Zaaknummer: 229150 FA RK 10-5969
Nadere beschikking
in de zaak van
[minderjarige],
geboren te [geboortedatum en plaats],
wonende te Breda,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
hierna te noemen de minderjarige,
advocaat mr E.M.G. van Nuenen- Meulesteen,
[moeder minderjarige]
wonende te Delft,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr D.H.P.C. Glaudemans.
1. Het verdere verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank in deze zaak van 21 september 2011 en de daarin genoemde stukken;
- de op 12 maart 2012 ingekomen faxbrief van mr [naam deskundige];
- de op 13 april 2012 van mr [naam deskundige] ontvangen eindrapportage, gedateerd
12 april 2012;
- de op 25 april 2012 en 7 mei 2012 ingekomen (fax)brieven van de advocaat van de minderjarige;
- de op 21 mei 2012 ingekomen faxbrief van de advocaat van de moeder;
Als belanghebbende in deze zaak is aangemerkt de heer [vader minderjarige], wonende te Breda, vader van de minderjarige.
2.1 Aan de orde is een verzoek ertoe strekkende te bepalen dat voortaan de vader met het gezag over de minderjarige zal zijn belast.
2.2 Bij voormelde beschikking is een deskundigenonderzoek gelast en zijn de navolgende vragen geformuleerd:
1. Is het in het belang van de minderjarige om het gezamenlijk gezag in dier voege te wijzigen, aldus dat de man voortaan met het eenhoofdig gezag zal zijn belast?
2. Wat belemmert het contact tussen [minderjarige] en moeder en op welke wijze kan dit worden hersteld?
3. Welke opmerkingen zijn naar het oordeel van de deskundige verder van belang ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing?
Als deskundige is benoemd mr [naam deskundige], kantoorhoudende [adres]
Verder is de zaak naar de pro forma-rol verwezen, zulks in afwachting van een rapportage van de deskundige en van schriftelijke reacties daarop aan de rechtbank van de raadslieden van de minderjarige respectievelijk de moeder.
2.3 Op basis van haar bevindingen uit onderzoek heeft de deskundige - samengevat - aangegeven dat de ouders ernstige problemen in hun communicatie met elkaar ondervinden. De vraag is of dit voldoende is om de vader alleen met het gezag te belasten. [minderjarige] heeft tijdens het onderzoek naar voren gebracht dat er veel problemen waren met de school, de schoolinformatieplicht en het aanvragen van een paspoort, welke volgens hem werden veroorzaakt door moeder. Volgens moeder nam de vader in het verleden, zónder haar daar vooraf in te betrekken en met een vooropgezet plan, eenzijdig beslissingen waaronder de schoolkeuze. Uit de omschrijving, die partijen hebben gegeven over de periode van de echtscheiding en de turbulente jaren nadien blijkt dat de ouders elkaar als mens niet los konden laten en dat zij zonder scherp oordeel elkaars normen- en waardensysteem niet konden respecteren en dat dit het oudersysteem heeft beïnvloed. [minderjarige], de vader en de moeder hebben verder kenbaar gemaakt dat het afgelopen jaar rustig was, omdat er behoudens de gesprekken aan tafel bij de deskundige geen contact tussen de vader en [minderjarige] enerzijds en de moeder anderzijds was. Tijdens het onderzoek is afgesproken dat [minderjarige] en zijn ouders meer naar de toekomst in plaats van het verleden kijken. Beide ouders lieten blijken het beste met [minderjarige] voor te hebben, dat zij elkaar los willen laten en dat de intentie er is om elkaar als ouders te erkennen en als ouders te vertrouwen. Moeder deelde mede dat, indien [minderjarige] in de toekomst bijvoorbeeld een paspoort moet aanvragen of er een andere beslissing genomen moet worden, zij haar toestemming zal geven als vader daar achter staat. Als de moeder in de toekomst de vader niet blokkeert in zijn beslissingen en beide ouders autonoom blijven, dan is er geen onaanvaardbaar risico dat [minderjarige], in geval van gezamenlijk gezag, klem of verloren zal raken tussen zijn ouders. In dat geval kan het gezamenlijk ouderlijk gezag in stand blijven.
Het contact tussen [minderjarige] en de moeder wordt enerzijds belemmerd doordat de ouders elkaar (nog) niet ten volle erkennen, elkaar (nog) niet vertrouwen en (nog) niet met elkaar communiceren op een vriendelijke, zorgzame en gedeelde manier. [minderjarige] heeft aangegeven dat dit voor hem een gegeven is en dat hij daarmee moet leven. Anderzijds vindt [minderjarige] dat er nog een aantal zaken tussen hem en zijn moeder rechtstreeks spelen. Het contact kan voor een deel worden hersteld indien de ouders autonoom ten opzichte van elkaar kunnen zijn en elkaar zowel uiterlijk (in daden) als innerlijk (gevoelsmatig) gaan erkennen en vertrouwen. Als beide ouders [minderjarige] steunen in het contact, dan is het voor [minderjarige] makkelijker om een stap te nemen. Tijdens het onderzoek heeft [minderjarige] een aantal keren stappen met ondersteuning van beide ouders gemaakt. Tijdens het onderzoek heeft [minderjarige] verteld dat hij zijn moeder als dwingend heeft ervaren met als gevolg dat hij ging terugtrekken. [minderjarige] heeft van de moeder rust gevraagd. Moeder heeft gezegd dit te respecteren en te zullen afwachten. [minderjarige] vindt het goed als zijn moeder e-mails naar hem stuurt. Verder heeft hij aangegeven niet te weten of hij daarop zal antwoorden. De moeder heeft - reagerend daarop - aangegeven dat zij het prima vindt indien [minderjarige] dit zo wil. Het kan een begin zijn van een nieuw contact. De moeder gaf aan dat zij wat van zich zal laten horen. Verder is besproken dat als de moeder [minderjarige] welkom heet en [minderjarige] zich welkom voelt dat hij dan ook daadwerkelijk een stap zal nemen.
2.4 Namens de moeder is door haar advocaat schriftelijk bericht dat zij met betrekking tot het deskundigenrapport geen opmerkingen heeft. Wel handhaaft zij haar schriftelijk en ter zitting reeds gevoerde verweer.
2.5 Namens de minderjarige is door zijn advocaat schriftelijk bericht dat de bevindingen van de deskundige er niet toe hebben geleid dat hij diens verzoek wenst te herzien. Hij blijft van opvatting dat het in zijn belang is dat het ouderlijk gezag over hem wordt gewijzigd. In dat licht wenst hij op te merken dat in de rapportage niet is terug te vinden dat door hem en door de moeder is geconcludeerd dat er voor laatstgenoemde weinig zal veranderen indien de vader alleen belast zal worden met het gezag. Immers ook tijdens het bestaan van gezamenlijk gezag hebben hij en de moeder geen contact gehad met elkaar. Indien het gezag wel deels bij de moeder blijft berusten zal hij niet ineens contact met de moeder gaan onderhouden. Daarbij is [minderjarige] van opvatting dat zijn leven wat eenvoudiger zal worden indien alleen de vader met het gezag wordt belast. [minderjarige] stelt in het verleden veel hinder te hebben ondervonden van het gezamenlijk gezag. Hij verwacht niet dat de houding van de moeder c.q. haar welwillendheid om te berusten in keuzes die zijn vader samen met hem zal maken zal veranderen. Bovendien is hem gebleken dat zijn ouders nog steeds niet met elkaar kunnen communiceren en dat, indien daarvan wel sprake is, die contacten altijd tot ruzie leiden. Wel vindt [minderjarige] het prettig dat gedurende het deskundigenonderzoek is gebleken dat zijn ouders hebben geaccepteerd dat zij niet met elkaar kunnen praten en dat het erop lijkt dat zij de strijdbijl hebben begraven.
2.6 In aanmerking genomen de inhoud van de actuele gedingstukken en het reeds verhandelde ter zitting overweegt de rechtbank als volgt.
De toelichting bij artikel 1:251a Burgerlijk Wetboek leert dat voor gezamenlijke gezagsuitoefening vereist is dat de ouders beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans dat zij tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Het ontbreken van (goede) communicatie tussen de ouders brengt echter niet zonder meer met zich mee dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Van een dergelijke situatie is immers sprake in het geval dat in de dagelijkse praktijk belangrijke beslissingen in het belang van de minderjarige door de verzorgende ouder worden genomen en die ouder daarin door de niet verzorgende niet wordt gehinderd. In dat licht acht de rechtbank relevant dat er sprake is van structurele problemen tussen de ouders op het communicatieve vlak, zodanig dat geen behoorlijk overleg plaatsvindt omtrent essentiële zaken, die het belang van de minderjarige raken. Daar staat tegenover dat de moeder hangende het onderzoek kenbaar heeft gemaakt zij de vader niet zal belemmeren bij het nemen van belangrijke beslissingen voor [minderjarige], indien de man daar zelf achter staat. Zulks laat onverlet dat uit de bevindingen uit het deskundigenonderzoek onmiskenbaar blijkt dat [minderjarige] een blokkade voelt in de omgang met de moeder, omdat zij in diens beleving, indien het gezamenlijk gezag gehandhaafd blijft, tóch nog beslissingen die in zijn belang genomen dienen te worden kan tegenhouden. Dit aspect acht de rechtbank in deze doorslaggevend, temeer nu op basis van de onderzoeksresultaten het niet in de lijn der verwachting ligt dat in die situatie binnen afzienbare tijd verandering zal optreden. Nu daarmee de situatie, bedoeld in artikel 1:251a lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek, zich (toch) hier voordoet, acht de rechtbank in het belang van de minderjarige het onderhavige verzoek voor inwilliging vatbaar. De beslissing op dat verzoekt komt derhalve overeenkomstig te luiden.
2.7 Bij de hierna te geven beslissing zal tevens het bedrag met betrekking tot de kosten van het deskundigenonderzoek definitief worden vastgesteld.
2.8 Op grond van het bepaalde in artikel 289 Rechtsvordering zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren.
bepaalt dat over de minderjarige [naam minderjarige geboortedatum en plaats] de heer [vader minderjarige], vader van de minderjarige - hiervóór genoemd - alleen met het gezag is belast;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt de kosten van het deskundigenonderzoek definitief op een bedrag van € 4.500,= (vierduizend vijfhonderd euro), inclusief BTW en bepaalt dat deze kosten definitief ten laste komt van ’s-Rijks kas;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Janssen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van Baremans, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.