RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
Zaaknummer / rolnummer.: 256585 / KG ZA 12-635
Vonnis in kort geding van 17 december 2012
[[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. J.L.G.M. Verwiel te Breda,
de Vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Laurentius,
gevestigd te Breda,
gedaagde,
advocaat: mr. C. Nies te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en Laurentius genoemd.
1. Het verloop van het geding
1.1 De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 27 november 2012 met producties 1 tot en met 12;
b. de bij brief van 30 november 2012 door [eiser] overgelegde producties 13 tot en met 22;
c. de bij brief van 30 november 2012 door Laurentius overgelegde producties 1 tot en met 15;
d. de bij faxbericht van 30 november 2012 door Laurentius overgelegde productie 16.
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 december 2012. Ter zitting waren aanwezig [eiser] in persoon, bijgestaan door mr. Verwiel voornoemd en namens Laurentius mevrouw [X], interim bestuurder, en de heer [Y], manager Klant en Markt, bijgestaan door mr. Nies voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden. Mrs. Verwiel en Nies hebben ter gelegenheid van de zitting pleitaantekeningen overgelegd.
2.1 [eiser] vordert om Laurentius bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 10.056,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, de maandelijkse bruto onkostenvergoeding van € 262,00 en overige emolumenten (waaronder de bedrijfsauto) vanaf 23 oktober 2012, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze bedragen tot een maximum van 50%, alsmede de wettelijke rente over deze bedragen, telkens vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening, waarbij die tijdige en correcte doorbetalingsplicht van het loon en overige emolumenten voornoemd van Laurentius aan [eiser] doorloopt tot aan de dag dat rechtsgeldig een einde komt aan de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, en voorts met veroordeling van Laurentius in de proceskosten.
2.2 Laurentius concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3.1 Tussen partijen staat het volgende vast.
a. Laurentius is een woningbouwvereniging.
b. [eiser] is op 1 mei 1981 bij Laurentius in dienst getreden en was daar laatstelijk werkzaam als (titulair) directeur financiën en vastgoedprojecten. [eiser] behoorde, samen met de statutair bestuurder en de (titulair) directeur klant en markt, tot het directieteam.
c. Vanwege haar financiële situatie is Laurentius in januari 2012 onder verscherpt toezicht van het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) gesteld en is voorts in april 2012 een extern toezichthouder aangesteld.
d. Op 21 mei 2012 is de statutair bestuurder van Laurentius gearresteerd op verdenking van onder meer fraude en oplichting. Op dezelfde datum is hij door Laurentius geschorst. Op 25 juni 2012 heeft Laurentius een interim-bestuurder benoemd.
e. Naast het justitieel onderzoek van het OM en de IOD, is in juli 2012 een forensisch onderzoek gestart naar de (financiële) gang van zaken bij projecten van Laurentius.
f. Op 20 september 2012 heeft Laurentius [eiser] en de andere titulair directeur geschorst en hen een contactverbod opgelegd.
g. Op 24 september 2012 heeft Laurentius opdracht gegeven voor een integriteitsonderzoek, onder meer gericht op het handelen en nalaten van [eiser] en uitgevoerd door een ander bureau dan het forensisch onderzoek.
h. Bij vonnis van 10 oktober 2012 is de vordering van [eiser] om toegelaten te worden tot zijn werk toegewezen.
i. Op vrijdag 19 oktober 2012 heeft Laurentius aan [eiser], die op dat moment op Bali op vakantie was, bericht dat zij van het onderzoeksbureau heeft vernomen:
[…] dat meerdere medewerkers zich tot haar hebben gewend met de meldingen van onbehoorlijk, waaronder begrepen: intimiderend en manipulerend, gedrag van u. […] Daaruit volgt (onder meer) dat u (i) uw (machts)positie hebt misbruikt, (ii) het forensisch onderzoek hebt gefrustreerd, althans hebt geprobeerd te frustreren, en (iii) de ernst van de huidige situatie en noodzaak van de ingestelde onderzoeken miskent.[…]
Laurentius heeft daarbij bericht dat deze omstandigheden voor haar voldoende grond zouden kunnen zijn voor ontslag op staande voet, maar dat zij [eiser] eerst in de gelegenheid stelt om zijn reactie te geven.
j. Laurentius heeft [eiser], die geen inhoudelijke reactie heeft gegeven, vervolgens op 23 oktober 2012 per brief en per e-mail ontslag op staande voet gegeven. In die brief stelt zij:
[…] Zoals Laurentius bij brief van 19 oktober jl. ook aangaf, neemt zij de bevindingen uit de vijf verklaringen zeer hoog op. Uit die verklaringen volgt (onder meer) dat u (i) uw (machts)positie hebt misbruikt, (ii) werknemers van Laurentius door uw handelen en woorden hebt geïntimideerd en gemanipuleerd, (iii) werknemers van Laurentius op een zodanige wijze hebt benaderd die zij (zelfs) als bedreigend en beangstigend hebben ervaren, en (iv) het forensisch onderzoek hebt gefrustreerd, althans hebt geprobeerd te frustreren, door werknemers voor te houden hoe zij zich bij gesprekken met de forensisch onderzoekers dienden op te stellen en wat zij wel en niet zouden mogen zeggen.
Hieruit volgt niet slechts dat u de ernst van de huidige situatie binnen Laurentius en de noodzaak van de ingestelde onderzoeken miskent, maar ook dat u de op u als directielid, Directeur Financien en Vastgoed en derhalve leidinggevende rustende verplichten grovelijk hebt veronachtzaamd. Los daarvan hebt u (ernstig) in strijd gehandeld met het goed werknemerschap en bovendien de binnen Laurentius geldende – en u bekende – integriteitsregels op grovelijke wijze geschonden. Hier komt bij dat u met uw handelwijze uw positie binnen Laurentius onmogelijk hebt gemaakt omdat u werknemers een reden hebt gegeven u niet meer te vertrouwen. Tot slot hebt u met uw handelwijze de algemene fatsoensnormen met voeten getreden. De hiervoor genoemde redenen vormen – zowel ieder voor zich als in onderlinge samenhang beschouwd – (een) dringende reden(en) die aan het ontslag op staande voet ten grondslag worden gelegd. […]
3.2 [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat het door Laurentius gegeven ontslag op staande voet ongegrond en onregelmatig is gegeven zodat de arbeidsovereenkomst daar niet door is geëindigd en Laurentius gehouden is tot betaling van het loon.
3.3 Laurentius betwist de vordering gemotiveerd.
3.4 Hetgeen [eiser] stelt ter onderbouwing van zijn vordering en hetgeen Laurentius daartegen aanvoert, zal, voor zover van belang, hierna aan de orde komen.
3.5 Een loonvordering is naar haar aard doorgaans spoedeisend. [eiser] heeft voorts voldoende spoedeisend belang gesteld bij zijn vordering en Laurentius heeft dat niet betwist, zodat [eiser] ontvankelijk is zijn vordering.
3.6 Partijen zijn het er over eens, en de voorzieningenrechter is met hen van oordeel, dat de gedragingen waarover de medewerkers van Laurentius op 17, 18 en 19 oktober 2012 hebben verklaard, zodanig ernstig zijn dat deze een dringende reden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst vormen en derhalve voldoende grond opleveren voor ontslag op staande voet.
3.7 [eiser] betwist echter de juistheid en de geloofwaardigheid van die verklaringen en stelt dat deze klaarblijkelijk onder druk tot stand zijn gekomen. Hij stelt dat de verklaringen het ontslag op staande voet daarom niet kunnen dragen.
3.8 De medewerkers van Laurentius hebben tegenover de integriteitsonderzoekers onder meer het volgende verklaard over het gedrag van [eiser] (door hen ook [Z] genoemd):
1. […] Ik wil niet dat jullie iets uit jezelf tegen de onderzoekers zeggen. Je houd je mond en je antwoord alleen op vragen die je krijgt en niets meer. Je geeft geen enkele spontane opmerking.
2. […] Ik werd door [Z] op mijn mobiele telefoon gebeld. […] Hij belde […] met zijn zakelijke nummer naar mijn mobiele telefoon. Het is ongebruikelijk dat ik op deze wijze door [Z] wordt opgebeld. Normaal gesproken belt hij mij op mijn vaste interne lijn bij Laurentius. Ik vond dat dus al gek. Toen begon [Z] het gesprek met: ‘Ben je alleen?’Ik dacht bij mijzelf ‘wat krijgen we nou weer’. [Z] heeft mij niet eerder op deze manier benaderd. Ik antwoordde hem dat ik niet alleen was en dat ik wel even zou weglopen en ik vroeg hem even te wachten tot ik wel alleen zou zijn. […] Toen zei [Z] tegen mij: “[…], je moet even goed naar mij luisteren. Als jij door [de forensisch onderzoekers] ondervraagd wordt, dan moet jij alleen antwoord geven op de vraag die zij stellen, niet meer en niet minder. Je gaat niet uit jezelf dingen aan hen aandragen. Ik zal dit met een voorbeeld verduidelijken. Ik heb van de week een gesprek gehad met [de forensisch onderzoekers] en daar ben ik boos om geworden omdat zij dingen suggereren die zij zelf niet snappen. Zij spraken bijvoorbeeld tegen mij over de aankoop van een project en de bedrijfswaarde die er onder ligt en dat Laurentius dan een veel hogere prijs betaalde voor het project dan het waard is. Het is maar net wat Laurentius voor dat project over heeft. Staan er al huizen op of is het een ontwikkelingsbestemming en dan is het maar net de vraag wat Laurentius voor dat project over heeft. [Een van de forensisch onderzoekers] ging daarop door en vroeg mij hoe het kon dat er zoveel meer voor een project betaald is dan het waard was.
Dus […] je houdt je mond, je zegt niets uit jezelf en je geeft alleen antwoord op de vragen die ze stellen en niet meer en niet minder. Heb je mij goed begrepen […]?
Ik heb tegen [Z] bevestigd dat ik zijn boodschap goed begrepen had en daarna is het telefoongesprek beëindigd. Toen ik ophing, drong pas tot me door wat er gebeurd was. Ik kreeg een heel vervelend gevoel toen ik ophing. Het telefoontje dat ik kreeg kwam op mij echt intimiderend en zelfs beangstigend over. Het ging echt op een toon van ‘ik ben jouw baas en je doet wat ik zeg en anders…’
Als je meneer [eiser] goed kent dan weet je hoe beangstigend en intimiderend hij over kan komen. Dat heb ik tijdens dat telefoongesprek ten volle gevoeld. Ik was er echt van uit mijn doen. Met name die woorden ‘nou moet je goed naar mij luisteren, […]’ en ‘heb je mij goed begrepen?’ en ‘je houd je mond’ en ‘ je zegt niets uit jezelf’ waren voor mij intimiderend en heel erg ongewenst en dreigend.
Ik had het gevoel dat [Z] zijn eigen straatje aan het schoonvegen was door mij te instrueren zoals hij deed. Met zijn gedrag intimideerde hij mij en feitelijk vroeg hij mij het onderzoek door [de forensisch onderzoekers] te frustreren. […]
3. […] Tijdens het gesprek werd het mij duidelijk dat [Z] bij mij wilde peilen hoe ik mij op dat moment aan het voorbereiden was op de IOD gespreken en dus ook wat ik daarover zou gaan zeggen.
Ik sprak vrijuit tegen [Z] over mijn gedachten met betrekking tot de omstandigheden die ik had ervaren bij verschillende projecten en dat ik die gedachten op een rij aan het zetten was. Ik gaf ook aan dat ik vaak een slecht gevoel had en heb bij die omstandigheden bij verschillende projecten. Als voorbeeld noem ik dat ik hem sprak over het project Schuttershof waarbij ik hem vertelde dat ik bij de projectbesprekingen met de diverse partijen altijd een gevoel had dat er sprake was van een voorgekookte situatie. Ik bedoel dat ik het idee had dat de partijen die al voor onze komst met elkaar aan tafel zaten al afspraken met elkaar hadden gemaakt, waar ik namens Laurentius niets meer aan kon doen. Toen ik zo mijn herinneringen over bepaalde feiten bij die projecten hardop uitsprak tegen [Z] reageerde hij bij sommige voorbeelde met ‘nee, dat zou ik maar niet vertellen, dat moet je niet vertellen.’
Ik zeg niet dat [Z] bij dit specifieke voorbeeld mij zei dat niet te vertellen tegen de IOD, maar het was wel een soortgelijke voorbeeld wat ik met hem besprak toen hij mij dit zei.
Ik zat heel erg transparant in mijn gedachtenvorming naar de IOD. Ik had geen enkele reden om zaken te verzwijgen of te verdraaien, ik wilde alles vertellen wat ik wist, weet en over mijn gevoel bij zaken.
Nu zag ik mij ineens geconfronteerd met mijn leidinggevende [Z] die meende mij daarin te moeten belemmeren of te moeten beïnvloeden. Ik was door de manier van doen van [Z] zeer verontwaardigd en ik vond het schokkend dat hij in zijn positie dat tegen mij zei, waarbij ik er vanuit ging en ga dat het belang van Laurentius moet gelden. Gevoelsmatig zeg ik dat zijn persoonlijke rol en zijn eventuele aansprakelijkheden die hieruit voort zouden kunnen vloeien, niet van invloed moet zijn op wat ik wel of niet in zijn opdracht moet zeggen of verzwijgen.
4. […] Terwijl ik daar was kwam het gesprek op het lopende forensisch onderzoek. Toen dat gebeurde deed [Z] de deur van zijn kantoor dicht. Daarna ging het gesprek verder.
[Z] sprak […] en mij aan over het forensisch onderzoek en hij zei tegen […] en mij woorden in de trant van:
“Ik zal proberen jullie buiten schot te houden, maar pas op let op wat je zegt, jullie zullen mij niet aan de schandpaal nagelen. Denk erom dat jullie geen dingen vertellen die ik niet weet. Degene die mij probeert te naaien die komt mij tegen.”
5. […] Ik merkte nadat het forensisch onderzoek was gestart dat [Z] zenuwachtig werd en langzaamaan steeds onzekerder. Dat had volgens mij te maken met het feit dat hij en ikzelf niet werden uitgenodigd door de IOD om te worden geïnterviewd.
In die periode, dat is dus in juni en juli 2012 heeft [Z] mij meerdere keren en bij verschillende gelegenheden aangesproken en instructies gegeven wat ik wel of niet tegen de forensisch onderzoekers mocht zeggen. Ik was soms alleen, maar ook wel samen met collega’s als dit gebeurde.
Ik kan mij de volgende situaties herinneren, waarbij ik niet meer precies weet wat wanneer en in welke volgorde gebeurde. […]
Ik weet dat [Z] toen opstond en de deur van zijn kantoor dicht deed. De context van wat [Z] vervolgens tegen ons zei is: ‘Kom niet met dingen die ik niet weet; kom niet met dingen die niet kloppen en ga niets suggereren bij de forensisch onderzoekers.’ [Z] hield zijn wijsvinger opgeheven voor ons. Ik hoorde hem toen zeggen: ‘Degene die mij probeert te naaien die komt mij tegen. Als je dingen verteld die ik niet weet, dan kom je mij tegen.’. Terwijl hij dat zei keek hij ons indringend aan. Dit was heel intimiderend.
[…] Als ik zeg dat hij wel vijf keer tegen mij instructies heeft gegeven over wat ik wel niet aan de forensisch onderzoekers mocht zeggen, dan overdrijf ik niks.[…]
3.9 De vijf verklaringen zijn helder en duidelijk en niet voor verschillende uitleg vatbaar. Concreet blijkt daaruit dat medewerkers van Laurentius door [eiser] onder druk zijn gezet om anders te verklaren tegenover de onderzoekers dan hetgeen zij uit zichzelf wilden verklaren dan wel om bepaalde feiten of vermoedens te verzwijgen. De omstandigheid dat dit de medewerkers er (uiteindelijk) niet van heeft weerhouden om toch te verklaren op de wijze waarop zij dit zelf wilden, doet er niet aan af dat [eiser] blijkens de verklaringen druk op hen heeft uitgeoefend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de verklaringen niet zodanige onjuistheden bevatten dat ze onbruikbaar of onbetrouwbaar moeten worden geacht. Het feit dat één van de medewerkers spreekt over forensisch onderzoekers terwijl het forensisch onderzoek op het moment waarover zij spreekt nog niet was gestart, maakt de verklaring van deze medewerker naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet ongeloofwaardig. Gelet op de veelheid van de ingestelde onderzoeken en het verloop van de tijd is het niet onaannemelijk dat deze medewerker zich in het soort onderzoek heeft vergist. Het justitieel onderzoek was op dat moment immers al wel gestart. Dat de verklaringen onder druk tot stand zouden zijn gekomen is evenmin gebleken. [eiser] wijst erop dat een aantal van de medewerkers die over hem hebben verklaard, wel vriendelijke en beleefde berichten aan hem heeft gezonden op het moment dat hij werd geschorst. Die omstandigheid doet aan de inhoud en geloofwaardigheid van de verklaringen echter niet af. Voorlopig dient dan ook van de juistheid van de inhoud van de verklaringen te worden uitgegaan. Nadere bewijslevering is in deze kort gedingprocedure niet mogelijk. Gelet op het voorgaande volgt de voorzieningenrechter [eiser] niet in zijn stelling dat de verklaringen onjuist dan wel ongeloofwaardig zouden zijn of onder druk tot stand zouden zijn gekomen.
3.10 Hetgeen [eiser] overigens heeft gesteld ter onderbouwing van zijn stelling dat de verklaringen het ontslag op staande voet niet kunnen dragen, waaronder de omstandigheid dat hij altijd goed heeft gefunctioneerd en samengewerkt, dat hij niet betrokken is bij fraude en daar ook niet van verdacht wordt en voorts dat hij nooit eerder is aangesproken op onregelmatigheden of integriteitschendingen, is niet relevant nu deze omstandigheden niet af doen aan de ontslaggrond die voldoende blijkt uit de verklaringen.
3.11 [eiser] beroept zich erop dat het ontslag niet onverwijld is gegeven omdat kennelijk al langer meldingen over integriteitskwesties bekend waren bij Laurentius. Hij verwijst naar uitlatingen daarover door mevrouw [X], interim bestuurder van Laurentius, tijdens de mondelinge behandeling in de kort geding procedure begin oktober 2012.
3.12 Laurentius betwist dat en stelt daartoe het volgende. Het is niet juist dat Laurentius al langer wist van integriteitsschendingen. Laurentius heeft op 24 september 2012 opdracht gegeven voor het uitvoeren van een integriteitsonderzoek, omdat haar inmiddels signalen hadden bereikt over mogelijke integriteitsschendingen door (onder andere) [eiser]. Deze signalen bestonden enerzijds uit mededelingen van medewerkers en anderzijds uit advies van de forensisch onderzoekers om het forensisch onderzoek uit te breiden naar het handelen en nalaten van onder meer de individuele leden van de organen van Laurentius. Daarbij hebben de forensisch onderzoekers echter geen inhoudelijke mededelingen gedaan vanwege hun geheimhoudingsplicht en de zorgvuldigheid van het onderzoek. Gelet op deze signalen over mogelijke integriteitsschendingen, heeft Laurentius ervoor gekozen om niet de uitkomsten van het forensisch onderzoek af te wachten omdat dit nog maanden op zich zou laten wachten – dit onderzoek loopt thans nog altijd –, maar om een afzonderlijk integriteitsonderzoek in te stellen om snel duidelijkheid op dit punt te krijgen. Op 15 oktober 2012 hebben de integriteitsonderzoekers aan Laurentius medegedeeld dat [eiser] een aantal medewerkers heeft beïnvloed en onder druk heeft gezet. Laurentius heeft de integriteitsonderzoekers toen verzocht om haar zo spoedig mogelijk de verklaringen van de betrokken medewerkers te verschaffen. Deze verklaringen zijn op 17, 18 en 19 oktober 2012 opgenomen en op vrijdag 19 oktober 2012 aan Laurentius verschaft. Laurentius heeft [eiser] vervolgens in de gelegenheid gesteld om eerst op maandag 22 en daarna op dinsdag 23 oktober 2012 te worden gehoord, en heeft [eiser] vervolgens op dinsdag 23 oktober 2012 op staande voet ontslagen.
3.13 De voorzieningenrechter stelt voorop dat van een werkgever mag worden verwacht dat hij actie onderneemt zodanig dat deze past bij de ernst van de verweten gedragingen. De stelling van [eiser] dat Laurentius reeds weken op de hoogte was van meldingen over mogelijke integriteitsschendingen voordat zij daarop actie heeft ondernomen, volgt de voorzieningenrechter niet. Uit de stellingen van beide partijen blijkt immers dat de signalen Laurentius vanaf medio september 2012 en na de schorsing op 20 september 2012 tot begin oktober 2012 hebben bereikt en niet in geschil is dat zij op 24 september de opdracht tot het integriteitsonderzoek heeft gegeven. Voorlopig moet dan ook worden geoordeeld dat Laurentius met het instellen van het afzonderlijke integriteitsonderzoek dat specifiek gericht was op het handelen van (onder andere) [eiser] en waarvan de resultaten eerder beschikbaar zouden komen dan van het meeromvattende forensisch onderzoek, in de gegeven omstandigheden heeft gehandeld zoals van een werkgever had mogen worden verwacht en dat zij dat voldoende voortvarend heeft gedaan. Het ontslag op dinsdag 23 oktober 2012 is onverwijld gegeven gelet op het op vrijdag 19 oktober 2012 beschikbaar komen van de verklaringen ter onderbouwing van de dringende reden. Gelet op het voorgaande moet voorlopig worden geoordeeld dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven.
3.14 [eiser] beroept zich er voorts op dat Laurentius hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om voorafgaand aan het ontslag op staande voet te worden gehoord. Het vooraf horen van een werknemer is echter geen (wettelijk) vereiste voor de geldigheid van een ontslag op staande voet. In beginsel mag wel van een werkgever worden verwacht dat hij de werknemer de gelegenheid biedt om eerst te worden gehoord, maar het achterwege laten daarvan staat niet aan een ontslag op staande voet in de weg. Dat geldt ook in het onderhavige geval, gelet op de ernst van de feiten en de overige omstandigheden van dit geval, waaronder het feit dat Laurentius beschikt over belastende verklaringen van vijf medewerkers en de omstandigheid dat [eiser] wegens fysieke afwezigheid niet direct en rechtsreeks kon worden gehoord. Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat van Laurentius ten aanzien van het horen van [eiser] een meer flexibele opstelling had mogen worden verwacht.
3.15 [eiser] beroept zich voorts nog op het feit dat voor het besluit tot zijn ontslag geen voorafgaande goedkeuring van de Raad van Commissarissen bestaat terwijl dat op grond van artikel V.21 lid 3 sub g van de statuten van Laurentius wel vereist is. In lid 4 sub a van genoemd artikel is evenwel bepaald dat het ontbreken van bedoelde goedkeuring niet door derden kan worden tegengeworpen. Voorlopig moet dan ook worden geoordeeld dat aan [eiser] als werknemer geen beroep op deze statutaire bepaling toekomt, zodat deze interne regeling van Laurentius niet afdoet aan de geldigheid van het gegeven ontslag op staande voet.
3.16 [eiser] heeft tot slot betoogd dat het ontslag op staande voet een veel te zware maatregel is gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, te weten zijn leeftijd, het feit dat hij gedurende 31 jaar goed heeft gefunctioneerd, zijn slechte arbeidsmarktpositie en de grote financiële gevolgen die dit ontslag voor hem heeft.
3.17 De voorzieningenrechter is van oordeel dat bij afweging van deze persoonlijke belangen tegen de ernst van de verweten gedragingen, Laurentius in redelijkheid tot het ontslag op staande voet heeft kunnen beslissen. De aard van de functie van [eiser] brengt een grote mate van verantwoordelijkheid met zich mee. De ernst van de verweten gedragingen rechtvaardigt de ingrijpende gevolgen van een ontslag op staande voet.
3.18 Gelet op al het hiervoor overwogene acht de voorzieningenrechter niet waarschijnlijk dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het ontslag op staande voet ongegrond of onregelmatig is gegeven en dat de arbeidsovereenkomst van partijen is blijven voortduren. Naar voorlopig oordeel heeft [eiser] dan ook geen recht op het gevorderde loon. De loonvordering met nevenvorderingen zal dan ook worden afgewezen.
3.19 [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Laurentius begroot op € 816,00 aan advocaatsalaris.
4. De beslissing in kort geding
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden begroot op € 816,00 aan advocaatsalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.N.E. Meyboom, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2012.