ECLI:NL:RBBRE:2012:BY1143

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
18 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
800641-12
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Louwerse
  • mr. Kooijman
  • mr. Hertsig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van winkeldiefstal en bewijsuitsluiting door onrechtmatige fouillering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 18 oktober 2012, stond de verdachte terecht voor de verdenking van twee winkeldiefstallen. De rechtbank oordeelde dat de verbalisanten onvoldoende redelijke verdenking hadden om de verdachte als verdachte aan te merken. De fouillering die volgde was onrechtmatig, omdat de verbalisanten de verdachte ambtshalve kenden en er geen noodzaak was om zijn identiteit vast te stellen. Dit leidde tot bewijsuitsluiting, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van de diefstal van een polo-shirt bij de Schoenenreus.

De rechtbank oordeelde echter wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstal van een spijkerbroek bij H&M. De verdachte had de broek zonder te betalen meegenomen, en zijn verklaring dat hij de broek wilde ruilen werd als onaannemelijk beschouwd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes weken op, met aftrek van het voorarrest, en gelastte de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde ISD-maatregel van twee jaar, gezien de frequente recidive van de verdachte.

De rechtbank benadrukte dat de verdachte, ondanks eerdere waarschuwingen en een voorwaardelijke straf, opnieuw een strafbaar feit had gepleegd. De beslissing tot vrijspraak van het tweede feit was gebaseerd op de onrechtmatigheid van de fouillering, terwijl de bewezenverklaring van het eerste feit voortkwam uit de overtuigende bewijsvoering van de diefstal bij H&M.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 800641-12 + 801307-11 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende [adres]
gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda
raadsman mr. Sneep, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 oktober 2012, waarbij de officier van justitie, mr. Huizenga, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
- een broek heeft gestolen bij H&M in Roosendaal;
Feit 2
- een poloshirt heeft gestolen bij de Schoenenreus in Breda.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide feiten. Zij baseert zich daarbij voor feit 1 op de aangifte, het proces-verbaal bevindingen waaruit blijkt dat verdachte een spijkerbroek onder zijn broek aanhad en het proces-verbaal bevindingen over de aansteker die verdachte bij zich had. Ten aanzien van feit 2 baseert zij zich op de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen. Tenslotte meent de officier van justitie dat verdachte voor beide feiten ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat niet duidelijk is hoe het onderzoek is begonnen. Uit het proces-verbaal bevindingen blijkt dat verdachte is gevolgd door twee verbalisanten. Niet duidelijk is hoe lang dit heeft geduurd. Ook de reden van het fouilleren is niet duidelijk en onvoldoende onderbouwd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op verzoek van de verbalisanten direct zijn identiteitskaart heeft overhandigd. Hij was ambtshalve bekend en is niettemin gefouilleerd. De raadsman meent dat de verbalisanten hier misbruik van hun bevoegdheid hebben gemaakt. Er is sprake van détournement de pouvoir hetgeen moet leiden tot bewijsuitsluiting. De raadsman verzoekt de rechtbank de zaak aan te houden, zodat een aanvullend proces-verbaal kan worden opgemaakt over de manier waarop de staandehouding en de fouillering zijn verlopen. De raadsman wijst er verder op dat er geen alarmlabel van De Schoenenreus is aangetroffen. Ook is er vanuit de winkel pas melding van diefstal gedaan na het aantreffen van het polo-shirt. In een aanvullend proces-verbaal kunnen de verbalisanten uitleggen hoe het een en ander is verlopen. De raadsman verzoekt schorsing van het onderzoek ter zitting en een aanhouding van de behandeling voor twee tot vier weken.
Ten aanzien van feit 1 stelt de raadsman zich op het standpunt dat het dossier onvoldoende informatie bevat over het verbrande beveiligingslabel. Zijn cliënt heeft van meet af aan ontkend. Hij heeft diverse malen aangegeven dat de kassabon bij hem thuis ligt. De raadsman verzoekt de rechtbank de voorlopige hechtenis te schorsen om verdachte in de gelegenheid te stellen de kassabon te vinden.
Concluderend meent de raadsman dat voor beide feiten onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is zodat verdachte moet worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 2
Op 25 mei 2012 zagen verbalisant [naam verbalisant 1] en verbalisant [naam verbalisant 2] verdachte lopen in het centrum van Breda. [naam verbalisant 1] wees zijn collega erop dat hij verdachte ambtshalve herkende als zijnde een winkeldief. Hierop besloten de verbalisanten verdachte te volgen. Onderweg probeerde verdachte hen kwijt te raken. Ze zagen verdachte op een gegeven moment de Schoenenreus binnengaan en hadden het vermoeden dat hij iets ging stelen. Toen hij naar buiten kwam hebben ze hem staande gehouden en hem gevorderd zich te legitimeren. Aan deze vordering voldeed hij niet, waarop hij aan een identiteitsfouillering werd onderworpen.
De raadsman heeft aangevoerd dat deze identiteitsfouillering onrechtmatig is geweest, omdat verdachte reeds ambtshalve bekend was.
De rechtbank is van oordeel dat de verbalisanten onvoldoende redelijke verdenking hadden om [verdachte] als verdachte aan te merken. De hiervoor weergegeven bevindingen waren daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Het enkele feit dat verdachte veelpleger is en heeft geprobeerd de verbalisanten kwijt te raken, zijn onvoldoende, nu met betrekking tot zijn gedrag bij de Schoenenreus niets verdachts in het proces-verbaal wordt vermeld. Dit betekent dat er geen reden was om verdachte aan een identiteitscontrole te onderwerpen als bedoeld in artikel 55 b eerste lid wetboek van strafvordering.
Voor zover de vordering tot het tonen van een identiteitsbewijs geacht moet worden te zijn gebaseerd op art 8 Politiewet, en de daarop volgende fouillering ter vaststelling van zijn identiteit toen verdachte, aldus het proces-verbaal, geen identiteitsbewijs toonde, kan de vordering alleen worden gedaan als dat voor een redelijke uitoefening van de politietaak noodzakelijk is. Wanneer de identiteit van verdachte aan de verbalisanten niet bekend was geweest, zou een dergelijke vordering onder de hiervoor genoemde omstandigheden redelijk zijn geweest, maar gelet op het feit dat de verbalisanten verdachte kenden, was een dergelijke vordering niet noodzakelijk. Ook de daarop volgende fouillering was dan niet noodzakelijk. Door toch te fouilleren hebben verbalisanten die bevoegdheid kennelijk gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die was bedoeld. De fouillering is dan ook naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig.
Deze onrechtmatigheid is niet zodanig dat kan worden volstaan met de enkele constatering ervan. Had deze fouillering niet plaatsgevonden, dan waren immers de bewijsmiddelen niet aan het licht gekomen. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat de onrechtmatige fouillering dient te leiden tot bewijs¬uitsluiting. Zij zal verdachte om deze reden vrijspreken van feit 2. Hiermee komt het belang van het aanhoudingsverzoek van de raadsman, voor zover gericht op het opmaken van een aanvullend proces-verbaal, te vervallen.
Feit 1
Op dinsdag 3 juli 2012 zag [naam beveiliger] beveiliger bij H&M Kleding, gevestigd aan de Nieuwe Markt 3 te Roosendaal, dat een man met een aantal spijkerbroeken een paskamer binnenliep . Op het moment dat [naam beveiliger] langs die paskamer liep rook hij een brandlucht. Toen de man de paskamer uitkwam legde hij twee spijkerbroeken op een rekje bij de paskamer. Hij liep daarop naar buiten zonder iets te betalen. [naam beveiliger] vond in de zakken van de spijkerbroeken die de man had teruggehangen een verbrand beveiligingslabel. Hierop heeft hij de man buiten aangesproken. In de onderzoeksruimte deed de man zijn broek uit, waarop bleek dat hij daaronder een broek van H&M aanhad. De man is daarop aangehouden en aan de politie overgedragen. Het bleek te gaan om verdachte [verdachte]. Deze verklaarde dat hij de broek had gekregen van zijn vrouw. Omdat de broek te groot was wilde hij hem ruilen. Hij heeft hier wel een bonnetje van, maar dit ligt thuis. Tijdens het verhoor van verdachte heeft verbalisant [naam verbalisant 3] hem gevraagd of hij een aansteker bij zich had. Verdachte verklaarde dat hij wel een aansteker bij zich had maar dat deze leeg was en niet werkte. In de fouillering van verdachte is hierop een aansteker gevonden die normaal werkte. Verdachte bevestigde dat dit zijn aansteker was.
De rechtbank acht op grond van bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een spijkerbroek bij H&M. Gelet op het feit dat hij twee broeken over elkaar droeg en geen kassabon bij zich had, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij de broek wilde ruilen onaannemelijk. Zij ziet dan ook geen aanleiding te voldoen aan het verzoek van de raadsman om de zaak aan te houden en de voorlopige hechtenis van verdachte te schorsen zodat hij thuis de kassabon kan zoeken. Dit temeer nu er inmiddels voor de partner van verdachte voldoende gelegenheid is geweest om de kassabon te zoeken en die over te leggen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 03 juli 2012 te Roosendaal met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een broek, toebehorende aan H & M kleding (gevestigd aan de Nieuwe Markt 3).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om een straf op te leggen die niet hoger is dan het voorarrest.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal van een spijkerbroek. Dit is een bijzonder hinderlijk feit, dat hoewel op zich niet heel ernstig, veel overlast veroorzaakt. De rechtbank neemt bij haar afweging omtrent de straf in aanmerking dat verdachte al vele malen veroordeeld is voor soortgelijke feiten.
Het opleggen van de voorwaardelijke ISD-maatregel heeft verdachte er niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Bij het opleggen van een straf baseert de rechtbank zich op de ter zake gehanteerde LOVS-uitgangspunten, waarbij in het geval van verdachte sprake is van frequente recidive. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 6 weken, met aftrek van het voorarrest, op zijn plaats is.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaar, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 29 maart 2012 ten uitvoer zal worden gelegd. Verdachte was gewaarschuwd en blijft desondanks doorgaan met het plegen van delicten. Hij bezorgt de maatschappij heel veel overlast. Verdachte heeft zich niet alleen weer schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, maar uit het rapport van de reclassering blijkt dat hij zich ook niet houdt aan de bijzondere voorwaarden. De officier van justitie meent dat er derhalve nog maar één mogelijkheid over is en dat is oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaar.
De raadsman verzoekt de rechtbank om verdachte nog een laatste kans te bieden. Bij oplegging van de ISD-maatregel zal verdachte alles wat hij bezit kwijt raken, zoals zijn woning, zijn werk en niet in de laatste plaats zijn relatie. Wanneer hij twee jaar in een inrichting voor stelselmatige daders zou moeten doorbrengen, wordt zijn kans op een succesvolle reïntegratie verspild. Hij heeft zich inmiddels in de gevangenis aangemeld bij Novadic/Kentron en volgt nu een methadonprogramma. Gelet hierop verzoekt de raadsman de proeftijd met een jaar te verlengen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. In het vonnis van 29 maart 2012 heeft de rechtbank uitdrukkelijk overwogen dat verdachte een allerlaatste kans krijgt om zijn criminele verleden te beëindigen. Desondanks heeft verdachte zich enkele maanden later opnieuw schuldig gemaakt aan een misdrijf. Zijn houding van ontkennen tegen beter weten in, wekt bij de rechtbank niet de indruk dat hij zijn leven heeft gebeterd. Daarnaast constateert de rechtbank dat verdachte zich ook niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden. Immers uit de rapportage van de reclassering van 24 juli 2012 blijkt dat hij zich niet heeft gehouden aan zijn meldplicht. Verdachte is diverse keren uitgenodigd voor een afspraak bij de recalssering, maar is geen enkele keer verschenen. De rechtbank is dan ook met de officier van justitie van mening dat het opleggen van de ISD-maatregel passend en noodzakelijk is. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank ziet aanleiding voor een tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel. De rechtbank zal een tussentijdse beoordeling gelasten zes maanden na de aanvang van de ISD-maatregel.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 38m, 38n, 38r, 38s en 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 29 maart 2012 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 801307-11 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar.
- gelast een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel na zes maanden na aanvang daarvan;
- bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen vóór dat tijdstip de rechtbank hierover zal berichten en dat bij dit bericht een verklaring van de directeur van de inrichting zal zijn gevoegd omtrent de stand van de uitvoering van het verblijfsplan van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Louwerse, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Hertsig, rechters, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 oktober 2012.
De griffier en mr. Hertsig zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 03 juli 2012 te Roosendaal met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een broek, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan H & M kleding (gevestigd aan de
Nieuwe Markt 3), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 25 mei 2012 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een polo shirt (merk Nike), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan Schoenenreus (gevestigd aan de
Ginnekenstraat 124-126), in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht