zaaknummer: AWB 12/5762 VV en AWB 12/5763 GEMWT
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster] en [verzoeker], verzoekers
gemachtigde: mr. V. Wösten
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij], te Alphen
gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij.
Bij besluit van 3 mei 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten tot invordering van een bedrag aan dwangsommen van € 25.000,--.
Tegen dit besluit hebben verzoekers een bezwaarschrift ingediend. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om schorsing van het primaire besluit.
Bij uitspraak van 18 juli 2012 heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst tot zes weken na de verzending van de beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 19 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft verweerder, in afwijking van het advies van de gemeentelijke Bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van verzoekers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens hebben zij op 29 oktober 2012 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2012.
Verzoekster [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door gemachtigde mr. V. Wösten. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [woordvoerder verweerder]. Derde-partij [derde-partij] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.J.J. de Rooij. Tevens is gehoord [bewoner], bewoner van het pand Boslust [huisnummer] te Alphen.
1. Eisers hebben in 2005 het pand Boslust [huisnummer] te Alphen gekocht en deze voormalige veehouderijwoning als burgerwoning in gebruik genomen. Als bewoners van deze dienstwoning hebben zij hun zienswijze kenbaar gemaakt omtrent de aanvraag om milieuvergunning van [derde-partij] voor diens agrarisch bedrijf op het perceel Boslust [huisnummer] te Alphen. Omdat het feitelijk gebruik als burgerwoning beperkingen voor de bedrijfsvoering van [derde-partij] met zich bracht, heeft laatstgenoemde aan verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de burgerbewoning van het pand Boslust [huisnummer]. Dit heeft er toe geleid dat verweerder bij besluit van 24 december 2010 verzoekers heeft gelast de met het bestemmingsplan “Buitengebied Alphen-Chaam 2010” strijdige bewoning van de agrarische bedrijfswoning aan Boslust [huisnummer] te staken en gestaakt te houden, uiterlijk binnen 6 maanden na 29 december 2010 onder oplegging van een dwangsom van € 500,-- per dag(deel) met een maximum van € 25.000,--. Dit besluit is inmiddels onherroepelijk.
Met het primaire besluit heeft verweerder besloten tot invordering van het maximale bedrag aan dwangsommen van € 25.000,--. Uit controles is volgens verweerder gebleken dat de illegale burgerbewoning van de bedrijfswoning aan de Boslust [huisnummer] niet is gestaakt. Daardoor is volgens verweerder het maximale bedrag aan dwangsommen verbeurd.
Bij uitspraak van 18 juli 2012 heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst tot zes weken na de verzending van de beslissing op bezwaar. Vervolgens heeft de gemeentelijke Bezwaarschriftencommissie geadviseerd het bezwaarschrift gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van dit advies, het bezwaar van verzoekers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. [derde-partij] heeft belang bij de beëindiging van de burgerbewoning omdat een gebruik als dienstwoning minder beperkingen voor zijn eigen bedrijfsvoering meebrengt. Als indiener van de aanvraag om het ter plaatse geldende bestemmingsplan ten aanzien van dit aspect te handhaven, is [derde-partij] als belanghebbende aangemerkt in de procedure die heeft geleid tot de last onder bestuursdwang en tot het onherroepelijk worden van die last. Gelet hierop is [derde-partij] ook een belanghebbende die op grond van artikel 5:37, tweede lid, van de Awb het bestuursorgaan kan verzoeken een beschikking te geven omtrent de invordering van de dwangsom. Blijkens de Memorie van Toelichting op dit artikel kan bij de toepassing ervan in de eerste plaats worden gedacht aan de derde op wiens verzoek in een eerder stadium de last onder dwangsom is opgelegd (MvT kamerstuk 29702, nr 3). In dit geval heeft verweerder ambtshalve besloten tot invordering van de dwangsommen, maar omdat de belangen van [derde-partij] in deze situatie op dezelfde wijze als in de lastgevingsprocedure parallel zijn aan de belangen van verweerder en tegengesteld aan die van verzoekers, zal de voorzieningenrechter hem als belanghebbende aan dit geding deel laten nemen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In de hiervoor genoemde uitspraak van 18 juli 2012 heeft de voorzieningenrechter aangenomen dat sprake is van onverwijlde spoed in vorenbedoelde zin.
De voorzieningenrechter ziet geen reden om daar thans anders over te denken.
Voorts kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom zal, op grond van artikel 8:86 van de Awb, tevens onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak.
4. Verzoekers hebben primair aangevoerd dat ter plaatse een agrarisch bedrijf is gevestigd en dat bewoning van de dienstwoning door hen is toegestaan. Subsidiair hebben zij betoogd dat (in de periode hier van belang) geen sprake is geweest van bewoning van Boslust [huisnummer].
5. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan rust op het onderhavige perceel de bestemming “Agrarisch-Agrarisch bedrijf”.
Krachtens artikel 4.1, aanhef en onder a en b, van de desbetreffende planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven en voor bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’.
Agrarisch bedrijf is in artikel 1 van de planvoorschriften gedefinieerd als een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.
Bedrijfswoning/dienstwoning is gedefinieerd als een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
6. Op grond van deze bepalingen zijn verzoekers gelast de bewoning van de bedrijfswoning aan Boslust [huisnummer] te staken en gestaakt te houden. Nadat deze lastgeving met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 14 september 2011 onherroepelijk is geworden hebben verzoekers activiteiten ontplooid met de strekking om op het onderhavige perceel een agrarisch bedrijf te vestigen. Zij hebben aan de overzijde van Boslust een perceel teeltgrond van ongeveer 1 ha gepacht, ze hebben grondwerkzaamheden laten uitvoeren, een bemestingsplan opgesteld en ze hebben 2.300 buxusplanten gekocht ter waarde van € 10.000,--. Medio januari 2012 is ongeveer een derde van deze buxusplanten aangeplant, waarmee ongeveer 0,3 ha van het gepachte perceel in gebruik is genomen.
In het door verzoekers overgelegde rapport van DLV van 22 mei 2012 is gewezen op de toelichting op het bestemmingsplan met betrekking tot het toekennen van bouwvlakken. Aangegeven is dat “elk agrarisch bedrijf (plaats waar bedrijfsmatig agrarisch activiteiten worden uitgeoefend) > 10 NGE (…) een bouwvlak (krijgt) op basis van een afweging tussen de agrarische belangen en de omgevingswaarden.” NGE is in artikel 1 van de planvoorschriften gedefinieerd als Nederlandse Grootte Eenheid, een standaard eenheid voor de bepaling van de omvang van een agrarisch bedrijf zoals die gehanteerd wordt door het Landbouw Economisch Instituut (LEI). DLV heeft berekend dat de bedrijfsomvang van de buxusteelt op 0,3 ha bijna 20 NGE bedraagt. De Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB) heeft in het rapport van 20 november 2012 aangegeven dat uit de gegevens van het LEI naar voren komt dat voor het jaar 2012 een oppervlakte van 0,1 ha buxus normatief overeenkomt met 6,6 NGE. Dit betekent dat ook in de visie van de AAB de omvang van het bedrijf van verzoekers eind januari 2012 op 0,3 ha ongeveer 20 NGE bedroeg. De AAB heeft haar oordeel dat niettemin geen sprake is van een agrarisch bedrijf gebaseerd op twijfel omtrent de juistheid van de door verzoekers overgelegde facturen met betrekking tot de aankoop van de buxusplanten en het verrichten van de graafwerkzaamheden alsmede op het ontbreken van BTW-aangiftes uit de opstartfase en het ontbreken van een registratie van de gepachte grond bij de Dienst Regelingen. Verzoekers hebben evenwel een brief van de Dienst Regelingen van 31 maart 2012 overgelegd, waaruit blijkt dat hun bedrijf is geregistreerd en dat 0,3 ha grond in gebruik is voor boomkwekerijgewassen en vaste planten.
7. Het door [derde-partij] overgelegde rapport van [naam adviesburo] van 31 mei 2012 stelt dat nog geen sprake is van een agrarisch bedrijf omdat er geen perspectief is op ontwikkeling tot volwaardigheid. Het bestemmingsplan stelt een perspectief op volwaardigheid echter niet als eis en volgens vaste jurisprudentie van de AbRS (zie onder meer de uitspraak van 21 februari 2007, LJN: AZ9035) is aan de eis dat gebouwen en bouwwerken ten dienste moeten staan van de uitoefening van een agrarisch bedrijf voldaan, indien kan worden gesproken van agrarische activiteiten met een - werkelijk - bedrijfsmatig karakter. Deze eis van bedrijfsmatigheid houdt in dat niet slechts sprake mag zijn van hobbymatige, pseudoagrarische activiteiten. Voorts is namens verweerder betoogd dat het perceel waarop de buxusplanten zich bevinden geen onderdeel kan uitmaken van een op Boslust [huisnummer] gevestigd agrarisch bedrijf, omdat het perceel is gepacht van een ander bedrijf en er geen planologische relatie is tussen dit perceel en Boslust [huisnummer]. De planwetgever heeft echter na het staken van de exploitatie van de voorheen gevestigde veehouderij er in 2010 bewust voor gekozen om op het perceel Boslust [huisnummer] weer een agrarische bestemming te leggen. Het standpunt van verweerder dat voor de exploitatie van een agrarisch bedrijf op dit perceel een planologische relatie moet bestaan met de gepachte grond, komt er in feite op neer dat een zinvol gebruik van het perceel overeenkomstig de agrarische bestemming niet meer mogelijk zou zijn. Dit is niet een uitkomst die door de planwetgever beoogd is en door de voorzieningenrechter ook niet aanvaardbaar wordt geacht.
7. Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de buxusteelt van verzoekers eind januari 2012 feitelijk een omvang van bijna 20 NGE had. Deze omvang is in enkele maanden bereikt door de inzet van 1 arbeidskracht die gedurende 3 à 4 uur per dag bezig is geweest met het opkweken van de buxusplanten door middel van vormsnoeien. Daarmee zijn de agrarische activiteiten van verzoekers het hobbymatig karakter ontstegen en is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in elk geval sedert 1 februari 2012 een agrarisch bedrijf gevestigd op Boslust [huisnummer].
Namens [derde-partij] is - subsidiair - betoogd dat er geen noodzaak is voor verzoekers om bij hun buxuskwekerij te wonen. Daarbij is verwezen naar uitspraken van de AbRS omtrent de noodzaak voor het oprichten van een bedrijfswoning “gelet op de agrarische bedrijfsvoering” resp. in verband met “een doelmatige bedrijfsvoering”. In het onderhavige geval gelden dergelijke eisen niet en is de noodzaak van de huisvesting gericht op de bestemming van het gebouw of het terrein. Die bestemming is agrarisch en indien, zoals in dit geval, de eis van volwaardigheid niet geldt dan is volgens de jurisprudentie van de AbRS inzake agrarische bouwaanvragen het voor vergunningverlening toereikend als er een aanzet is tot het exploiteren van een agrarisch bedrijf en voldoende aannemelijk is dat een agrarisch bedrijf tot stand zal komen (zie onder meer de uitspraak van de AbRS van 12 februari 1990, LJN: AQ4986). Aangezien hiervoor is vastgesteld dat op 1 februari 2012 al een agrarisch bedrijf tot stand is gekomen, is bewoning van de reeds aanwezige dienstwoning sedert die datum gerechtvaardigd.
8. Gegeven dit oordeel kan en zal de voorzieningenrechter de beroepsgronden met betrekking tot de stelling dat ter plaatse niet is gewoond, onbesproken laten. Anders dan ten tijde van de oplegging van de last onder dwangsom was bewoning van de dienstwoning Boslust [huisnummer] door verzoekers per 1 februari 2012 niet langer verboden. Verzoekers kunnen derhalve geen dwangsommen verbeurd hebben. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak voorzien door het bezwaarschrift van verzoekers gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan verzoekers te worden vergoed. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten.
9. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter er op dat, nu de woning Boslust [huisnummer] niet langer als burgerwoning in gebruik is, deze woning ook niet langer als zodanig beperkingen oplevert in de bedrijfsvoering van [derde-partij].
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaarschrift gegrond en herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,-- aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 874,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2012.
P.H.M. Verdonschot, griffier T. Peters, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 6 december 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.