fraude, oplichting en flessentrekkerij. Ten slotte rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij geen volledige openheid van zaken heeft gegeven.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een werkstraf, maar dat een forse gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank kan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie, gelet op alle omstandigheden zoals hiervoor geschetst.
Naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zal de rechtbank aan verdachte ook een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen teneinde de ernst van de feiten te benadrukken, verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen en om een verplichte begeleiding door de Reclassering mogelijk te maken. Het lijkt de rechtbank zinvol dat verdachte eens grondig wordt onderzocht door een psycholoog en/of psychiater, om wellicht achterliggende redenen voor zijn (delict)gedrag aan het licht te kunnen brengen.
Mogelijk kan hieruit een passend behandelingstraject voortvloeien. Dit maakt dat de rechtbank de op te leggen proeftijd zal stellen op een periode van drie jaar.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van het voorarrest , waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod bij en begeleiding door de Reclassering, ook als dit inhoudt een behandelverplichting bij een afdeling van een forensisch psychiatrische polikliniek.
7 Het beslag
7.1 De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat verdachte dit voorwerp ten eigen bate kan aanwenden en de feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van dit voorwerp.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a, 45, 57, 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 2, 4, 5, 7, 8, 9, 10 en 11, telkens: oplichting;
feiten 1, 3 en 6: telkens poging tot oplichting;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht niet ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft en zich binnen 3 dagen na zijn invrijheidsstelling zal melden bij Reclassering unit Lelystad, gedurende bepaalde perioden en zo frequent als de reclassering dit gedurende deze perioden noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich verplicht laat onderzoeken en behandelen door een forensisch psychiatrische polikliniek, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten de aangiftemap politie Zeeland d.d. 5-1-2012 (pv 2012-001294).
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben, voorzitter, mr. Alferink en mr. Volkers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Korsten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
9 augustus 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 5 januari 2012 omstreeks 15:00 uur te Bergen op Zoom ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om
zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen
van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de [naam bank]
te Bergen op Zoom te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten 500
Euro, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of
in strijd met de waarheid zich jegens een bankmedewerker van voornoemde bank
heeft voorgedaan als zijnde [naam], geboren op [geboortedatum] en/of
vervolgens aan die bankmedewerker een aangifte op naam van die [naam ] heeft
overhandigd van vermissing van identiteitspapieren en/of een bankpas,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 3 januari 2012 omstreeks 15:15 uur te Bergen op Zoom met
het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door
het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door
een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, de [naam bank] te Bergen op Zoom heeft bewogen tot de afgifte van
een geldbedrag, te weten 500 Euro, in elk geval van enig goed, hebbende
verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
zich jegens een bankmedewerker van voornoemde bank voorgedaan als zijnde
[naam 2] en/of vervolgens aan die bankmedewerker een aangifte op naam van die
[naam 2] getoond van vermissing van identiteitspapieren en/of een
bankpas, waardoor voornoemde bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 3 januari 2012 omstreeks 12:50 uur te Middelburg ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om
zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen
van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de [naam bank]
te Middelburg te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten 500 Euro,
in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven
- opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met
de waarheid zich jegens een bankmedewerker van voornoemde bank heeft
voorgedaan als zijnde [naam 2] en/of vervolgens aan die bankmedewerker een
aangifte op naam van die [naam 2] heeft overhandigd van vermissing van
identiteitspapieren en/of een bankpas, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 24 december 2011 omstreeks 12:15 uur te Middelburg met het
oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een
(of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, de [naam bank] te Middelburg heeft bewogen tot de afgifte van een
geldbedrag, te weten 500 Euro, in elk geval van enig goed, hebbende
verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
zich jegens een bankmedewerker van voornoemde bank voorgedaan als zijnde
[naam 4] en/of vervolgens aan die bankmedewerker een aangifte op naam van die
[naam 4] getoond van vermissing van identiteitspapieren en/of een bankpas,
waardoor voornoemde bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 21 december 2011 omstreeks 15:45 uur te Vlissingen met het
oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een
(of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, de [naam bank] te Vlissingen heeft bewogen tot de afgifte van een
geldbedrag, te weten 500 Euro, in elk geval van enig goed, hebbende
verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
zich jegens een bankmedewerker van voornoemde bank voorgedaan als zijnde [naam 5] en/of vervolgens aan die bankmedewerker een aangifte op naam van die
[naam 5] getoond van vermissing van identiteitspapieren en/of een bankpas,
waardoor voornoemde bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
6.
hij op of omstreeks 21 december 2011 omstreeks 16:00 uur te Goes ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om
zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen
van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de [naam bank]
te Goes te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten 500 Euro, in
elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met
de waarheid zich jegens een bankmedewerker van voornoemde bank heeft
voorgedaan als zijnde [naam 5] en/of vervolgens aan die bankmedewerker een
aangifte op naam van die [naam 5] heeft overhandigd van vermissing van
identiteitspapieren en/of een bankpas, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
7.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 tot en
met 8 november 2011 te Goes met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van
een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of
door een samenweefsel van verdichtsels, de [naam bank] te Goes heeft bewogen tot
de afgifte van een of meerdere geldbedrag(en), te weten in totaal een
geldbedrag van 2.860 Euro, in elk geval van enig goed, hebbende
verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens
opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met
de waarheid zich jegens een bankmedewerker van voornoemde bank voorgedaan als
zijnde [naam 6] en/of vervolgens aan die bankmedewerker een aangifte op
naam van die [naam 6] getoond van vermissing van identiteitspapieren en/of
een bankpas, waardoor voornoemde bank werd bewogen tot bovenomschreven
afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
8.
hij op of omstreeks 1 november 2011 omstreeks 09:52 uur te Middelburg met het
oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een
(of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, de [naam bank] te Middelburg heeft bewogen tot de afgifte van een
geldbedrag, te weten 500 Euro, in elk geval van enig goed, hebbende
verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
zich jegens een bankmedewerker van voornoemde bank voorgedaan als zijnde [naam 3] en/of vervolgens aan die bankmedewerker een aangifte op naam van die
[naam 3] getoond van vermissing van identiteitspapieren en/of een bankpas,
waardoor voornoemde bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
9.
hij op of omstreeks 31 oktober 2011 omstreeks 12:04 uur te Middelburg met het
oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een
(of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, de [naam bank] te Middelburg heeft bewogen tot de afgifte van een
geldbedrag, te weten 500 Euro, in elk geval van enig goed, hebbende
verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
zich jegens een bankmedewerker van voornoemde bank voorgedaan als zijnde [naam 3] en/of vervolgens aan die bankmedewerker een aangifte op naam van die
[naam 3] getoond van vermissing van identiteitspapieren en/of een bankpas,
waardoor voornoemde bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
10.
hij op of omstreeks 21 oktober 2011 omstreeks 10:07 uur te Bergen op Zoom met
het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door
het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door
een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, de [naam bank] te Bergen op Zoom heeft bewogen tot de afgifte van
een geldbedrag, te weten 500 Euro, in elk geval van enig goed, hebbende
verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
zich jegens een bankmedewerker van voornoemde bank voorgedaan als zijnde [naam 7] en/of vervolgens aan die bankmedewerker een aangifte op naam van die
[naam 7] getoond van vermissing van identiteitspapieren en/of een bankpas,
waardoor voornoemde bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
11.
hij op of omstreeks 17 oktober 2011 omstreeks 09:49 uur te Etten-Leur met het
oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een
(of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, de [naam bank] te Etten-Leur heeft bewogen tot de afgifte van een
geldbedrag, te weten 500 Euro, in elk geval van enig goed, hebbende
verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
zich jegens een bankmedewerker van voornoemde bank voorgedaan als zijnde [naam 7] en/of vervolgens aan die bankmedewerker een aangifte op naam van die
[naam 7] getoond van vermissing van identiteitspapieren en/of een bankpas,
waardoor voornoemde bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht