ECLI:NL:RBBRE:2012:BY2908

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/2026
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkte kennisneming van processtukken in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 31 oktober 2012, betreft het een verzoek om beperkte kennisneming van processtukken in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, wonende te Teteringen, heeft een beroep ingesteld tegen de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, die verzocht had om geheimhouding van bepaalde stukken. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de verzoeken van verweerder beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat het uitgangspunt van het bestuursprocesrecht is dat partijen kennis moeten kunnen nemen van alle stukken die relevant zijn voor hun zaak, tenzij er gewichtige redenen zijn om hiervan af te wijken.

Tijdens een comparitie op 1 oktober 2012 heeft verweerder, vertegenwoordigd door een woordvoerder, aangegeven dat de rechtbank alleen kennis mocht nemen van een deel van de stukken. Eiser was niet verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat de geheimhouding van de stukken niet gerechtvaardigd was, omdat de stukken van belang zijn voor de beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft daarbij aansluiting gezocht bij artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering, dat de kennisneming van processtukken door slachtoffers regelt. De rechtbank oordeelt dat de positie van eiser vergelijkbaar is met die van een slachtoffer in een strafproces.

De rechtbank heeft vervolgens de verschillende stukken beoordeeld, waaronder vonnissen, proces-verbaal van aangifte en verhoren. De rechtbank concludeert dat er geen zwaarwichtige gronden zijn om de kennisneming van deze stukken te weigeren. De rechtbank heeft bepaald dat eiser recht heeft op kennisneming van de stukken, met uitzondering van enkele persoonsgegevens die onleesbaar gemaakt kunnen worden. De beslissing van de rechtbank is ondertekend door rechter M. Breeman en griffier N.A. D’Hoore. Tegen deze tussenbeslissing kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2026 WET
beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen
[eiser], te Teteringen, eiser,
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de gedingstukken aan de rechtbank verstrekt en heeft daarbij meegedeeld dat alleen de rechtbank kennis mag nemen van een deel van die stukken. Het betreft de stukken die zijn verkregen van de sector strafrecht van de rechtbank Breda en het Openbaar Ministerie in het kader van de door verweerder uit te voeren taak.
2. Op 1 oktober 2012 heeft de rechtbank een inlichtingencomparitie gehouden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [woordvoerder verweerder]. Eiser is, met bericht vooraf, niet verschenen. Tijdens deze comparitie heeft verweerder het verzoek om geheimhouding ten aanzien van een aantal stukken ingetrokken. Deze stukken zijn alsnog aan het gewone dossier toegevoegd.
3. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennisgenomen van de stukken ten aanzien waarvan verweerder beperking van de kennisneming wenst. De rechtbank stelt vast dat het gaat om:
- twee vonnissen van de rechtbank Breda van 15 november 2010,
- een proces-verbaal van aangifte door eiser op 3 februari 2010 en een aanvullend proces-verbaal van aangifte van 8 februari 2010,
- processen-verbaal van vier verhoren,
- een proces-verbaal ten behoeve van de voorgeleiding (16 van 21 pagina’s) en de begeleidende brief van toezending aan verweerder van 12 maart 2012,
- e-mailwisseling tussen verweerder en de Officier van Justitie, althans het daarin opgenomen e-mailadres,
- een notitie van een gesprek met Politie Breda op 28 maart 2011,
- een notitie van een gesprek met de Officier van Justitie op 4 juni 2012,
- een notitie van een gesprek met een medewerker van de sector strafrecht van de rechtbank Breda op 15 juni 2012, althans het daarin opgenomen telefoonnummer.
4. De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt van het bestuursprocesrecht is, dat de rechtbank uitspraak doet op stukken die aan de procespartijen bekend zijn. Hierop kan alleen om gewichtige redenen een uitzondering worden gemaakt.
5. Verweerder heeft schriftelijk en op de comparitie aangegeven, dat hij heeft verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Awb, omdat het Openbaar Ministerie dan wel de sector strafrecht van de rechtbank geen toestemming heeft gegeven om de stukken aan eiser te verstrekken. Dat levert op zich echter geen gewichtige reden op om de desbetreffende stukken voor eiser geheim te houden.
6. Naar het oordeel van de rechtbank dient voor de beoordeling te worden aangesloten bij artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering, waarin de kennisneming van processtukken in het strafproces door een slachtoffer is geregeld. De positie van eiser in deze beroepszaak is naar het oordeel van de rechtbank immers vergelijkbaar met die van een slachtoffer in een strafproces.
In het eerste lid van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de Officier van Justitie toestemming verleent aan het slachtoffer om kennis te nemen van de processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn. Bovendien kan hij op grond van het zesde lid van die stukken ook afschriften krijgen. Het uitgangspunt van de wetgever is dus dat het slachtoffer recht heeft op kennisneming van alle voor hem relevante stukken.
Ingevolge het derde lid van artikel 51b kan de Officier van Justitie de kennisneming van bepaalde processtukken echter weigeren:
- in het belang van het onderzoek,
- in het belang van de opsporing of vervolging van strafbare feiten,
- in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,
- op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend.
7. Nu verweerder de onder 3 genoemde stukken van belang acht voor het beroep, heeft eiser ook belang bij kennisneming daarvan, gezien het onder 4 weergegeven uitgangspunt in het bestuursrecht dat de partijen over alle stukken kunnen beschikken.
Vervolgens is de vraag of een van de uitzonderingen van het derde lid zich hier voordoet.
De rechtbank stelt vast dat van een onderzoeksbelang geen sprake (meer) is, nu de rechtbank vonnis heeft gewezen. Dat er (nog) sprake zou zijn van een opsporings- of vervolgingsbelang, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank zal hierna beoordelen of de onder 3 genoemde stukken in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend voor eiser geheim moeten blijven. De rechtbank zal deze belangen afwegen tegen het belang van eiser om, overeenkomstig de eisen van een procedure op tegenspraak en gelijkheid van proceskansen, zijn standpunt in het geding te bepalen en naar voren te brengen (‘equality of arms’).
8. Vonnissen 15 november 2010
De rechtbank stelt vast dat de vonnissen van de rechtbank van 15 november 2010 zijn uitgesproken op een openbare zitting. De rechtbank ziet dan ook geen zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend om de vonnissen voor eiser geheim te houden. De rechtbank acht de beperkte kennisneming van deze vonnissen daarom niet gerechtvaardigd. Weliswaar zijn in het vonnis persoonsgegevens vermeld van twee verdachten, maar deze gegevens zijn ook in de openbare stukken vermeld. Dat betekent dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet kan opwegen tegen het belang van eiser om kennis te kunnen nemen van alle processtukken.
9. Proces-verbaal aangifte eiser
De rechtbank stelt vast dat dit de aangifte van afpersing is van eiser zelf van 3 februari 2010. De rechtbank ziet geen (zwaarwichtige) grond om dit stuk geheim te houden voor eiser. Hetzelfde geldt voor het aanvullend proces-verbaal van aangifte van 8 februari 2010.
10. Processen-verbaal van verhoren
Dit zijn de processen-verbaal van verhoren van een van de verdachten van 23 februari 2010, 24 februari 2010, 25 februari 2010 en 8 maart 2010. De rechtbank stelt vast dat ook hierin persoonsgegevens van deze verdachte staan, maar ook daarvoor geldt dat deze ook in de openbare stukken zijn vermeld. In het proces-verbaal van 23 februari 2010 zijn ook namen van derden vermeld. Voorts bevat dat proces-verbaal een verklaring over hetgeen volgens de verdachte is gebeurd in de nacht van 26 op 27 januari 2010.
De rechtbank ziet geen zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend, om deze processen-verbaal geheim te houden voor eiser. Het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer kan naar het oordeel van de rechtbank niet opwegen tegen het belang van eiser om kennis te kunnen nemen van alle processtukken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat deze processen-verbaal, en met name het proces-verbaal van 23 februari 2010, inhoudelijk relevant kunnen zijn bij de beoordeling van het beroep. Aangezien van de derden alleen de voornamen in het proces-verbaal zijn vermeld, wordt de privacy van deze derden met het doorzenden van het proces-verbaal aan eiser niet geschonden.
11. Proces-verbaal voorgeleiding (16 van 21 pagina’s)
Dit proces-verbaal (waarvan door verweerder slechts 16 van de 21 pagina's zijn overgelegd) bevat een weergave van het door de politie verrichte onderzoek naar aanleiding van de aangifte van eiser. Onder andere bevat dit proces-verbaal samenvattingen van verklaringen van verdachten en getuigen. De rechtbank overweegt dat met name de inhoud daarvan inhoudelijk relevant kan zijn bij de beoordeling van het beroep. Eiser heeft dan ook een aanmerkelijk belang bij kennisname daarvan. Weliswaar bevat het proces-verbaal ook persoonsgegevens, maar het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen het belang van eiser om kennis te kunnen nemen van dit processtuk. De rechtbank ziet ook geen zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend om dit proces-verbaal geheim te houden voor eiser.
De rechtbank acht beperkte kennisneming van dit proces-verbaal dan ook niet gerechtvaardigd. Dit geldt ook voor de begeleidende brief 12 maart 2012
12. Gespreksnotitie Politie Breda 28 maart 2011
Verweerder heeft deze gespreksnotitie bij de comparitie op 1 oktober 2012 aan de rechtbank overgelegd, met het verzoek om ook daarop artikel 8:29 van de Awb toe te passen, vanwege daarin opgenomen persoonlijke opvattingen van de politieambtenaar. De rechtbank stelt vast dat de desbetreffende politieambtenaar het gesprek heeft gevoerd in de uitoefening van zijn functie. Bovendien kan de inhoud van belang zijn bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank ziet daarom geen zwaarwichtige grond om deze informatie voor eiser geheim te houden. Eventueel zou verweerder de naam van de desbetreffende politieambtenaar onleesbaar kunnen maken, nu die naam op zich niet relevant is in de beroepszaak.
13. Gespreksnotities Openbaar Ministerie en rechtbank Breda 4 juni 2012 en 15 juni 2012 en e mailwisseling met de Officier van Justitie
De rechtbank acht de beperkte kennisneming van de in deze gespreksnotities opgenomen telefoonnummers en/of e-mailadressen gerechtvaardigd. Deze kunnen door verweerder onleesbaar worden gemaakt. Voor het overige ziet de rechtbank geen (zwaarwichtige) gronden voor geheimhouding van deze stukken.
Beslissing
De rechtbank:
- bepaalt dat de beperking van de kennisneming van de hierna genoemde onderdelen van stukken gerechtvaardigd is:
- de naam van de politieambtenaar in de gespreksnotitie van 28 maart 2011;
- het rechtstreeks telefoonnummer van de medewerker van de rechtbank Breda in de gespreksnotitie van 15 juni 2012;
- het rechtstreeks e-mailadres van de Officier van Justitie in de e-mailwisseling met verweerder in de periode 30 mei 2012 tot en met 4 juni 2012.
- wijst het verzoek om beperking van de kennisneming voor het overige af.
Aldus genomen door mr. M. Breeman, rechter, en door deze en N.A. D’Hoore, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Afschrift verzonden op: 31 oktober 2012
Tegen deze tussenbeslissing kan geen hoger beroep worden ingesteld.