ECLI:NL:RBBRE:2012:BY6172

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
6 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
252738 / KG ZA 12-423
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Leijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen in kort geding tussen makelaars

In deze zaak, die op 6 december 2012 door de Rechtbank Breda is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee makelaars, waarbij eiser vorderingen heeft ingesteld tegen gedaagde wegens onrechtmatige uitlatingen. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Nederlof, vordert onder andere een verbod op het doen van onrechtmatige uitlatingen over hem en zijn ondernemingen door gedaagde, die wordt bijgestaan door advocaat mr. M.C.J. Oonk-Pallandt. De procedure is gestart met een dagvaarding op 13 augustus 2012, gevolgd door een mondelinge behandeling op 26 november 2012. Eiser stelt dat gedaagde in een e-mail aan de NVM onterecht heeft beweerd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en paulianeus handelen, wat schadelijk is voor zijn reputatie en zakelijke relaties. Gedaagde heeft deze uitlatingen verdedigd door te stellen dat hij deze in zijn visie heeft gedaan en dat hij een gerechtvaardigd belang had om dit te communiceren. De voorzieningenrechter oordeelt dat de uitlatingen van gedaagde onrechtmatig zijn, omdat zij niet zijn onderbouwd en de woorden 'oplichting' en 'paulianeus handelen' niet gerechtvaardigd zijn. Het gevorderde verbod wordt toegewezen, met een dwangsom van maximaal €25.000,00 bij overtreding. De vordering tot rectificatie wordt afgewezen, en gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in totaal €1.173,64 bedragen. Het vonnis is uitgesproken door mr. Leijten in het openbaar.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 252738 / KG ZA 12-423
Vonnis in kort geding van 6 december 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J. Nederlof te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde ],
wonende te [woonplaats ],
gedaagde,
advocaat mr. M.C.J. Oonk- Pallandt te Breda.
Partijen zullen hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 augustus 2012 met producties, genummerd 1 tot en met 3,
- de bij brief van 22 november 2012 door [gedaagde] in het geding gebrachte producties,
genummerd 1 tot en met 5,
- de bij faxbericht van 26 november 2012 door [gedaagde] in het geding gebrachte productie,
ongenummerd,
- de mondelinge behandeling op 26 november 2012,
- de pleitnota van [eiser],
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
Voor de volledige inhoud van de vordering van [eiser] wordt verwezen naar het petitum van de inleidende dagvaarding. Kort weergegeven strekt de vordering van [eiser] enerzijds tot staking van het doen van onrechtmatige uitlatingen over [eiser] dan wel over de aan [eiser] gelieerde ondernemingen en/of de door [eiser] gecontroleerde vennootschappen en anderzijds tot rectificatie van het e-mailbericht van [gedaagde] aan de NVM van 1 augustus 2012, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3. De beoordeling
3.1. Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
a. [eiser] en [gedaagde] hebben een samenwerkingsverband gehad op het gebied van makelaarsactiviteiten. Dit samenwerkingsverband dateert van 1994. Eind 2008 heeft [eiser] de wens tot ontvlechting van de samenwerking uitgesproken.
b. Begin 2009 is [eiser] een nieuwe onderneming op het gebied van makelaarsactiviteiten gestart.
c. In april en mei 2009 zijn twee vennootschappen waarbinnen [eiser] en [gedaagde] hun makelaaractiviteiten exploiteerden, gefailleerd. De verhoudingen tussen partijen zijn daarna ernstig verstoord geraakt. De afwikkeling van de faillissementen loopt nog. Mr. Van Dijk, kantoorhoudende te Tilburg, treedt op als curator in de faillissementen.
d. [eiser] is vervolgens voorzitter geworden van de vakgroep Business Onroerend Goed (hierna: de vakgroep BOG) binnen de NVM. Daarnaast is [eiser] lid van het algemeen bestuur van de NVM.
e. Bij e-mailbericht van 1 augustus 2012 bericht [gedaagde] de leden van het hoofdbestuur van de NVM als volgt:
“Zoals u zo mogelijk bekend heb ik met de heer [eiser], thans voorzitter vakgroep BOG, vele jaren tezamen een onderneming gehad. Aan het eind van de onderneming heeft de heer [eiser] zich, in mijn visie, onder andere schuldig gemaakt aan oplichting en paulianeus handelen. Mede door toedoen van de heer [eiser] zijn onze gezamenlijke ondernemingen in april en mei 2009 gefailleerd.
Vervolgens is de heer [eiser] voorzitter geworden van de vakgroep BOG van de NVM. Voor zijn benoeming heb ik de NVM geïnformeerd dat de curator van onze voormalige ondernemingen bereid was hierover een toelichting te geven aan de NVM. Naar ik heb vernomen bestond de benoemingscommissie voor de functie van voorzitter, in eerste aanleg uit twee personen, waaronder de heer [eiser].
Na zijn benoeming is er door de NVM een persbericht uitgegeven waarin werd vermeld dat de heer [eiser] al in 2008 voor zich zelf was begonnen. Alle NVM-leden en derden zijn en worden onjuist geïnformeerd. Met de directeur van de NVM heb ik contact gehad om dit te rectificeren, hetgeen zij om haar moverende reden weigerde. Vervolgpublicaties vanuit de NVM geven aan dat de heer [eiser] niet alleen de crisis overleefde, maar er sterker uit kwam.
De heer [eiser] heb ik verzocht een mediation-traject in te gaan. Nadat de advocaat van de heer [eiser], de vice-president van de rechtbank Arnhem bereid had gevonden dit traject te leiden, heeft de heer [eiser] aangegeven dit traject niet te willen bewandelen.
Mij rest niets anders dan over te gaan tot het entameren van diverse procedures, welke ik aan het voorbereiden ben. Daaronder begrepen tuchtprocedures, onder andere bij de NVM.
Ter zake deze procedure is het mijn vraag of het bewust meermaals onjuist informeren van de leden van de NVM een actie is welke kan worden toegeschreven aan de heer [eiser] of dat dit een actie is welke moet worden toegeschreven aan het bestuur van de NVM of aan de individuele medewerker(s) van de NVM zelf”.
f. Bij e-mailbericht van 2 augustus 2012 is [gedaagde] door [eiser] gesommeerd om in alle correspondentie met derden zich te onthouden van onrechtmatige formuleringen, die [eiser] schade berokkenen en reputatieschade toebrengen.
3.2. [eiser] grondt zijn vorderingen op onrechtmatig handelen. Onder verwijzing naar,
onder meer, het hiervoor sub 3.1. sub e. geciteerde e-mailbericht van 1 augustus 2012 van [gedaagde] aan de NVM stelt [eiser], dat [gedaagde] zich jegens derden op een onrechtmatige manier uitlaat over [eiser] door, onder andere, te beweren dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en paulianeus handelen. De uitlatingen en beweringen missen elke feitelijke grondslag. [eiser] wordt door deze uitlatingen in zijn eer en goede naam aangetast. Voorts doen ze afbreuk aan het vertrouwen dat relaties en de NVM in [eiser] hebben. Als gevolg daarvan lijdt [eiser] schade. [gedaagde] weigert, ondanks sommatie, zich te onthouden van onrechtmatige uitlatingen over [eiser]. Reden waarom hij recht en spoedeisend belang bij toewijzing van de gevraagde voorzieningen heeft, aldus [eiser].
3.3. [gedaagde] voert hiertegen verweer. Op dat verweer en op hetgeen partijen
verder nog ter ondersteuning van hun standpunten hebben aangevoerd, zal in het hiernavolgende – voor zover rechtens van belang – nader worden ingegaan.
3.4. Het thans gevorderde verbod zal bij toewijzing een inbreuk opleveren op de
grondwettelijk en verdragsrechtelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] om gedachten en gevoelens van welke inhoud dan ook te uiten. Dat recht om vrijelijk zijn mening te uiten vindt zijn begrenzing in het geval daarmee iemands eer en goede naam op onrechtmatige wijze wordt aangetast. Of daarvan sprake is, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden.
3.5. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de door hem gedane uitlatingen in zijn
e-mailbericht van 1 augustus 2012 aan de NVM gerechtvaardigd zijn, omdat hij daarin met de beperkende woorden “in zijn visie” heeft aangegeven dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en paulianeus handelen. [gedaagde] stelt dat hij een concreet en gerechtvaardigd belang heeft gehad bij het verzenden van dat e-mailbericht, omdat de NVM het in haar persbericht heeft doen voorkomen alsof enkel [gedaagde] gefailleerd zou zijn. Dat is onjuist en hij is voornemens ter zake daarvan een procedure te entameren. Het is daarom van belang om te weten of hij de NVM als zodanig daarop moet aanspreken of dat het een individuele actie van [eiser] betreft, aldus [gedaagde].
3.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de beperking “in mijn visie” een
uiterst lichte relativering die niet of nauwelijks afbreuk doet aan de ernst van het verwijt oplichting en paulianeus handelen. Er is door [gedaagde] geen algemeen belang aangevoerd voor het geven van de kwalificaties “oplichting” en “paulianeus handelen”. De relevantie van deze kwalificaties voor de vraagstelling zoals weergegeven in de laatste alinea van het
e-mailbericht ontbreekt. Met andere woorden, de diffamerende woorden oplichting en paulianeus handelen zijn niet functioneel en worden niet gedragen door meer dan een particulier belang van [gedaagde].
[gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat partijen in negen verschillende lopende procedures verwikkeld zijn. Doorgevraagd blijken dit enkele kantongerechtprocedures te zijn over zeer geringe belangen en enkele tuchtrechtprocedures. De curator in de faillissementen is inmiddels sinds 28 april 2009, de datum van het eerste faillissement, niet verder gekomen dan mededelingen in de verslaglegging dat hij kwesties in onderzoek heeft. [gedaagde] heeft niets uit het faillissementsdossier aangedragen wat ondersteuning geeft aan de beschuldiging van oplichting en paulianeus handelen aan de zijde van [eiser]. Desgevraagd heeft [gedaagde] ter zitting verklaard ook zelf nog niet begonnen te zijn met een procedure tegen [eiser] op basis van die aantijgingen. [gedaagde] heeft zelfs nog niet middels een advocaat een beredeneerde brief daaromtrent aan [eiser] doen toekomen.
[gedaagde] behoort woorden als oplichting en paulianeus handelen ten aanzien van [eiser] niet te hanteren tegenover derden zolang hij daarvoor geen deugdelijke onderbouwing aandraagt. Dat kan [gedaagde] kennelijk niet. Het gebruik van de woorden acht de voorzieningenrechter onrechtmatig jegens [eiser]. Nu [gedaagde] de inhoud van zijn e-mailbericht niet onrechtmatig acht, put de voorzieningenrechter hieruit gegronde vrees dat [gedaagde] zich ook in de toekomst naar derden zal bedienen van de woorden oplichting en paulianeus handelen. [gedaagde] mag best zeggen dat hij zakelijke conflicten heeft met [eiser], maar van deze kwalificaties dient hij zich te onthouden. Een verbod in deze concrete zin is daarom op zijn plaats. Voor zover het gevorderde verbod ruimer is, bestaat voor toewijzing daarvan onvoldoende reden.
3.7. De gevorderde rectificatie acht de voorzieningenrechter niet noodzakelijk, omdat [eiser] dit vonnis kan toezenden aan het bestuur van de NVM.
3.8. Vorenstaande leidt tot de conclusie dat het gevorderde verbod wordt toegewezen
zoals hierna in het dictum verwoord en dat de gevorderde rectificatie wordt afgewezen. De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd tot EURO 25.000,00.
3.9. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser] gevallen. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EURO 90,64 (inclusief BTW en verschotten)
- griffierecht EURO 267,00
- salaris advocaat EURO 816,00
Totaal EURO 1.173,64
3.10. De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring op de minuut wordt afgewezen, omdat een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt.
3.11. De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring op alle dagen en uren wordt afgewezen, omdat, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, de noodzaak om het vonnis ook gedurende de avonduren, het weekend en de feestdagen ten uitvoer te kunnen leggen niet kan worden ingezien.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
4.1. verbiedt [gedaagde] in privé en handelend namens de aan hem gelieerde ondernemingen
en/of de door hem gecontroleerde vennootschappen, om jegens derden uitlatingen te doen met de strekking of inhoud dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en/of paulianeus handelen, al dan niet met een toevoeging “in mijn visie”;
4.2. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een dwangsom van EURO 5.000,00 per
overtreding van het hiervoor sub 4.1. opgelegde verbod, tot een maximum van EURO 25.000,00 is bereikt;
4.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden
begroot op: EURO 1.173,64;
4.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Leijten en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. Evers op 6 december 2012.