ECLI:NL:RBBRE:2012:BY2916

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
1 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/2920
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de last onder dwangsom en de verbeurde dwangsom in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 1 november 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. De zaak betreft de vraag of een dwangsom van € 1.000,- is verbeurd wegens het niet verwijderen van een steiger en een stalen trapconstructie. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de invorderingsambtenaar van 15 mei 2012, waarin werd gesteld dat de dwangsom was verbeurd omdat de steiger niet was verwijderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de last onder dwangsom niet duidelijk was, aangezien deze enkel sprak over de steiger en niet expliciet over de trapconstructie. Dit leidde tot de conclusie dat eisers niet hadden hoeven begrijpen dat de trapconstructie ook verwijderd moest worden.

Tijdens de zitting op 9 oktober 2012 is gebleken dat de steiger en de trapconstructie los van elkaar konden worden verwijderd. De rechtbank oordeelde dat de invorderingsambtenaar onbevoegd was om het bestreden besluit te nemen, omdat dit besluit niet door het juiste bestuursorgaan was genomen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, omdat er geen dwangsom was verbeurd. Tevens is bepaald dat het griffierecht aan eisers moet worden vergoed en dat verweerder in de proceskosten van eisers wordt veroordeeld tot een bedrag van € 874,-.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het gaat om de interpretatie van de last onder dwangsom door eisers, en dat de onduidelijkheid in de formulering van de last hen niet kan worden tegengeworpen. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de duidelijkheid en precisie van bestuursdwang en dwangsombesluiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2920 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2012 in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2], te Zierikzee, eisers,
gemachtigde: [gemachtigde],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, verweerder.
Procesverloop
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 15 mei 2012 (bestreden besluit) van de invorderingsambtenaar inzake de invordering van een dwangsom van € 1.000,-.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2012. Eiser [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [woordvoerder verweerder 1] en [woordvoerder verdeerder 2].
Het onderzoek is ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen het door de invorderingsambtenaar genomen bestreden besluit te bekrachtigen. De rechtbank heeft het besluit tot bekrachtiging van 10 oktober 2012 op 19 oktober 2012 ontvangen.
Vervolgens hebben beide partijen toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting en heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verweerder heeft op 22 juni 2011 een brief gestuurd naar [eiser 1] over een bouwwerk (steiger) bij hun woning. Volgens verweerder is geen omgevingsvergunning verleend voor deze steiger, terwijl dit wel noodzakelijk is. Van eiser wordt verwacht dat hij de steiger voor 23 juli 2011 verwijdert of dat hij een omgevingsvergunning voor deze steiger aanvraagt. Op verzoek van eiser is deze termijn verlengd tot 15 september 2011.
Verweerder heeft na 15 september 2011 geconstateerd dat de steiger niet is verwijderd en dat eisers geen omgevingsvergunning hebben aangevraagd. Bij besluit van 22 november 2011 heeft verweerder eisers laten weten dat dit een overtreding oplevert van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft eisers een last onder dwangsom opgelegd van € 1.000,-, zolang deze overtreding voortduurt. Eisers kunnen aan deze last voldoen door de (zwem)steiger voor 9 januari 2012 geheel te verwijderen en verwijderd te houden. Eisers hebben geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Door verweerder is op 10 januari 2012 geconstateerd dat een gedeelte van de (zwem)steiger is verwijderd, maar dat een stalen trapconstructie nog steeds aanwezig is. Verweerder heeft op 13 januari 2012 telefonisch contact opgenomen met eisers. Tijdens dit telefoongesprek is eisers meegedeeld dat de stalen trapconstructie in zijn geheel verwijderd moet worden. Op 16 januari 2012 is door verweerder geconstateerd dat de stalen trapconstructie nog steeds aanwezig is. Alleen de leuningen van de trapconstructie zijn verwijderd.
Bij brief van 17 januari 2012 heeft verweerder eisers meegedeeld dat de dwangsom van € 1.000,- op 9 januari 2012 van rechtswege is verbeurd. Dit bedrag dient uiterlijk op 19 februari 2012 te zijn overgemaakt naar verweerder.
Bij brief van 21 februari 2012 heeft de invorderingsambtenaar eisers laten weten dat hij van plan is om tot invordering van de dwangsom over te gaan. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen op dit voornemen.
Bij besluit van 12 maart 2012 (primair besluit) heeft de invorderingsambtenaar de verbeurde dwangsom ingevorderd. Eisers dienen een bedrag van € 1.014,- te betalen (dwangsom + aanmaningskosten). Verweerder heeft de op 13 maart 2012 ontvangen zienswijze aangemerkt als een bezwaarschrift gericht tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit heeft de invorderingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 10 oktober 2012 heeft verweerder het bestreden besluit bekrachtigd.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit, samengevat, op het volgende standpunt. In de dwangsombeschikking van 22 november 2012 staat dat de (zwem)steiger geheel moest worden verwijderd. Eisers hebben verzuimd om bij verweerder na te vragen wat hiermee werd bedoeld. Als eisers bij verweerder hadden geïnformeerd of de stalen trapconstructie onderdeel uitmaakte van de (zwem)steiger, dan hadden zij geen dwangsom verbeurd.
3. Eisers voeren in beroep, samengevat, het volgende aan. Verweerder heeft altijd gesproken over het verwijderen van een zwemsteiger. Hieruit was niet zonder meer af te leiden dat ook tot verwijdering van de stalen trap moest worden overgegaan. Verweerder is ten onrechte tot invordering van de dwangsom overgegaan, omdat de stalen trap geen onderdeel uitmaakte van de onderliggende last onder dwangsom.
4. Artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat het gemeentebestuur bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
In artikel 5:32a, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de last onder dwangsom de te nemen herstelmaatregelen omschrijft.
Op grond van artikel 5:33 van de Awb wordt een verbeurde dwangsom betaald binnen zes weken nadat zij van rechtswege is verbeurd.
Op grond van artikel 5:37, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom, alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat het bestreden besluit is genomen door de invorderingsambtenaar, terwijl verweerder (het college van burgemeester en wethouders) ingevolge de Awb is aangewezen als bevoegd bestuursorgaan. Het bestreden besluit is dus onbevoegd genomen, zodat het voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder heeft bij besluit van 10 oktober 2012 het bestreden besluit bekrachtigd. De rechtbank ziet daarin aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
6. De rechtbank staat daarbij voor de vraag of eisers op 9 januari 2012 aan de last onder dwangsom hebben voldaan. Voor de beantwoording van die vraag is van belang wat er in de last onder dwangsom staat. De rechtbank stelt vast dat in de last onder dwangsom wordt gesproken over het verwijderen en verwijderd houden van een (zwem)steiger. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de last onder dwangsom niet dat eisers ook de trap¬constructie dienden te verwijderen.
De rechtbank acht daarbij van belang dat de trapconstructie al langere tijd (en voor de plaatsing van de steiger) aanwezig was. Verweerder heeft aangevoerd dat van gemeentelijke toezichthouders niet kan worden verlangd dat zij precies weten welk onderdeel wanneer is geplaatst en dat het erom gaat wat een gemiddeld persoon onder de last verstaat en die gemiddelde persoon niet weet wat er eerst lag en wat er later bij is gekomen. De rechtbank overweegt dat verweerder hiermee miskent dat de last onder dwangsom aan eisers is gericht en niet aan onwetende derden. Het gaat er dus om wat eisers onder de last onder dwangsom verstaan, omdat zij degenen zijn die hieraan moeten voldoen. Door alleen te spreken over het verwijderen van een (zwem)steiger is voor eisers niet duidelijk geworden dat hieronder ook de trapconstructie werd verstaan.
Verweerder heeft daarnaast aangevoerd dat inderdaad niet de afzonderlijke onderdelen van de steiger zijn benoemd, maar dat de last onder dwangsom ziet op de gehele steiger en daaronder ook de fundering valt. Verweerder heeft daarbij de vergelijking gemaakt met de verwijdering van een schuurtje, waarbij ook niet uitdrukkelijk elk afzonderlijk onderdeel wordt benoemd. De rechtbank overweegt dat deze vergelijking niet kan slagen, omdat
- anders dan bij een schuurtje - de steiger en trapconstructie ook los van elkaar konden worden verwijderd.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook niet van rechtswege een dwangsom verbeurd.
7. Zoals overwogen onder punt 5 zal het beroep gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen omdat het onbevoegd genomen is. Gelet op hetgeen overwogen is onder punt 6 kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand blijven en zal de rechtbank zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat ook het primaire besluit zal worden herroepen. Nu er van rechtswege geen dwangsom is verbeurd, kan het primaire besluit namelijk geen stand houden.
8. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed.
9. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 12 maart 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 874,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 6 november 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.