ECLI:NL:RBBRE:2012:BX6894

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
25 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
248793 JE RK 12-755
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Tempelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met nauwe verbondenheid met Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 25 juni 2012 uitspraak gedaan over het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De minderjarige verblijft in een gezinshuis in België, maar de rechtbank oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om het verzoek te behandelen, op basis van artikel 8 van de EG-verordening Brussel II-bis nr. 2201/2003. De rechtbank stelt vast dat de minderjarige de meest nauwe verbondenheid met Nederland heeft behouden, ondanks zijn feitelijke verblijfplaats in België. Dit oordeel is gebaseerd op verschillende factoren, waaronder de sociale en familiale wortels van de minderjarige in Nederland, zijn inschrijving in het Nederlandse GBA-register, en het feit dat de zorgverlening vanuit Nederland plaatsvindt.

De stichting Bureau Jeugdzorg heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige te verlengen met een jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 29 juli 2008 onder toezicht staat van de stichting en sinds augustus 2009 in het gezinshuis verblijft. Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat de minderjarige zich beter ontwikkelt, maar dat er nog steeds zorgen zijn over zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en zelfbeeld. De moeder van de minderjarige heeft weinig inzicht in de opvoedingsbehoeften van haar kind.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 29 juli 2013 en de machtiging tot uithuisplaatsing in het gezinshuis eveneens verlengd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: 248793 JE RK 12-755
beschikking betreffende verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing,
in de zaak van
Stichting Bureau Jeugdzorg
gevestigd te Eindhoven, mede kantoorhoudende
Markendaalseweg 44, 4803 ER Breda,
hierna te noemen de stichti[voornaam minderjarige]en
de minderjarige [naam miderjarige en geboortedatum en plaats]
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 25 april 2012 ingekomen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 20 april 2012 door de stichting genomen indicatiebesluit;
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 27 juli 2011;
- de brieven van de griffier van de rechtbank van 29 mei 2012 aan de hierna te noemen belanghebbenden;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 juni 2012.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
1. mevrouw [naam moeder] moeder van de minderjarige en gezagdragende ouder,
2. de heer [naam stiefvader] stiefvader van de minderjarige.
2. Het verzoek
De stichting verzoekt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige te verlengen met een periode van één jaar tot 29 juli 2013.
3. De beoordeling
3.1 Bij voormelde beschikking is de ondertoezichtstelling van de minderjarige en de machtiging aan de stichting tot uithuisplaatsing van deze in een accommodatie zorgaanbieder 24 uur verlengd tot 29 juli 2012.
3.2 Namens de stichting is ter terechtzitting ter nadere onderbouwing van het verzoek aangevoerd dat, hoewel [voornaam minderjarige] zich steeds beter gaat ontwikkelen, er nog steeds veel zorgen zijn. [voornaam minderjarige] is sociaal angstig, laat sociaal wenselijk gedrag zien en heeft weinig eigenwaarde. [voornaam minderjarige] heeft lichamelijke klachten als gevolg van de spanningen. [voornaam minderjarige] zoekt voortdurend naar veiligheid en bevestiging. In het verleden is op vele manieren getracht hulp te bieden aan het gezin, maar vrijwillige hulp en hulp vanuit de ondertoezichtstelling hebben niet geleid tot veranderingen. Op dit moment is onduidelijk waar de moeder verblijft. In de omgang van de moeder tijdens de bezoeken valt op dat ze moeite heeft aan te sluiten bij de belevingswereld van [voornaam minderjarige]. De moeder toont een beperkt inzicht in hetgeen de minderjarige aan specifieke opvoeding nodig heeft.
3.3 De onder 1 en 2 genoemde belanghebbenden zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
3.4 De vraag waar de rechtbank zich voor ziet gesteld is of de Nederlandse rechter bevoegd is van het onderhavige verzoek kennis te nemen nu de minderjarige in Hechtel, België verblijft in het gezinshuis De Parel.
3.4.1 Op grond van artikel 8 van de EG-verordening nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna te noemen de Verordening of Vo) zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
3.4.2 De rechtbank dient te beoordelen hoe het begrip “gewone verblijfplaats” uitgelegd dient te worden nu dit begrip in de Verordening niet nader is gedefinieerd. Voor deze beoordeling heeft de rechtbank onder andere aansluiting gezocht bij de uitspraak van 2 april 2009 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJEU) (C-523/07) RvdW 2009, 826:A.
Het Hof heeft in deze uitspraak de volgende uitgangspunten geformuleerd die van belang zijn in de onderhavige zaak. De enkele fysieke aanwezigheid van een kind in een lidstaat kan niet volstaan om de gewone verblijfplaats van een kind te bepalen (r.o.33). Aangezien artikel 8 lid 1 Vo niet nadrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst moet dit worden uitgelegd tegen de achtergrond van de context van de bepalingen en het doel van de Verordening, met name dat welk voortvloeit uit punt 12 van de considerans van deze verordening, volgens hetwelk de in deze verordening opgenomen bevoegdheidsregels zodanig zijn opgezet dat zij in het belang van het kind zijn en met name beantwoorden aan het criterium van de nauwe verbondenheid (r.o.35). De “gewone verblijfplaats” van het kind in de zin van artikel 8 lid 1 Vo moet worden bepaald op basis van een geheel van feitelijke omstandigheden die eigen zijn aan elke zaak. Naast de fysieke aanwezigheid van het kind in een lidstaat moeten andere factoren aantonen dat deze aanwezigheid niet tijdelijk of toevallig is en dat de verblijfplaats van een kind een zekere integratie in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Er moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat en van de verhuizing van het gezin naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat (r.o 37, 38, 39). Het begrip “gewone verblijfplaats”in de zin van artikel 8 lid 1 Vo moet aldus worden uitgelegd dat deze verblijfplaats de plaats is die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Het is aan de nationale rechter om de gewone verblijfplaats van het kind te bepalen, rekening houdend met alle feitelijke omstandigheden die eigen zijn aan elke zaak.
3.4.3 In de uitspraak van het HvJEU van 22 december 2010 (C-497/10 PPU) is het begrip “gewone verblijfplaats” nog nader gepreciseerd. Voor de verplaatsing van de gewone verblijfplaats naar de lidstaat van ontvangst geldt vooral de wens van de betrokkene om er het permanente of gewone centrum van zijn belangen te vestigen, met de bedoeling daaraan een vast karakter te ontlenen. De duur van het verblijf kan bij de beoordeling van de bestendigheid slechts een aanwijzing vormen. De leeftijd van het kind kan bovendien van belang zijn (r.o. 51 en 52).
3.4.4 Voorts heeft rechtbank bij de beoordeling betrokken de uitspraak van de Hoge Raad van 17 juni 2011, LJN BQ4833 waarin de Hoge raad een nadere uitleg geeft aan het begrip “gewone verblijfplaats”. Hoewel deze uitspraak van de Hoge Raad ziet op de uitleg van voornoemd begrip uit het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV) wordt door de Hoge Raad aansluiting gezocht bij voornoemde uitspraken van het HvJEU die zagen op de uitleg van artikel 8 Vo. Uit deze uitspraak blijkt dat bij de bepaling van de plaats waar het kind de nauwste binding heeft tevens tot uitdrukking dienen te komen de geografische en familiale wortels van de moeder.
3.5 De vraag die thans aan de orde is, is derhalve of het kind het meest nauw verbonden is gebleven met Nederland ondanks zijn langdurig verblijf in het gezinshuis in België.
Hierbij zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
- De Parel heeft een contract met Juzt voor de verzorging van in totaal 3 jongeren;
- Juzt is een voorziening in de zin van de wet op de Jeugdzorg, gevestigd te Breda;
- Juzt betaalt een dagvergoeding voor elke jongere aan De Parel;
- De hoofdvestiging van De Parel is in Nederland, Bergeijk;
- De Parel heeft 1,5 tot 2 jaar geleden een verzoek tot inspectie ingediend en dit is lopende bij de ministeries;
- De Parel is vanuit Nederland HKZ gecertificeerd;
- De werkzame personen van De Parel zijn formeel in dienst van de Stichting de Parel, ingeschreven bij de Nederlandse Kamer van Koophandel met uitvoerend werk in Hechtel. De werkzame personen hebben deels de Nederlandse en deels de Belgische nationaliteit;
- Er is geen bemoeienis van Belgische instanties zoals de Belgische Raad voor de kinderbescherming of Bureau Jeugdzorg met de kinderen. Wel is hun verblijf aangemeld bij het Vlaams agentschap voor jongerenwelzijn, de politie, gemeentebestuur Hechtel, Centrum voor leerlingbegeleiding en de scholen.
- De minderjarige is sinds 29 juli 2008 onder toezicht gesteld van de stichting en verblijft sinds augustus 2009 in het gezinshuis De Parel te Hechtel, België;
- De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing worden uitgevoerd door de stichting;
- De minderjarige heeft de Nederlandse nationaliteit;
- De minderjarige is sinds 1 januari 2012 ingeschreven in het Nederlandse GBA-register te Zundert;
- De minderjarige gaat naar school in België;
- De minderjarige maakt een positieve ontwikkeling door;
- De minderjarige zal het volgend schooljaar de basisschool in België afronden. Onduidelijk is waar hij daarna zijn vervolgopleiding zal gaan volgen en zal gaan verblijven;
- De gezagdragende moeder van de minderjarige heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Breda, Nederland;
- De vader van [voornaam minderjarige] heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Nederland;
- Afgezien van zijn verblijf in het gezinshuis heeft de minderjarige noch de ouders banden met België.
3.6 Desgevraagd heeft de zittingsvertegenwoordigster van de stichting op zitting aangegeven dat wanneer de rechtbank Breda zich onbevoegd verklaart, de stichting de minderjarige zal verplaatsen naar een andere voorziening in Nederland. De zaak overdragen aan de Belgische autoriteiten is geen optie gelet op de lange procedures en bureaucratie.
3.7 Op grond van alle hierboven onder 3.5 genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de minderjarige de meest nauwe verbondenheid heeft gehouden met Nederland, ondanks het feit dat zijn feitelijke verblijfplaats in België is. De rechtbank laat hierbij zwaar meewegen dat het toekomstperspectief van de minderjarige in Nederland ligt, dat zijn familiale en sociale wortels in Nederland liggen en dat er geen enkele andere binding is met België anders dan het feitelijk verblijf. Daarnaast acht de rechtbank tevens van belang dat het gezinshuis in opdracht handelt van een Nederlandse zorgaanbieder in de zin van de Wet op de Jeugdzorg en aan Nederlandse regelgeving gebonden is.
Het vorenstaande brengt derhalve mee dat de rechtbank Breda zich bevoegd acht van het onderhavige geschil kennis te nemen.
3.8 Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter terechtzitting blijkt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in de door de stichting aangegeven voorziening nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter overweegt hierbij dat
[voornaam minderjarige] een groei in zijn ontwikkeling laat zien op de Parel. Vanuit de hulpverlening wordt geconstateerd dat er echter nog steeds zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [voornaam minderjarige]. [voornaam minderjarige] heeft een laag zelfbeeld en vertoont sociaal wenselijk gedrag. Ook heeft hij lichamelijke klachten die voortkomen uit spanningen. De moeder heeft weinig probleembesef en ziet niet in dat zij hulp nodig heeft bij de opvoeding van [voornaam minderjarige]. De kinderrechter is van oordeel dat een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk zijn om de huidige ontwikkelingen omtrent [voornaam minderjarige] te waarborgen en te continueren. Het voorgaande brengt mee dat het verzoek zal worden toegewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige met ingang van 29 juli 2012 tot 29 juli 2013;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie zorgaanbieder 24 uur met ingang van 29 juli 2012 tot het einde van de ondertoezichtstelling doch uiterlijk tot 29 juli 2013, zulks ter effectuering van het voornoemde indicatiebesluit;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Tempelaar, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2012
in tegenwoordigheid van Saelman, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld
a. door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op: