zaaknummer: AWB 12/4897 GEMWT VV
uitspraak van 9 november 2012 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
(naam bedrijf), te (vestigingsplaats), verzoeker,
gemachtigde: (naam persoon),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
(naam persoon), te (woonplaats),
gemachtigde: (naam persoon).
(naam bedrijf) heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 10 september 2012 (bestreden besluit), waarbij aan hem een last onder dwangsom is opgelegd. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2012.
Namens (naam bedrijf) zijn verschenen de gemachtigde en (naam persoon). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door (naam gemachtigde). Derde partij (naam persoon) heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Daarnaast was (naam persoon) bij gemachtigde aanwezig op de zitting.
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningen¬rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 23 maart 2012 heeft (naam persoon) verweerder gemeld dat op een perceel aan de (straatnaam) te (plaatsnaam) een modelvliegclub actief is en dat zij daar veel overlast van ondervindt. Zij heeft verweerder verzocht daartegen handhavend op te treden. Bij brief van 17 april 2012 heeft verweerder (naam bedrijf) erop gewezen, dat het vliegen met modelvliegtuigen op het perceel (straatnaam) te (plaatsnaam) in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat de (naam bedrijf) handhaving kan voorkomen door uiterlijk 1 mei 2012 te stoppen met het vliegen met modelvliegtuigen vanaf voornoemd perceel.
Bij brief van 13 juli 2012 heeft verweerder de eigenaar van het perceel (straatnaam) te (plaatsnaam), (naam persoon), verzocht om de (naam bedrijf) zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 27 juli 2012, niet meer vanaf zijn perceel te laten vliegen. Verweerder heeft daarbij zijn voornemen kenbaar gemaakt om handhavend op te treden. Bink heeft daartegen zijn zienswijze naar voren gebracht.
Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden besluit (naam bedrijf) gelast om het vliegen met modelvliegtuigen vanaf het perceel plaatselijk bekend (straatnaam) in (plaatsnaam), kadastraal bekend GZE00 P 1145, en gelegen naast (straatnaam), uiterlijk 23 september 2012 te beëindigen en beëindigd te houden. Verweerder heeft daarbij mee¬gedeeld dat, indien (naam bedrijf) daaraan geen gehoor geeft, hij een dwangsom verbeurt van € 500,= per geconstateerde overtreding met een maximum van € 5.000,=.
2. (naam bedrijf) heeft, samengevat, aangevoerd dat hij al vanaf 2008 vliegt vanaf deze locatie, met medeweten van verweerder. Er wordt gevlogen op een stukje weiland van een voormalige boerderij en de eigenaar heeft hen toestemming gegeven om daar te mogen vliegen. Ook heeft hij toestemming van de Koninklijke Luchtmacht om vanaf de betreffende locatie met inachtneming van gedragsregels te mogen modelvliegen. (naam bedrijf) wijst erop dat hij tegemoet is gekomen aan de klacht van (naam persoon) over geluidsoverlast, door alleen nog te vliegen met (nagenoeg) geluidloze elektrische vliegtuigjes.(naam bedrijf) stelt zich op het standpunt, dat verweerder het (nagenoeg) geluidloos elektrisch vliegen als recreatief medegebruik kan interpreteren.
(naam bedrijf) geeft aan dat bij het acuut stoppen van de vliegactiviteiten schade wordt toegebracht aan een groep mensen die afhankelijk is van sociale contacten. Daarom heeft de (naam bedrijf) de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. (naam persoon) heeft gevraagd om als derde partij deel te mogen nemen aan deze procedure. De voorzieningenrechter is van oordeel dat (naam persoon) in deze procedure niet als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt en dat hij dus ook niet als derde partij kan worden toegelaten tot de procedure.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet worden gezegd dat (naam persoon) een belang heeft dat rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken, maar heeft hij slechts een afgeleid belang. De voorzieningenrechter sluit in dat verband aan bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 2 oktober 2002 (LJN: AE8265). Een last onder dwangsom treft alleen de vermeende overtreder. Omdat alleen de overtreder een dwangsom kan verbeuren, kan alleen hij in beginsel worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Weliswaar heeft (naam persoon) in de hoedanigheid van eigenaar zelf ook een last onder dwangsom ontvangen, die nagenoeg gelijkluidend is, en is hij in dat besluit als overtreder aangemerkt, maar dat wil niet zeggen dat hij een rechtstreeks belang heeft bij het hier bestreden besluit, dat is gericht aan (naam persoon).
Het verzoek om toelating als derde partij wordt dan ook afgewezen.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor de (naam bedrijf) een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter ziet zich in eerste instantie voor de vraag gesteld, of (naam bedrijf) een voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek om voorlopige voorziening. (naam persoon heeft op zich terecht opgemerkt dat het bestreden besluit niet onomkeerbaar is. Ook is de voorzieningenrechter niet gebleken dat het voor de (naam bedrijf) onmogelijk is om de beslissing op zijn bezwaar af te wachten, dan wel dat dit tot schade zou leiden. Evenwel is ter zitting gebleken dat een beslissing op het bezwaarschrift van de (naam bedrijf) nog een aanzienlijke tijd op zich zal laten wachten. De hoorzitting is immers gepland op 14 november 2012 en naar verwachting zal ongeveer zes weken later het advies aan verweerder gereed zijn. De voorzieningenrechter overweegt dat twijfel mogelijk is over de spoedeisendheid, maar dat hij onder deze omstandigheden het voordeel van de twijfel geeft aan de (naam bedrijf).
6. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt op grond van artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet uitgeoefend door het college, indien de toepassing van de bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
7. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder op goede gronden een last onder dwangsom aan de (naam bedrijf) heeft opgelegd. In dat kader dient in eerste instantie de vraag te worden beantwoord, of verweerder in dit geval bevoegd is om handhavend op te treden.
8. Het perceel (straatnaam) te (plaatsnaam) is gelegen in het bestemmings¬plan “Buitengebied”. Op het perceel rust de bestemming ‘Agrarisch’.
Ingevolge artikel 3.1 van de planregels zijn de voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden bestemd voor onder andere:
a. grondgebonden veehouderij, paardenfokkerij en akker- en vollegrondstuinbouw;
b. recreatief medegebruik;
c. […].
In artikel 1.44 van de planregels is bepaald, dat onder (extensief) recreatief medegebruik wordt verstaan: een (extensieve) recreatieve niet-bedrijfsmatige gebruiksvorm, welke zich beperkt tot bijvoorbeeld wandelen, paardrijden, fietsen, picknicken, kanoën en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie en de daarbij behorende (extensieve) recreatieve voorzieningen zoals banken, bewegwijzering en picknicktafels, ondergeschikt aan de overige ingevolge de doeleindenomschrijving toegestane bestemming, en dientengevolge niet het primaire c.q. hoofdgebruik betreffende.
9. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of het in geding zijnde model¬vliegen kan worden beschouwd als recreatief medegebruik in de zin van artikel 1.44 van de planregels. Voor de voorzieningenrechter is duidelijk dat de recreatieve niet-bedrijfsmatige gebruiksvormen beperkt zijn, maar de in artikel 1.44 genoemde voorbeelden zijn niet uit¬puttend. De toelichting op de planregels geeft ook niet duidelijk aan wat precies onder recreatief medegebruik wordt verstaan. Dat het recrea¬tief medegebruik moet aansluiten op de bestemming ‘Agrarisch’ zoals (naam persoon) heeft betoogd althans passend moet zijn bij deze bestemming, leidt de voorzieningenrechter niet uit de toelichting af. Immers, een paar gegeven voorbeelden, zoals kanovaren, sluiten ook niet aan bij agrarisch gebruik. Duidelijk is wel dat het recreatief medegebruik slechts beperkte effecten op de omgeving mag hebben. De voorzieningenrechter gaat er dan ook van uit dat het modelvliegen met brandstofmotoren, gelet op met name de mogelijke geluidsoverlast voor de omgeving, niet als recreatief medegebruik kan worden aangemerkt. Evenwel acht de voorzieningenrechter niet ondenkbaar dat het modelvliegen in de vorm zoals de (naam bedrijf) dat ter zitting heeft toegelicht (met geluidsarme elektrische modelvliegtuigen) onder recreatief medegebruik kan vallen, mede gelet op de omvang van de modelvliegclub en de frequentie van het modelvliegen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder hier tot nu toe onvoldoende onderzoek naar verricht, gelet op het feit dat de (naam bedrijf) gemotiveerd heeft betwist dat sprake is van geluidsoverlast, temeer nu dit de aanleiding was voor het handhavend optreden van verweerder. Dit kan in de bezwaarfase door verweerder nader worden onderzocht.
10. De last onder dwangsom is opgelegd aan de (naam bedrijf).
In artikel 5:1, derde lid, van de Awb is bepaald, dat overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. In de tweede volzin van artikel 5:1, derde lid, van de Awb is bepaald dat artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (WSr) van overeenkomstige toepassing is.
Krachtens artikel 51, derde lid, van het WSr worden met de rechtspersoon gelijkgesteld: de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, de maatschap, de rederij en het doelvermogen.
Dit betekent dat bestuursrechtelijke sancties kunnen worden opgelegd aan natuurlijke personen, rechtspersonen en aan entiteiten die zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer deelnemen, maar noch een natuurlijk persoon, noch een rechtspersoon zijn. Die entiteiten zijn in artikel 51, derde lid, van het WSr limitatief opgesomd. Van de zijde van de (naam bedrijf) is ter zitting verklaard dat de (naam bedrijf) een vriendengroep betreft en dat deze geen enkele formele status heeft. De voorzieningenrechter stelt vast dat de (naam bedrijf) geen natuurlijk persoon is, noch een rechtspersoon, noch een entiteit als bedoeld in artikel 51, derde lid, van het WSr. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de (naam bedrijf) dan ook geen overtredingen als bedoeld in de Awb begaan en kan aan hem dus geen last onder dwangsom worden opgelegd.
11. Het voorgaande leidt ertoe dat verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet bevoegd is om een last onder dwangsom aan de (naam bedrijf) op te leggen. Het bestreden besluit zal daarom naar verwachting niet kunnen standhouden in bezwaar. Nu het onder 10 geconstateerde gebrek niet in de beslissing op bezwaar kan worden hersteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het bestreden besluit te schorsen. Het verzoek zal derhalve worden toegewezen.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient verweerder aan de (naam bedrijf) het betaalde griffierecht te vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,00 aan de (naam bedrijf) te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.