RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 12/70, 12/71, 12/91, 12/94, 12/95, 12/368, 12/369, 12/501, 12/502 en 12/2658
Uitspraakdatum: 10 juli 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
[echtgenoot belanghebbende], wonende te [woonplaats],
[de heer A.], wonende te [plaats A.],
[de heer B.], wonende te [plaats B],
[mevrouw B.], wonende te [plaats B],
[mevrouw C.], wonende te [plaats C],
[de heer C.], wonende te [plaats C],
[mevrouw D.], wonende te [plaats D.],
[de heer D], wonende te [plaats D.],
[de heer E.], wonende te [plaats E.],
belanghebbenden,
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Eindhoven,
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Zwolle,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur op de bezwaren van belanghebbenden tegen de door hen op aangiften voldane overdrachtsbelasting ter zake van de hierna te noemen verkrijgingen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbenden, [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Amsterdam, en namens de inspecteur, [gemachtigden]
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.1.1. Op 1 juni 2011 verkregen mevrouw [belanghebbende] en meneer [echtgenoot belanghebbende] bij notariële akte, samen en ieder voor de onverdeelde helft, de eigendom van de onroerende zaak (hierna: de woning) gelegen aan de [adres belanghebbende] te [woonplaats]. De koopsom voor de woning bedroeg volgens de notariële akte € 1.250.000. De overdrachtsbelasting ten bedrage van € 75.000, zijnde zes procent van de koopsom, is op 24 juni 2011 voldaan. Ieder heeft de helft van de verschuldigde overdrachtsbelasting, zijnde € 37.500, voldaan.
2.1.2. Op 1 juni 2011 verkregen meneer [de heer A.] en mevrouw [mevrouw A.] bij notariële akte, samen de eigendom van de onroerende zaak (hierna: de woning) gelegen aan de [adres A]. De koopsom voor de woning bedroeg volgens de notariële akte € 480.000. De koopsom is inclusief een bedrag van € 4.600 ter zake van in de koop begrepen roerende zaken. De overdrachtsbelasting ten bedrage van € 28.524, zijnde zes procent van € 475.400, is op 4 juli 2011 door meneer [de heer A.] voldaan.
2.1.3. Op 3 mei 2011 verkregen meneer [de heer B.] en mevrouw [mevrouw B.] bij notariële akte, samen en ieder voor de onverdeelde helft, de eigendom van de onroerende zaak (hierna: de woning) gelegen aan de [adres B]. De koopsom voor de woning bedroeg volgens de notariële akte € 525.000. De overdrachtsbelasting ten bedrage van € 31.500, zijnde zes procent van de koopsom, is op 9 juni 2011 voldaan. Ieder heeft de helft van de verschuldigde overdrachtsbelasting, zijnde € 15.750, voldaan.
2.1.4. Op 6 juni 2011 verkregen meneer [de heer C.] en mevrouw [mevrouw C.] bij notariële akte, samen en ieder voor de onverdeelde helft, de eigendom van de onroerende zaak (hierna: de woning) gelegen aan de [adres C]. De koopsom voor de woning bedroeg volgens de notariële akte € 283.000. De overdrachtsbelasting ten bedrage van € 16.980, zijnde zes procent van de koopsom, is op 13 juli 2011 voldaan. Ieder heeft de helft van de verschuldigde overdrachtsbelasting, zijnde € 8.490, voldaan.
2.1.5. Op 10 juni 2011 verkregen meneer [de heer D] en mevrouw [mevrouw D.] bij notariële akte, samen en ieder voor de onverdeelde helft, de eigendom van de onroerende zaak (hierna: de woning) gelegen aan de [adres D], gemeente Schinnen. De koopsom voor de woning bedroeg volgens de notariële akte € 295.000. De overdrachtsbelasting ten bedrage van € 17.700, zijnde zes procent van de koopsom, is op 8 juli 2011 voldaan. Ieder heeft de helft van de verschuldigde overdrachtsbelasting, zijnde € 8.850, voldaan.
2.1.6. Op 2 mei 2011 verkreeg [de heer E.] bij notariële akte de eigendom van de onroerende zaak (hierna: de woning) gelegen aan de [adres E]. De koopsom voor de woning bedroeg volgens de notariële akte € 235.000. De overdrachtsbelasting ten bedrage van € 14.100, zijnde zes procent van de koopsom, is op 2 juni 2011 voldaan.
2.3. Het tarief voor de overdrachtsbelasting was ten tijde van de verkrijgingen volgens artikel 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (hierna: Wet BRV) (wettekst 2011) zes procent.
2.4. Bij Besluit van 1 juli 2011, nr. BLKB 2011/1290M (hierna: het Besluit) heeft de staatssecretaris van Financiën het volgende bekend gemaakt:
“(….)
1. Inleiding
In het persbericht van 1 juli 2011 is aangekondigd dat het tarief overdrachtsbelasting bij de verkrijging van woningen tijdelijk wordt verlaagd tot 1 juli 2012. Deze maatregel zal worden opgenomen in het Belastingplan 2012. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen treedt deze maatregel op 1 januari 2012 in werking en werkt terug tot en met 15 juni 2011.
2. Goedkeuring
Het is niet wenselijk dat belanghebbenden de verkrijging van een woning uitstellen tot 1 januari 2012. Daarom keur ik vooruitlopend op wetswijziging het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat een tarief overdrachtsbelasting van 2 procent wordt toegepast voor de verkrijging op of na 15 juni 2011 van een woning. (…)
(…)
4. Inwerkingtreding en vervaldatum
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug voor de verkrijging op of na 15 juni 2011 van woningen.
Dit besluit vervalt op 1 januari 2012.
(…)”
2.5. In een brief van 1 juli 2011 (Tweede Kamer 31371, nr. 364) heeft de staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer als volgt geïnformeerd:
“Het kabinet verlaagt het tarief van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2% voor woningen waarvan de transportakte passeert gedurende de periode 15 juni 2011 tot en met 30 juni 2012. Met deze brief informeer ik u over de dekking van de maatregel.
(…)
Gegeven het doel van de maatregel – het geven van een impuls aan de woningmarkt – ligt het in de rede geen compenserende lastenmaatregel op het woningmarktdossier zelf te nemen. Hierbij dient bedacht te worden dat de verlaging tijdelijk is, zodat de incidentele inzet van dekkingsmaatregelen volstaat. Verder is van belang dat de voordelen van de maatregel zowel bij burgers als bedrijven neerslaan. Daarmee ligt het in de rede de noodzakelijke dekking bij beiden te vinden.
(…)
De opbrengst van deze maatregelen wordt nu eenmalig ingezet ten behoeve van de verlaging van de overdrachtsbelasting. Het gaat om het volgende pakket:
Tabel:
Dekking tijdelijke verlaging overdrachtsbelasting
in miljoenen euro’s
Derving -1200
Dekking
Bankenbelasting 300
Grondslagverbreding Vennootschapsbelasting
(w.o. reparatie Bosal-gat) 340
Fasering vitaliteitsregeling 500
Enveloppe Regeerakkoord 60
Totaal 0
(…)"
2.6. Het wetsvoorstel inzake de tijdelijke tariefs¬verlaging is als onderdeel van het Belastingplan 2012 op 17 november 2011 door de Tweede Kamer en op 20 december 2011 door de Eerste Kamer aangenomen. Het Belastingplan 2012 is als Wet van 22 december 2011 (hierna: de Wet) gepubliceerd in het Staatsblad 2011, nr. 639.
2.7. In artikel XXXVIII, tweede lid, van de Wet is bepaald dat artikel XVI van de Wet (het artikel waarin de tariefswijziging van artikel 14 van de Wet BRV is opgenomen) terugwerkt tot en met 15 juni 2011.
2.8. In de Nota naar aanleiding van het verslag Belastingplan 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33003, nr. 10) is omtrent de ingangsdatum voor de tariefsverlaging het volgende medegedeeld:
“Om uitstelgedrag te voorkomen heeft het kabinet, vooruitlopend op de aanvaarding van deze wet, ervoor gekozen dat het tarief van de overdrachtsbelasting van 2% bij de verkrijging van woningen al met ingang van 15 juni 2011 kan worden toegepast. De reden waarom voor 15 juni is gekozen houdt verband met uitlatingen van het kabinet over de woningmarkt met de bedoeling het vertrouwen in de woningmarkt te versterken. Het hiermee opgewekte consumentenvertrouwen noopte het kabinet ertoe de maatregel met terugwerkende kracht tot deze dag in te laten gaan. Voor woningen die tussen 15 juni 2011 en 1 juli 2011 zijn verkregen is er derhalve in het kader van de rechtszekerheid voor gekozen de tariefsverlaging in deze situaties te laten gelden.”
2.9. Na afloop van de ministerraad op 17 juni 2011 is door minister-president Rutte een persconferentie gehouden. De persconferentie is letterlijk vastgelegd (Radio- en TV-tekst, 17 juni 2011, gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl). Aan die vastlegging is de volgende passage ontleend:
“VAN BEEK (BNR)
(onverstaanbaar, red.) de woonvisie die nog komt. Is toegezegd aan de Kamer, gaat de overdrachtsbelasting daar deel van uit maken?
RUTTE
We komen met een woonvisie en echt, daar hebben we nog helemaal niet eens over gesproken, dus ik ga echt niets over die woonvisie zeggen.
VAN BEEK
Maar als je nu een startend stelletje bent en …
RUTTE
Dan moet je gewoon een huis kopen, als je een huis wilt kopen.
BERGHUIS (RTL)
Dan heb je niet straks in september van goh, had ik maar een paar maanden gewacht, want nou…
RUTTE
Als jij graag een huis wilt kopen dan moet je dat gewoon doen. Dan kijk ik recht in de camera, dat is ook heel goed nieuws voor heel Nederland. We hebben echt die woningmarkt nodig. En dat een kabinet met een woonvisie komt dat zal voor een heel groot deel natuurlijk ook over de huurmarkt gaan. We hebben daar natuurlijk allerlei voorstellen voor gedaan in het RA die we verder aan het uitwerken zijn.
BERGHUIS
Dus geen cadeautjes voor starters?
RUTTE
Cadeautjes doen we al helemaal nooit.
BERGHUIS
Lagere overdrachtsbelasting.
RUTTE
U kent ons, cadeautjes is niets voor het kabinet.”
3.1. In geschil is het van toepassing zijnde overdrachtsbelastingtarief. Belanghebbenden bepleiten toepassing van het verlaagde tarief van 2%. De inspecteur houdt vast aan het toegepaste tarief van 6%.
3.2.Belanghebbenden hebben zich – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, zoals is neergelegd in artikel 26 BUPO en artikel 14 EVRM in verbinding met artikel 1, Eerste Protocol van het EVRM, door hen het verlaagde tarief te onthouden. Belanghebbenden worden op deze wijze minder gunstig behandeld dan belastingplichtigen die op of na 15 juni 2011 maar vóór 1 juli een woning hebben verkregen, terwijl er ten opzichte van de doelstelling van de regeling - het versterken van de woningmarkt - sprake is van gelijke gevallen. De aangedragen rechtvaardigingsgronden gaan hier niet op, aldus belanghebbenden. De uitlating van het kabinet is pas op 17 juni 2011 gedaan en niet op 15 juni 2011. Enige rechtvaardiging voor het beschermen van vertrouwen van belastingplichtigen die de transportakte op 15 of 16 juni 2011 hebben laten passeren, kan hierin niet worden gevonden. Ook hebben die belastingplichtingen over het algemeen onafhankelijk van de uitlatingen van het kabinet hun beslissing genomen om een woning te kopen, zodat ook in het voorkomen van uitstelgedrag geen rechtvaardiging kan worden gevonden. Door aan de tariefswijziging terugwerkende kracht te geven, heeft de groep belastingplichtigen die op 15 of 16 juni 2011 de transportakte heeft laten opmaken een onverwacht en zeer aanzienlijk voordeel gekregen. Deze toevallige en willekeurige bevoordeling levert volgens belanghebbenden strijd op met het gelijkheidsbeginsel zoals neergelegd in voornoemde artikelen.
3.3. Belanghebbenden hebben overdrachtsbelasting voldaan naar het wettelijk vastgestelde tarief van 6%. Inmiddels is het tarief bij wet met terugwerkende kracht tot 15 juni 2011 verlaagd tot 2%. In het arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2009 ( nr. 07/13624, LJN BI1909) is als volgt geoordeeld: “(...). Indien een wettelijk voorschrift met terugwerkende kracht is ingevoerd of gewijzigd na de datum van de bestreden beslissing (besluit of uitspraak) van het bestuursorgaan of de lagere rechter, en het nieuwe voorschrift - mede gelet op de daaraan gegeven terugwerkende kracht - in aanmerking komt voor toepassing op het te berechten geval, brengt de taak van de (hogere) rechter in belastingzaken mee dat hij bij de toetsing van die beslissing uitgaat van het nieuwe voorschrift (vgl. Hoge Raad 6 januari 1960, nr. 13912, BNB 1960/51). (...)" Derhalve dient de rechtbank deze wetswijziging in haar beoordeling te betrekken.
3.4. Hiervan uitgaande dient de rechtbank te beoordelen of de inwerkingtreding van de wetswijziging per 1 januari 2012 en de daarbij gegeven terugwerkende kracht voor verkrijgingen tot en met 15 juni 2011 in de weg staan aan toepassing van het verlaagde tarief in de hier voorliggende gevallen. Gezien de duidelijke bewoordingen van artikel XXXVIII van de Wet en het feit dat de woningen door belanghebbenden vóór 15 juni 2011 zijn verkregen, biedt de wet daartoe niet de mogelijkheid.
3.5. Het onder 3.4. overwogene neemt echter niet weg dat de rechterbank moet toetsen of, zoals belanghebbenden stellen, de beperking van de terugwerkende kracht tot leveringen op of na 15 juni 2011 een verboden inbreuk vormt op het gelijkheidsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM in verbinding met artikel 1 van het Eerste Protocol.
3.6. Vooropgesteld moet worden dat op fiscaal gebied aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of voor de toepassing van artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of, in het bevestigende geval, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen (EHRM 22 juni 1999, nr. 46757/99, zaak Della Ciaja/Italië, BNB 2002/398). Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond ontbloot is (EHRM 10 juni 2003, nr. 27793/95, zaak M.A. en anderen tegen Finland, V-N 2003/52.2).
3.7. Niet in geschil is - ter zitting hebben partijen dat beaamd - dat zowel voor belanghebbenden als voor de belastingplichtigen die de eigendom van een woning tussen 15 juni 2011 en 1 juli 2012 hebben verkregen, geldt dat de koop in het algemeen enige tijd vóór 15 juni 2012 tot stand is gekomen. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat in beginsel sprake is van gelijke gevallen. Nu de belastingplichtigen die de transportakte tussen 15 juni 2011 en 1 juli 2012 hebben laten passeren slechts 2% overdrachtbelasting verschuldigd zijn, terwijl dat voor belanghebbenden 6 % is, is sprake van een ongelijke behandeling. De vervolgvraag is dan of er een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond bestaat voor dit verschil in behandeling.
3.8. De rechtbank stelt voorop dat de wetgever regelmatig tariefsverlagingen of –verhogingen laat ingaan per een bepaalde datum waardoor belastingplichtigen die voor of na die datum eenzelfde handeling hebben gepleegd, verschillend worden behandeld. In het algemeen zal dat binnen de aan de wetgever toekomende “wide margin of appreciation” vallen. Specifiek voor de verlaging van de overdrachtsbelasting geldt, dat ook indien de tariefsverlaging direct per 1 juli 2011 zou zijn ingegaan (wat belanghebbenden blijkbaar wel acceptabel achten) en dus niet met terugwerkende kracht, gelijke gevallen ongelijk behandeld zouden zijn. In dat geval zouden kopers aan wie een woning was geleverd vóór 1 juli 2011 immers niet van de tariefsverlaging hebben kunnen profiteren. Door de terugwerkende kracht geldt dat nu voor de kopers aan wie een woning is geleverd vóór 15 juni. De rechtbank ziet niet in waarom nu speciaal de terugwerkende kracht zou leiden tot schending van de artikelen 26 IVBPR en 14 EVRM.
3.9. Maar uitgaande van schending van het gelijkheidsbeginsel, zoals in 3.7. is overwogen, heeft het volgende te gelden:
De wetgever heeft naar het oordeel van de rechtbank gegronde redenen gegeven waarom hij de tariefsverlaging heeft laten terugwerken tot en met 15 juni 2011 en niet verder. Naast financiële overwegingen hebben daar blijkbaar onder meer motieven op het gebied van het stimuleren van de woningmarkt en de rechtszekerheid meegespeeld. De rechtbank wijst daarvoor op het hiervoor onder in 2.6. en 2.8. overwogene. Weliswaar leveren budgettaire overwegingen op zichzelf geen grond op om een regeling achterwege te laten die noodzakelijk is om discriminatie als bedoeld in artikel 26 EVRM en artikel 14 IVBPR achterwege te laten (Hoge Raad 14 juni 1995, nr. 29 254, BNB 1995/252), maar in dit geval waren er ook andere argumenten. Bovendien zou iedere andere ingangsdatum dan 15 juni 2011 weer een andere ongelijkheid opleveren, namelijk van alle kopers aan wie voor die datum is geleverd versus kopers aan wie op of na die datum is geleverd. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de wetgever buiten de hem toekomende ruimte en beoordelingsvrijheid is getreden.
3.10. Aan het onder 3.9. overwogene doet niet af dat de wetgever c.q. de regering op of rond 15 juni 2011 blijkbaar helemaal geen uitspraken heeft gedaan over het voornemen tot verlaging van de overdrachtsbelasting. Daarover werd wel in de pers gespeculeerd, zoals blijkt uit het onder 2.9. geciteerde gesprek, en het is niet volstrekt onredelijk dat de wetgever rekening heeft gehouden met mogelijk door die speculaties gewekte verwachtingen.
3.11. Tot slot hebben belanghebbenden bepleit dat de wetgever, in lijn met het Besluit ambtshalve verminderen of teruggeven van 16 december 2010, nr. DGB2010/6799M, de terugwerkende kracht had moeten laten gelden voor de gevallen waarvan de voldoening op het moment van bekendmaking nog niet onherroepelijk vaststond. Dit besluit betreft een aanpassing van het beleid inzake ambtshalve verminderen of teruggeven van belasting.
Paragraaf 5 van dit besluit luidt als volgt:
§ 5. Jurisprudentie en beleidsbesluiten
1. Een arrest van de Hoge Raad dan wel een beleidsbesluit mijnerzijds waarin een toepassing van de belastingwet besloten ligt die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van een vermindering of teruggaaf van belasting indien de belastingaanslag, de voldoening op aangifte of de afdracht op aangifte onherroepelijk is komen vast te staan vóór de dag, waarop het arrest door de Hoge Raad is gewezen, onderscheidenlijk vóór de dagtekening van het beleidsbesluit of andere schriftelijke aanwijzing, tenzij ik op dit punt een afwijkende regeling heb getroffen.
Het beroep van belanghebbenden op dit besluit kan hen niet baten nu de verlaging van de overdrachtsbelasting voor de leveringen op of na 15 juni 2011 niet meer is gebaseerd op een beleidsbesluit maar op de wet (zie 3.3). Overigens vallen belanghebbenden niet onder de reikwijdte van het besluit; het beleidsbesluit waar belanghebbenden zich op beroepen gold immers slechts voor leveringen op of na 15 juni 2011.
3.12. Al hetgeen hiervoor is overwogen brengt met zich mee dat terecht het overdrachtsbelastingtarief van 6% is toegepast. Het beroep is ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2012 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 18 juli 2012
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.