ECLI:NL:RBBRE:2012:BY0059

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
15 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
800625-12
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kooijman
  • A. Hertsig
  • M. van Riet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal en de toepassing van de ISD-maatregel

Op 15 oktober 2012 heeft de Rechtbank Breda uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal bij V & D in Breda op 30 juni 2012. De rechtbank oordeelde dat de winkeldiefstal wettig en overtuigend bewezen was, gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van het warenhuis. De verdachte had 13 onderbroeken van het merk Cars en 27 onderbroeken van het merk Soho gestolen, met een totale waarde van €250. De officier van justitie had een vordering tot oplegging van de ISD-maatregel ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat niet voldaan was aan de vereisten van de 'Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers'. Er waren niet voldoende processen-verbaal over de afgelopen vijf jaar om de ISD-maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat de beginselen van behoorlijke rechtspleging in de weg stonden aan het opleggen van deze maatregel. In plaats daarvan legde de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hoopte dat de verdachte na zijn vrijlating een behandeling zou ondergaan om zijn gedrag te veranderen en te werken aan resocialisatie. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de rechters M. Kooijman, A. Hertsig en M. van Riet, in aanwezigheid van griffier De Roos.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 800625-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te Breda,
gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda
raadsman mr. L. van Mierlo, advocaat te Etten-Leur
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 oktober 2012, waarbij de officier van justitie, mr. Van Setten, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 30 juni 2012 bij V & D in Breda een aantal onderbroeken heeft gestolen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde winkeldiefstal heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, tot een bewezenverklaring kan komen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit, de winkeldiefstal bij V & D in Breda, wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 9 oktober 2012 , inhoudende dat hij de in de tenlastelegging vermelde onderbroeken op 30 juni 2012 uit het warenhuis V & D in Breda heeft gestolen;
- de aangifte namens de benadeelde V & D, gevestigd aan de Karrestraat 2 te Breda .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 30 juni 2012 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 13 onderbroeken (merk Cars) en 27 onderbroeken (merk Soho),
toebehorende aan warenhuis V & D (gevestigd aan de Karrestraat 2).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen, van mening zijnde dat zij dit volgens de bestaande “Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers” mag vorderen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar aanleiding van de vordering om aan verdachte de maatregel van plaatsing in een ISD (ISD maatregel) op te leggen, het verweer gevoerd dat niet voldaan is aan de door het Openbaar Ministerie gehanteerde “Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers”. Naar zijn mening is niet voldaan aan het vereiste dat tegen verdachte over een periode van vijf jaren meer dan 10 processen-verbaal zijn opgemaakt. Hij kan aan de hand van de documentatie niet zien wanneer een proces-verbaal is binnengekomen. Uitgaande van een pleegdatum binnen de op grond van de richtlijn te hanteren periode van 5 jaar, wordt naar zijn mening niet voldaan aan het criterium. Ook het door de officier van justitie eerst ter zitting overgelegde overzicht uit HKS laat volgens de raadsman niet een voldoende aantal processen-verbaal zien. Wanneer niet aan de vereisten uit de richtlijn wordt voldaan en het openbaar ministerie toch een vordering tot plaatsing in een ISD doet, staan naar zijn mening blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad de beginselen van behoorlijke rechtspleging er aan in de weg dat door de rechtbank de ISD maatregel wordt opgelegd.
De raadsman pleit voor het opleggen van een gevangenisstraf die gelijk is aan het ondergane voorarrest.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal bij V & D in Breda waarbij hij een aantal onderbroeken met een verkoopwaarde van in totaal € 250,= heeft weggenomen.
Een dergelijk feit, hoewel op zich niet bijzonder ernstig, veroorzaakt overlast en financiële schade voor het winkelbedrijf waar de diefstal wordt gepleegd en een gevoel van onveiligheid voor de betrokkenen.
Op het door de verdediging gevoerde verweer met betrekking tot de ISD maatregel, overweegt de rechtbank als volgt.
De richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers, is een aanwijzing en mitsdien “recht” in de zin van art 79 RO. Deze richtlijn geeft de volgende definities:
“a Een 'veelpleger' is een persoon van 18 jaar of ouder die in zijn gehele criminele verleden meer dan tien processen-verbaal (pv's) tegen zich zag opgemaakt, waarvan tenminste één in het peiljaar (het afgelopen kalenderjaar).
b Een 'zeer actieve veelpleger' is een persoon van 18 jaar of ouder die over een periode van vijf jaren meer dan tien pv's tegen zich zag opmaken, waarvan tenminste één in het peiljaar (het afgelopen kalenderjaar) of in het lopende kalenderjaar.
c Een 'stelselmatige dader' is een zeer actieve veelpleger die verdacht wordt van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, die in de vijf jaren voorafgaand aan het gepleegde feit ten minste drie maal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende of vrijheidsbeperkende straf of maatregel dan wel een taakstraf, die ook ten uitvoer zijn gelegd. Deze personen kunnen in aanmerking komen voor toepassing van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (cf. de Wet ISD, artt. 38m t/m 38u WvSr).”
Uit deze definities blijkt dat, wil tegen een persoon de ISD maatregel kunnen worden gevorderd, voldaan moet zijn aan de vereisten die gelden voor een “zeer actieve veelpleger”. Een stelselmatige dader, tegen wie een dergelijke vordering kan worden gedaan, is immers een “zeer actieve veelpleger” met de plus zoals onder c genoemd. Blijkens de toelichting op de definities wordt voor de vaststelling van het aantal processen-verbaal uitgegaan van HKS-antecedenten, dat wil zeggen wegens misdrijf opgemaakte processen-verbaal die zijn ingestuurd naar het OM. Heeft de beoordeling door het OM geleid tot een sepot wegens onvoldoende bewijs, dan telt het betreffende proces-verbaal niet mee.
In het door de officier van justitie overgelegde overzicht van processen-verbaal voorkomend in het HKS systeem, telt de rechtbank over de periode van 5 jaar voorafgaand aan de pleegdatum van het feit waarvoor verdachte thans terecht staat, 12 processen-verbaal. Twee daarvan hebben geleid tot een sepot en tellen mitsdien niet mee. De officier van justitie is daarvan ook uitgegaan. Er resteren dus tien processen-verbaal, waarmee aan het criterium voldaan lijkt te zijn. De rechtbank constateert echter het volgende.
Op het HKS overzicht staan nummers vermeld, naast de nummers die betrekking hebben op het korps dat het proces-verbaal heeft ingediend. Daarmee kan een verband worden gelegd tussen de processen-verbaal op het overzicht en het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte. In het HKS overzicht staat vermeld dat op 2 maart 2012 en op 12 maart 2012 een proces-verbaal is ingediend. Beide processen-verbaal hebben als nummer in het HKS systeem 40224. Bij het ene proces-verbaal staat vermeld dat er sprake is van een sepot, welk proces-verbaal de officier van justitie niet bij haar berekening heeft betrokken. Bij het andere proces-verbaal staat dat niet, welk proces-verbaal de officier van justitie wel bij de telling heeft betrokken. Beide processen-verbaal geven als omschrijving van het feit “diefstal met geweld”. In het Uittreksel Justitiële Documentatie staan de nummers van de processen-verbaal genoemd. De laatste 5 nummers stemmen overeen met de nummers voorkomend in het HKS systeem. In het uittreksel kan de rechtbank echter maar één proces-verbaal vinden dat eindigt met het nummer 40224. Bij het betreffende feit (een diefstal) staat vermeld dat het geseponeerd is. De rechtbank neemt onder deze omstandigheden aan dat er in het HKS sprake is van een dubbele vermelding en zij zal slechts een van de processen-verbaal meetellen.
De rechtbank constateert ten overvloede dat het proces-verbaal opgenomen in HKS onder nummer 9812 feiten betreft waarvan verdachte bij vonnis van 22 oktober 2008 is vrijgesproken. Weliswaar is dat op grond van de toelichting behorende bij de richtlijn geen grond om het betreffende proces-verbaal buiten beschouwing te moeten laten, maar zoals de Hoge Raad bij arrest van 15 februari 2011 (LJN: BO9885) heeft overwogen, dient de richtlijn te worden uitgelegd in overeenstemming met haar doel. Waar, aldus de Hoge Raad, de frequentie, hardnekkigheid en intensiteit van de criminaliteit bij de beoordeling van de vraag of een ISD maatregel moet worden opgelegd, een rol speelt, dient met een vrijspraak als hiervoor bedoeld, naar het oordeel van de rechtbank geen rekening te worden gehouden.
Op grond van vorenstaande moet worden geoordeeld dat de vordering tot oplegging van de ISD maatregel is gedaan in strijd met de Richtlijn. Beginselen van behoorlijke rechtspleging staan er aan in de weg dat de rechtbank dan niettemin een ISD maatregel oplegt.
Nu het opleggen van de ISD maatregel niet mogelijk is, ziet de rechtbank zich genoodzaakt verdachte “kaal” af te straffen.
Daarmee houdt zij rekening met het volgende. Verdachte is, hoewel hij, zoals hiervoor al overwogen, niet volgens de definitie als een zeer actieve veelpleger kan worden aangemerkt, wel een aantal malen eerder veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Zo is hij voor wat betreft vermogensdelicten op 8 juli 2011 terzake van twee diefstallen nog onherroepelijk veroordeeld tot 110 dagen gevangenisstraf. Verdachte moet dan ook worden gezien als een veelpleger van vermogensdelicten.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die in het licht van het gepleegde feit langer is dan gebruikelijk voor een winkeldiefstal, passend en noodzakelijk is.
Deze straf zal echter vanwege het ondergane voorarrest inhouden dat verdachte ten tijde van deze uitspraak zijn straf zal hebben uitgezeten.
De rechtbank hoopt echter wel dat verdachte, wanneer hij op vrije voeten is, nog altijd voornemens is een behandeling bij een instelling als De Hoop in Dordrecht te ondergaan en dat hij inziet dat het nu echt tijd is zijn gedrag te veranderen en werk te maken van resocialisatie.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest opleggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27 en 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder Pet is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is - bij vervroeging - gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Hertsig en
mr. Van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 oktober 2012.
Mr. Van Riet is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 30 juni 2012 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen 13 in elk geval een groot aantal onderbroeken
(merk Cars) en/of 27 in elk geval een groot aantal onderbroeken (merk Soho),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan warenhuis V & D
(gevestigd aan de Karrestraat 2), in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht