ECLI:NL:RBBRE:2012:BY6504

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
14 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/1259
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 14 december 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenveroordeling naar aanleiding van een beroepsprocedure tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag om bijstandsuitkering. De gemachtigde van de verzoekers had op 15 maart 2012 beroep ingesteld, omdat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, niet tijdig had beslist op de aanvraag. Verweerder had echter op 20 maart 2012 alsnog een besluit genomen, waarbij aan verzoekers een bijstandsuitkering was toegekend met terugwerkende kracht. Hierdoor was het beroep van verzoekers tegen het uitblijven van een besluit niet meer relevant, aangezien zij hun doel hadden bereikt.

De rechtbank overwoog dat, hoewel verzoekers recht hadden op proceskostenvergoeding op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), er in dit geval sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden. De rechtbank stelde vast dat de ingebrekestelling door verzoekers prematuur was, omdat deze was ingediend voordat de beslistermijn was verstreken. Dit betekende dat er geen sprake was van een ontvankelijk beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank concludeerde dat er geen noodzaak was om in beroep te komen, aangezien verweerder uiteindelijk tijdig had beslist.

Daarom werd het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de beslissing openbaar is uitgesproken en dat partijen het recht hebben om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1259 WWB
uitspraak van 14 december 2012 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoeker 1], [verzoeker 2], [verzoeker 3] en [verzoeker 4], te Dongen, verzoekers,
gemachtigde: mr. J. Klaas,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, verweerder.
Procesverloop
De gemachtigde van verzoekers heeft bij brief van 15 maart 2012 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (bijstandsuitkering).
Bij brief van 15 maart 2012 heeft de gemachtigde van verzoekers verweerder meegedeeld dat verweerder in gebreke is gebleven op de aanvraag te beslissen.
Bij brief van 11 juni 2012 heeft verweerder medegedeeld dat bij primair besluit van 20 maart 2012 aan verzoekers een bijstandsuitkering is toegekend met ingang van 17 februari 2012.
Vervolgens heeft de gemachtigde van verzoekers het beroep ingetrokken, met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft bij brief van 27 augustus 2012 gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank – bij afzonderlijke uitspraak en met toepassing van artikel 8:75 – een bestuursorgaan in de proceskosten veroordelen, indien daarom bij de intrekking van het beroep wordt verzocht en verweerder geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen.
Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden. Paragraaf 4.1.3.2 van de Awb en ook afdeling 8.2.4A van de Awb maken deel uit van deze wetswijziging. Het beroepschrift is ingediend op 15 maart 2012. Daarmee is het recht over het niet tijdig beslissen van toepassing zoals dat geldt vanaf 1 oktober 2009.
In artikel 4:13, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval is verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit is gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het besluit van 20 maart 2012 op de aanvraag van verzoekers heeft beslist en dat verzoekers daarmee hun doel van het op 15 maart 2012 ingestelde beroep hebben bereikt. Dat beroepschrift is blijkens zijn inhoud immers uitsluitend gericht tegen het uitblijven van een reëel besluit op de ingediende aanvraag met het verzoek ‘de gemeente op te dragen binnen een door u bepaalde termijn alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag’. Aan de voorwaarde voor toepassing van art. 8:75a Awb is in dit geval voldaan.
Blijkens vaste jurisprudentie moet een verzoek om toepassing van artikel 8:75a van de Awb als regel worden ingewilligd op grond van het enkele feit dat het bestuursorgaan aan de betrokkenen is tegemoetgekomen. Op dit uitgangspunt kan echter een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden als hierboven bedoeld. Daartoe overweegt zij als volgt.
Artikel 4:13 van de Awb regelt binnen welke termijn het bestuursorgaan na de ontvangst van een aanvraag een besluit dient te nemen. De redelijke beslistermijn is daarbij in het tweede lid bepaald op maximaal acht weken. In de Wet werk en bijstand is geen andere termijn bepaald, dus zal de rechtbank uitgaan van de in artikel 4:13, tweede lid, van de Awb gestelde maximale termijn.
De rechtbank stelt vast dat verzoekers op 25 januari 2012 een bijstandsuitkering hebben aangevraagd. Deze aanvraag is ontvangen bij verweerder op 27 januari 2012. De beslistermijn eindigde daarmee op 23 maart 2012.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat de gemachtigde van verzoekers bij brief van 15 maart 2012 aan verweerder heeft meegedeeld dat verweerder in gebreke is gebleven tijdig een beslissing op de aanvraag te nemen. Deze ingebrekestelling is ruim voor het einde van de beslistermijn en daarmee prematuur ingediend. Daarnaast heeft de gemachtigde van verzoekers op 15 maart 2012 een beroepschrift ingediend tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Nu de ingebrekestelling prematuur is, en de ingebrekestelling en het beroepschrift op dezelfde dag zijn verzonden, is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, dat bij niet tijdig beslissen het beroepschrift kan worden ingediend zodra de beslistermijn voor verweerder is verstreken, én twee weken zijn verstreken na de schriftelijke ingebrekestelling.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, waaronder een beroepschrift tegen niet-tijdig beslissen kan worden ingediend. De rechtbank merkt hierbij op dat daarom nimmer sprake is geweest van een ontvankelijk beroep. Nu het beroepschrift is ingetrokken, komt de rechtbank echter niet toe aan niet-ontvankelijkverklaring.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een noodzaak om in beroep te komen tegen het niet-tijdig nemen van een besluit door verweerder. Ten tijde van het indienen van het beroepschrift was immers geen sprake van niet-tijdig beslissen.
Het verzoek om verweerder te veroordelen in de kosten wordt dan ook afgewezen.
3. Nu geen sprake was van een noodzaak om in beroep te komen tegen het niet-tijdig nemen van een besluit door verweerder, is verweerder niet gehouden het griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 december 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.