ECLI:NL:RBBRE:2012:BX7013

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
11 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02/800286-12
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot diefstal met geweld in vereniging tijdens woningoverval

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 11 september 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot diefstal met geweld, gepleegd in vereniging. De zaak betreft een overval die plaatsvond in de nacht van 18 maart 2012 in een woning te Roosendaal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de daders tijdens de overval geweld hebben gebruikt tegen de aangever en zijn zoon, waarbij goederen zoals hennep, paspoorten en geld zijn buitgemaakt. De verdachte werd vrijgesproken omdat de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de diefstal als voltooid moest worden aangemerkt, aangezien de buit op het tuinpad en het dak van de schuur was aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de poging tot diefstal had gepleegd, en sprak hem daarom vrij. De eis van de officier van justitie was vijf jaar gevangenisstraf, maar de rechtbank oordeelde anders op basis van de feiten en de bewijsvoering. De rechtbank heeft ook de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de relevante jurisprudentie en de beoordeling van het bewijs, waarbij de rechtbank de heerschappij over de goederen als cruciaal beschouwde voor de kwalificatie van de diefstal.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 800286-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 september 2012
in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
volgens eigen zeggen wonende te [adres verdachte]
thans gedetineerd in het huis van bewaring
raadsman mr. E. Thomas, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 september 2012, waarbij de officier van justitie, mr. Van Triest, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen heeft geprobeerd bij een roofoverval in een woning geld en goederen weg te nemen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken was bij de roofoverval in de woning van [slachtoffer]. Zij baseert zich daarbij op de aangiften van [slachtoffer 1] en zijn zoon [slachtoffer 2], de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], de bevindingen van de verbalisanten en het resultaat van het door het NFI verrichte sporenonderzoek, waaruit blijkt dat het bloed op de zool van de schoen van verdachte en het bloed op de vloer van de woonkamer van dezelfde persoon afkomstig zijn. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat dader 2, de man met de revolver, op B.A., het karakter uit de televisieserie “The A-Team”, leek. De officier van justitie, die op zitting een afbeelding van B.A. uit deze tv-serie heeft getoond, is van mening dat verdachte inderdaad veel lijkt op de figuur B.A. uit voornoemde serie.
Voor zover verdachte op zitting de indruk heeft willen wekken dat sprake is van een vierde persoon en dat hij als vierde persoon niets met de overval te maken heeft, is de officier van justitie van mening dat er geen enkele aanwijzing is dat sprake is van een vierde persoon. Alle getuigen spreken over drie daders en niet over vier personen. Bovendien is er geen aanwijzing dat verdachte door de voordeur is vertrokken toen de politie kwam, zoals hij zelf beweert, of toen de politie binnen was, zoals de raadsman suggereert.
Gelet op de bewijsmiddelen acht de officier van justitie bewezen dat verdachte medepleger was van de overval in de woning van [slachtoffers]
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Hij is van mening dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte medepleger is van de overval.
Hij acht de bewering van aangever [slachtoffer 1] dat hij dacht dat zijn zoon voor de voordeur stond toen er werd aangebeld, niet geloofwaardig. Het zou juist kunnen zijn dat de aangever de daders zelf heeft binnengelaten en dat er aanvankelijk niets aan de hand was.
De raadsman mist in het dossier herkenningen van verdachte door de aangevers en/of de getuigen middels een FOSLO-confrontatie. Ook mist hij technische sporen waaruit zou kunnen blijken dat verdachte geweld heeft gepleegd in de woning.
Hij acht de door verdachte op zitting afgelegde verklaring dat hij pas later de woning is binnengekomen, niets heeft gemerkt van geweld of een beroving en later door de voordeur weer naar buiten is gegaan, zeer wel mogelijk. Ook acht hij niet onaannemelijk dat sprake is van een vierde persoon, gelet op hetgeen getuige [getuige 3] heeft verklaard.
Voorts acht de raadsman niet bewezen dat verdachte medepleger is geweest van de overval.
Medeplegen vereist nauwe en bewuste samenwerking en de Hoge Raad heeft, gelet op de jurisprudentie op dit punt, de laatste jaren de lat steeds hoger gelegd bij het aannemen van deze nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier valt niet af te leiden dat sprake is geweest van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking, zodat ook tegen die achtergrond verdachte moet worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 18 maart 2012 in zijn woning aan de [adres slachtoffer] in [woonplaats slachtoffer] is aangevallen door 3 personen, die hem begonnen te slaan in zijn gezicht. Eén van die mannen had een pistool in zijn hand dat tegen zijn slaap werd gezet. Door de daders zijn papieren, paspoorten en een groot geldbedrag, dat in een tas zat, uit een kluis meegenomen. Voorts zouden tassen met marihuana die op zolder lagen, uit de woning verdwenen zijn.
Verbalisanten van de politie hebben letsel bij [slachtoffer 1] waargenomen: onder andere schrammen, bloeduitstortingen en een rechterarm die in het gips zat.
[slachtoffer 2], de zoon van aangever, heeft verklaard dat hij lag te slapen toen zijn broertje [getuige 1] hem wakker maakte en vertelde dat er beneden iets aan de hand was. [getuige 1] bevestigt deze lezing van [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] is toen de slaapkamer uitgegaan. Hij bevond zich op de trap toen hij door een man met een honkbalknuppel werd geslagen. Hij heeft in totaal 3 onbekende mannen in de woning gezien. Eén van die mannen had een revolver op [slachtoffer 2] gericht. [slachtoffer 2] heeft verklaard door die man met de revolver in zijn gezicht te zijn geslagen. Hij heeft ook gezien dat zijn vader door de man met de revolver is geslagen. Een van de daders heeft hem om geld gevraagd. [slachtoffer 2] heeft toen de kluis moeten openen.
Politieambtenaren hebben verklaard dat zij, toen zij ter plaatse kwamen, via de voordeur naar de achtertuin van de woning zijn gegaan en daar 3 negroïde mannen zagen staan, onder wie één persoon met een revolver in zijn hand. Deze personen vluchtten weg. Twee van hen wisten via het dak van de schuur te ontkomen, een derde via de schutting met de buren. Even later werd in de tuin van de woning aan de [adres ] een man aangetroffen. Deze man bleek later verdachte [naam verdachte] te zijn. Op het tuinpad van de tuin van nummer [huisnummer] troffen de agenten een vuilniszak met zakken hennep aan en op het dak van de schuur werd een vuilniszak met hennep en een rugzak met onder meer paspoorten en geld aangetroffen.
De hierboven weergegeven verklaringen van aangever [slachtoffer 1] en zijn zonen [slachtoffer 2] en [getuige 1], gecombineerd met de bevindingen van de politie brengen de rechtbank tot de conclusie dat in de nacht van 18 maart 2012 een overval heeft plaatsgevonden in de woning aan de [adres slachtoffer] in [woonplaats slachtoffer], waarbij geweld is gebruikt tegen [slachtoffer 1] en zijn zoon [slachtoffer 2]. De daders van die overval zijn gevlucht via de achtertuin van de woning. Daarbij zijn door de daders van de overval goederen, te weten in elk geval hennep, paspoorten en een geldbedrag buitgemaakt. Deze buit is in de tuin op het tuinpad en op het dak van de schuur in de achtertuin aangetroffen.
De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet is of sprake is van een poging tot diefstal, zoals is ten laste gelegd, of van een voltooide diefstal.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad laat een diefstal weinig ruimte voor een pogingfase. Als criterium voor de voltooide wegneming geldt dat het goed voldoende aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende is onttrokken, waarbij niet is vereist dat de dader zichzelf reeds in veiligheid heeft gebracht. Zo heeft de Hoge Raad op 11 januari 2000 (LJN: AA4244) geoordeeld dat sprake is van een voltooide diefstal in een geval dat:
- de verdachte op heterdaad is betrapt nadat hij zich door middel van braak toegang tot een woning had verschaft;
- hij daaraanvolgend de vlucht heeft genomen en het huis heeft weten te verlaten;
- hij zich buiten aanvankelijk met (bedreiging met) geweld heeft weten te onttrekken aan personen die hem wilden beletten te vluchten;
- hij tenslotte toch aangehouden werd;
- bij fouillering voorafgaand aan zijn insluiting sieraden in verdachtes broekzak werden aangetroffen waarvan hij verklaarde dat hij deze uit voormelde woning had gestolen.
Op 13 december 1977 (LJN: AC3311) heeft de Hoge Raad een voltooide diefstal aangenomen in een geval waarin camera’s door één van de daders in een plastic zak op een luifel waren geplaatst aan de buitenzijde van het gebouw waaruit die voorwerpen waren verdwenen, en in een arrest van 22 december 2009 (LJN: BK2871) heeft de Hoge Raad eveneens een voltooide diefstal aangenomen in het geval dat de medeverdachte dozen met processoren heeft opgepakt, deze direct daarop voor de buitenwereld onzichtbaar in een sporttas heeft gestoken en vervolgens de sporttas met de dozen buiten de nooddeur, maar wel binnen het bedrijfsterrein, heeft gezet, oordelend dat verdachte zich een zodanige heerschappij over die dozen heeft verschaft dat de wegneming daarvan als bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht was voltooid.
Gelet op de heersende jurisprudentie op dit punt is de rechtbank dan ook van oordeel dat in dit geval, waarbij de weggenomen goederen zijn aangetroffen op het tuinpad in de tuin en op het dak van de schuur in de tuin, ook al zijn de vermoedelijke daders in eerste instantie nog aangetroffen in diezelfde tuin, sprake is geweest van een zodanige heerschappij over die goederen dat de diefstal als voltooid dient te worden aangemerkt en dat dus geen sprake is van een poging tot diefstal.
De rechtbank acht om die reden - daargelaten de vraag of verdachte een van de drie mannen is geweest die de overval hebben gepleegd - niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit zoals het aan hem is ten laste gelegd, namelijk de poging tot diefstal met geweld, heeft begaan en zal hem dan ook van dat feit vrijspreken.
5 De benadeelde partij
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vorderen ieder een schadevergoeding van € 5.000,= voor het feit dat aan verdachte is ten laste gelegd.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering.
6 Het beslag
6.1 De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Hoewel de rechtbank verdachte vrijspreekt van het hem ten laste gelegde feit, stelt zij vast dat er een strafbaar feit is begaan, zodat is voldaan aan het vereiste voor oplegging van de maatregel van onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat deze voorwerpen door middel van het strafbare feit zijn verkregen, dan wel dat het strafbare feit is begaan met behulp van deze voorwerpen.
Verder zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet.
6.2 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen videorecorder aan [slachtoffer 1], omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
6.3 De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de overige, hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.
7 De toepasselijke wetsartikelen.
De opgelegde maatregel berust op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het hem tenlastegelegde feit;
Voorlopige hechtenis
- heft de voorlopige hechtenis op;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd: 2, 3, 5, 6, 7, 8, 10, 12 en 14;
- gelast de teruggave aan [slachtoffer 1], [adres slachtoffer] te [woonplaats slachtoffer], van de inbeslaggenomen videorecorder (genummerd 1);
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 4, 9, 11, 13, 15 en 16;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil. (BP.15)
Dit vonnis is gewezen door mr. Breeman, voorzitter, mr. De Weert en mr. Van Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is bij vervroeging uitgesproken ter openbare zitting op 11 september 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 18 maart 2012 te Roosendaal ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg
te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen
voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], te plegen met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen die [slachtoffer 2] met een
honkbalknuppel tegen diens lichaam heeft/hebben geslagen en/of in diens
gezicht heeft/hebben gestompt/geslagen en/of een vuurwapen, althans een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]
heeft/hebben gericht en/of tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben geroepen
"money, money, money" en/of die [slachtoffer 1] tegen diens hoofd en/of lichaam
heeft/hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht