ECLI:NL:RBBRE:2012:BY5348

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
7 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
650106-12
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Combee
  • A. van Gessel
  • J. Kneepkens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk ongeval met fietser door aanmerkelijke onoplettendheid van bestuurder

Op 28 januari 2011 vond er een dodelijk ongeval plaats op De Roef in Oudendijk, gemeente Woudrichem, waarbij een fietser, [slachtoffer], werd aangereden door de bestuurder van een personenauto, [verdachte]. De rechtbank moest beoordelen of het rijgedrag van [verdachte] zodanig was dat er sprake was van schuld volgens artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De verdachte had verklaard dat hij de fietser niet had gezien en dat hij niet had geremd. De omstandigheden van het ongeval, waaronder de weersomstandigheden en de wegsituatie, werden in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat [verdachte] gedurende een aanzienlijke tijd zijn aandacht niet voldoende op de weg had gehouden, wat leidde tot de aanrijding. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen was, en sprak [verdachte] vrij van andere tenlasteleggingen. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de impact van het ongeval op zowel de verdachte als de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 650106-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 december 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 november 2012, waarbij de officier van justitie, mr. [Koolen], en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
met zijn auto door zijn schuld een ongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] is overleden, dan wel dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt, dan wel dat verdachte niet zijn voertuig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (hierna [verdachte]) met zijn auto door zijn schuld een ongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] is overleden. [verdachte] is geruime tijd onvoldoende oplettend geweest waardoor hij [slachtoffer] niet heeft gezien. Ook op het moment dat hij uitweek voor het tegemoetkomend verkeer heeft hij zich er niet van vergewist dat hij dat veilig kon doen. Deze omstandigheden samen maken dat het geen simpele vergissing is geweest, maar een aanzienlijke, niet te verontschuldigen fout.
De officier van justitie komt op basis hiervan tot de conclusie dat het primaire feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primaire feit nu het bewijs voor schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet (hierna WVW) ontbreekt. Het geheel van gedragingen van [verdachte] tot het ongeval zelf, is niet anders uit te leggen dan dat van een oppassend weggebruiker. Het gaat dan uitsluitend nog om het niet opmerken van een andere verkeersdeelnemer. Uit de jurisprudentie (LJN BD 0544, LJN BC7860 en LJN AO5822) volgt, dat de enkele omstandigheid dat de verdachte een andere verkeersdeelnemer niet heeft gezien hoewel deze voor hem wel zichtbaar moet zijn geweest, niet reeds grond oplevert voor het aannemen van aanmerkelijke schuld.
Bovendien is er in deze zaak veel niet onderzocht door de politie. Was het slachtoffer goed zichtbaar, hoe was het uitzicht van [verdachte], waar kwam de zon precies vandaan, wat was de afbuiging van het zonlicht? Dit waren omstandigheden die onderzocht hadden kunnen worden en iets hadden kunnen zeggen over de aanmerkelijke mate van schuld.
De verdediging komt tot de conclusie dat het niet waarnemen van een fietser, tegen de achtergrond dat op het verkeersgedrag van [verdachte] tot het ongeval zelf niets aan te merken valt, maakt dat geen sprake is van aanmerkelijke schuld. Het bewijs voor schuld ontbreekt en daarom dient vrijspraak te volgen van het primaire feit.
Een verwijt in de zin van artikel 5 WVW zou [verdachte] kunnen worden gemaakt in die zin dat hij een verkeersdeelnemer niet heeft gezien, terwijl hij haar wel had moeten zien. De verdediging wijst erop dat dit wel een ondergrens is van artikel 5 WVW; iemand niet zien, kan iedereen gebeuren.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 28 januari 2011 heeft op De Roef in Oudendijk, gemeente Woudrichem een aanrijding plaatsgevonden tussen een personenauto en een fietster,[slachtoffer] . [verdachte] reed in de personenauto, Kia, omstreeks 8:15 uur over De Roef komend vanuit Sleeuwijk . De fietster reed op de fietsstrook ook vanuit Sleeuwijk op De Roef .
[verdachte] reed tussen de 50 en 60 km/u. Hij zag op een gegeven moment tegemoetkomend verkeer aankomen en is aan de rechter kant van de weg gaan rijden. Vervolgens zag hij dat hij een fietser raakte en hoorde meteen een klap. De fietser vloog over de rechter helft van de motorkap en kwam in de berm terecht .
[slachtoffer] is door de aanrijding gelanceerd en met het hoofd op het wegdek terecht gekomen. Ze is op dezelfde dag overleden als gevolg van nekletsel en neurotrauma . [slachtoffer] was toen acht jaar oud.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het rijgedrag van [verdachte] zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW. Of sprake is van een dergelijke schuld hangt af van het geheel van gedragingen van [verdachte], de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het moet gaan om ernstig onvoorzichtig of onoplettend gedrag. Bepalend is de in het licht van de omstandigheden te wegen ernst van het tekortschieten als verkeersdeelnemer en niet het enkele feit dat een verkeersfout heeft geleid tot ernstige gevolgen. In het gemotoriseerde verkeer kunnen immers kleine fouten reeds ernstige gevolgen hebben.
Getuige [naam getuige 1] zat bij haar moeder in de auto en reed [verdachte] tegemoet. Zij zag een fietser op de fietsstrook rijden vanuit Sleeuwijk. De fietser reed recht. Achter de fietser kwam een auto aan. Ze zag dat de auto met de voorzijde tegen de achterzijde van de fietser reed. Ze zag de fiets en de persoon door de lucht gaan .
Getuige [naam getuige 2] reed over De Roef in de richting van Sleeuwijk. Voor haar reed een auto en er kwam een tegenligger aan. Er kwam ook een fietser aan vanuit Sleeuwijk. De fietser reed netjes over de fietsstrook. Ze zag de auto achterop de fietser rijden en zag de fietser en de fiets door de lucht vliegen .
[verdachte] heeft steeds verklaard dat hij [slachtoffer] niet heeft gezien en dat hij daarom ook niet heeft geremd. [verdachte] zag tegenliggend verkeer aankomen en ging om ruimte te maken aan de rechterkant van de weg rijden. Hij zag geen fietser rijden. Voor, op en voorbij de plaats van het ongeval zijn geen remsporen aangetroffen .
De Roef had voor, op en voorbij de plaats van het ongeval een recht wegverloop. De rijbaan van De Roef bestond uit één rijloper, met aan beide zijden daarvan een fietssuggestiestrook, gescheiden door een onderbroken witte streep. Het was schemer en het weer was zonnig, droog en helder. Het wegdek was normaal ingereden en droog . Het uitzicht voor de betreffende bestuurders werd door de wegsituatie en/of de inrichting van de voertuigen niet belemmerd door vaste obstakels . Uit foto’s in het dossier blijkt dat De Roef een overzichtelijke weg in een open omgeving betreft .
Het ongeval heeft plaatsgevonden op ongeveer 400 meter van de ouderlijke woning van [slachtoffer]. De politie heeft berekend dat wanneer zij hard fietste (20 km/h) zij circa 72 seconden over de weg moet hebben gefietst voordat het ongeval plaatsvond . Het is gelet op de als uitgangspunt genomen snelheid waarschijnlijker dat zij - gezien haar leeftijd - langer over de weg heeft gefietst. [slachtoffer] reed over de rechter suggestiestrook van De Roef en [verdachte] reed eveneens over De Roef in dezelfde richting .
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] voor [verdachte] als achteropkomend verkeer geruime tijd zichtbaar moet zijn geweest. Beiden hebben de nodige tijd in dezelfde rijrichting, aan dezelfde kant van de weg gereden en vast is komen te staan dat het uitzicht voor [verdachte] niet werd belemmerd door vaste obstakels of door de weersgesteldheid. [verdachte] heeft zelf geen omstandigheden kunnen noemen die een verklaring zouden kunnen vormen voor het tot het allerlaatste moment niet waarnemen van [slachtoffer], tegen wie hij met onverminderde snelheid is aangereden. Op enig moment heeft hij wel, achteraf terugkijkend op de situatie en zoekend naar een verklaring, aangegeven dat mogelijk de stand van de zon een factor zou kunnen zijn geweest, maar nu dit niet is komen vast te staan zal de rechtbank daarmee geen rekening houden. Dit ook nu getuige [naam getuige 3], die ongeveer 50 meter achter [verdachte] reed in zijn auto aangeeft geen hinder te hebben ondervonden van de zon.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] gedurende een aanzienlijk te achten tijdspanne zijn aandacht niet voortdurend en onvoldoende op de weg en het daarop aanwezige verkeer heeft gehouden, nu hij [slachtoffer] niet heeft waargenomen. Daar komt bij dat [verdachte] aangeeft op enig moment naar rechts te zijn uitgeweken voor het tegemoetkomend verkeer. De rechtbank neemt aan, gelet op de situatie ter plaatse, dat dit verkeer voor [verdachte] ook tijdig waarneembaar moet zijn geweest. Op dat moment had hij zich er van dienen te vergewissen dat hij de ruimte had om de manoeuvre naar rechts te maken en daar te gaan rijden. Ook op dat moment had hij [slachtoffer] moeten waarnemen en zijn snelheid moeten aanpassen. De combinatie van voorstaande gedragingen maakt dat [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onoplettend is geweest.
Het vorenstaande verwijt is wezenlijk anders dan wanneer in een onoverzichtelijk verkeerssituatie in een kort moment een verkeerde beslissing wordt gemaakt.
Het primair ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 januari 2011, te Oudendijk, gemeente Woudrichem, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Kia), daarmede rijdende over de weg, de Roef, en naderend een, in gelijke richting als hij, verdachte, over de, gezien de rijrichting,
rechts langs de rijbaan van die weg gelegen, zogeheten fietssuggestiestrook rijdende, bestuurster van een fiets, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door in aanzienlijke mate onachtzaam
- zijn, verdachte's, aandacht niet voldoende en bij voortduring, gericht te houden, op het zich voor hem, verdachte, op die weg bevindende verkeer en
- met dat motorrijtuig gedeeltelijk op genoemde fietssuggestiestrook van die weg te gaan rijden en
- dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig tot stilstand te brengen of
- de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig of niet voldoende te verminderen tengevolge waarvan hij, verdachte, met dat motorrijtuig, tegen de
achterzijde van die fiets en tegen de bestuurster van die fiets, is gereden,
waardoor die bestuurster, genaamd: [slachtoffer], van die fiets, werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 180 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaar. De officier heeft bij zijn eis rekening gehouden met de richtlijnen, het blanco strafblad van verdachte, het feit dat het ongeval bijna twee jaar geleden heeft plaatsgevonden en het gegeven dat verdachte veel kilometers op de weg maakt voor zijn werk.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde en verzoekt een bij het subsidiair ten laste gelegde passende straf op te leggen. De verdediging bepleit daarbij oplegging van een werkstraf van maximaal enkele tientallen uren. Een geldboete is voor [verdachte] lastig te voldoen. De verdediging sluit zich bij de officier van justitie aan dat de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk moet zijn.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] is op 28 januari 2011 met zijn personenauto van huis vertrokken naar een afspraak. Rijdende op De Roef te Oudendijk, is hij uitgeweken voor een tegenligger en heeft hij een fietster, [slachtoffer], die op dezelfde weg op een fietssuggestiestrook reed, niet gezien. [verdachte] is met zijn auto tegen de achterzijde van de fiets gereden waardoor [slachtoffer] ten val is gekomen en uiteindelijk aan haar verwondingen is overleden. Doordat [verdachte] in aanzienlijke mate onachtzaam heeft gehandeld, is het ongeval aan zijn schuld te wijten.
Het ongeval is voor de nabestaanden een zeer ingrijpende gebeurtenis geweest. Het is voor de nabestaanden extra belastend dat pas nu, bijna twee jaar na dato, in deze zaak kan worden beslist. Dit heeft het verwerkingsproces immers vertraagd. Ook op [verdachte] heeft het ongeval, zoals op zitting is gebleken, een grote impact gehad. Hoewel [verdachte] vele kilometers per jaar maakt, heeft hij geen documentatie op verkeersgebied. De rechtbank zal dit gegeven in zijn voordeel meenemen bij de bepaling van de straf.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten betrokken. Daarnaast is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte zijn rijbewijs dient te behouden in verband met zijn werkzaamheden.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden volstaan met een werkstraf van enkele tientallen uren, zoals de verdediging heeft verzocht.
De rechtbank vindt de door de officier van justitie gevorderde straf passend, nu bij die vordering ook rekening is gehouden met voornoemde omstandigheden. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij zich realiseert dat welke straf dan ook, geen genoegdoening zal zijn voor de vreselijke gevolgen die het ongeval voor de nabestaanden heeft.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 178, 179, 188 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzitter, mr. Van Gessel en mr. Kneepkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Jansen- van Rooijen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 december 2012.
Mr. Kneepkens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 28 januari 2011, te [Oudendijk gemeente Woudrichem],
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto, Kia), daarmede rijdende over de weg, de Roef, en naderend een,
in gelijke richting als hij, verdachte, over de, gezien de rijrichting,
rechts langs de rijbaan van die weg gelegen, zogeheten (fiets)suggestiestrook
rijdende, bestuurster van een fiets,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval in hoge, althans
aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of
ondeskundig,
- zijn, verdachte's, aandacht, niet, althans niet voldoende en/of bij
voortduring, te richten en/of gericht te houden, op het zich voor hem,
verdachte, op die weg bevindende verkeer
en/of
- met dat motorrijtuig gedeeltelijk op genoemde (fiets)suggestiestrook van die
weg te gaan en/of te blijven rijden
en/of
- dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet, althans niet tijdig
tot stilstand te brengen
en/of
- de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet,
althans niet tijdig en/of niet voldoende te verminderen
en/of
- niet, althans niet behoorlijk, gezien zijn, verdachte's, rijrichting, "naar
links" uit te wijken,
op het moment dat hij, verdachte, met dat motorrijtuig, die bestuurster van
die fiets tot op zeer korte afstand was genaderd,
(mede) tengevolge waarvan hij, verdachte, met dat motorrijtuig, tegen de
achterzijde van die fiets en/of tegen de bestuurster van die fiets, is
gebotst/gereden,
waardoor die bestuurster, genaamd: [slachtoffer], van die fiets, werd gedood,
zijnde de terminologie in deze tenlastelegging, voor zover daaraan betekenis
is gegeven, gebezigd in de zin van de Wegenverkeerswet 1994
art 6 Wegenverkeerswet 1994
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 28 januari 2011, te [Oudendijk gemeente Woudrichem],,
op de weg, de Roef, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Kia),
daarmede rijdende, dat motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht,
althans de snelheid van dat motorrijtuig niet tijdig en/of niet voldoende
heeft verminderd, althans niet behoorlijk is uitgeweken, althans niet
voldoende maatregelen heeft genomen, toen hij, verdachte, daartoe genoodzaakt
was, teneinde een aanrijding/botsing te voorkomen met een zich voor zijn,
verdachte's, motorrijtuig op die weg bevindende fietsster, waarna (vervolgens)
het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding/botsing is
gekomen met die vóór hem, verdachte, op die weg bevindende fiets(ster), waarna
die fietsster (genaamd: [slachtoffer]) ten val is gekomen en werd gedood,
door welke gedraging(en) van hem, verdachte, gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 28 januari 2011, te [Oudendijk gemeente Woudrichem],
als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto, Kia), daarmede rijdende op
de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Roef, zijn snelheid niet
zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorvoertuig tot
stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was, immers is het door hem verdachte, bestuurde
motorvoertuig in aanrijding/botsing gekomen met een zich vóór zijn,
verdachte's, motorvoertuig op die weg bevindende fiets en/of fietsster
(genaamd: [slachtoffer]), waarbij die fietsser ten val is gekomen en werd gedood;
art 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990