ECLI:NL:RBBRE:2012:BY6882

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
6 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
249608 JE RK 12-870
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Calkoen-Nauta
  • Tempel
  • Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen door de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om de minderjarige kinderen onder toezicht te stellen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen op basis van de vastgestelde feiten en de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling. De minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], hebben beiden aangegeven geen contact te willen met hun vader, wat hen in een moeilijke positie plaatst gezien de langdurige strijd tussen hun ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen, maar oordeelt dat er geen sprake is van een ernstige bedreiging die een ondertoezichtstelling rechtvaardigt. De rechtbank benadrukt dat een ondertoezichtstelling een ultimum remedium is en dat er onvoldoende bewijs is dat minder ingrijpende maatregelen hebben gefaald. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de Hoge Raad strenge eisen stelt aan de motivering van een omgangsondertoezichtstelling, en dat deze niet zijn voldaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming moet worden afgewezen, en dat de huidige situatie van de minderjarigen niet zodanig is dat hun ontwikkeling ernstig in gevaar is.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Zaaknummer: 249608 JE RK 12-870
6 augustus 2012
beschikking betreffende ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Midden- en West-Brabant,
gevestigd Meerten Verhoffstraat 18, 4811[minderjarige 1]Breda,
hierna te noemen de raad,
en
de minderjarigen
1. [minderjarige 1]
2. [minderjarige 2]
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 14 mei 2012 ingekomen verzoekschrift met bijlagen;
- de brieven van de griffier van deze rechtbank van 23 mei 2012, 28 juni 2012 en 3 juli 2012 aan de hierna te noemen belanghebbenden;
- de op 18 juni 2012 ontvangen brief van de hierna onder 3 te noemen belanghebbende;
- de op 29 juni 2012 ontvangen brief van de advocaat van de hierna onder 2 te noemen belanghebbende;
- de overige correspondentie van advocaten van de ouders omtrent de planning van de behandeling ter terechtzitting (ingediend in zaaknummer 210563 FA RK 09-4556);
- de op 20 juli 2012 ontvangen producties van de advocaat van de hierna onder 2 te noemen belanghebbende;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 juli 2012;
- de pleitaantekeningen van de advocaten van de hierna onder 2 en 3 te noemen belanghebbenden.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
1. de minderjarigen,
2. mevrouw [naam moeder] moeder van de minderjarigen en gezagdragende ouder, advocaat mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen,
3. de heer [naam vader], vader van de minderjarigen, advocaat mr. M.E.J. de Hart,
4. de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, gevestigd Markendaalseweg 44, 4811 KC Breda, hierna te noemen de stichting.
2. Het verzoek
De raad verzoekt de minderjarigen onder toezicht te stellen van de stichting.
3. De beoordeling
3.1 Voornoemde minderjarigen zijn geboren uit het samenlevingsverband van de onder 2 en 3 genoemde belanghebbenden. De vader heeft de minderjarigen erkend.
3.2 [minderjarige 1] heeft ter terechtzitting, daartoe afzonderlijk gehoord, verklaard dat zij al een lange tijd geen contact heeft met haar vader. Zij wil op dit moment ook geen contact met hem. Daarvoor is naar haar mening te veel gebeurd in het verleden. [minderjarige 1] vindt het vervelend dat zij elke keer aangeeft dat zij geen contact wil met haar vader, maar dat het steeds weer ter sprake moet komen. [minderjarige 1] heeft verder aangegeven dat het goed met haar gaat. Een ondertoezichtstelling is dan ook volgens haar niet noodzakelijk.
3.3 [minderjarige 2] heeft ter terechtzitting, daartoe afzonderlijk gehoord, aangegeven dat hij geen contact heeft met zijn vader en dat hij op dit moment ook geen contact met zijn vader wenst. Er is vroeger heel veel gebeurd. Hij heeft verder verklaard dat hij het niet eens is met het verzoek van de raad. Een ondertoezichtstelling is naar zijn mening niet nodig. Het gaat goed met hem. Ook op school gaat het beter met hem.
3.4 De vertegenwoordigster van de raad heeft het verzoek ter terechtzitting nader toegelicht. Zij heeft daarbij aangegeven dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van beide minderjarigen. De school van [minderjarige 2] heeft de nodige zorgsignalen gegeven en ook zijn resultaten zijn tegengevallen. Verder lijkt het dat zijn contacten met leeftijdsgenoten niet naar behoren verlopen. Ook bij [minderjarige 1] is sprake van tegenvallende schoolresultaten. Er zijn bij haar aanwijzingen voor PDD-NOS. Verder is er sprake van een ernstige strijd tussen de ouders van de minderjarigen. Deze strijd is een schadelijke factor in het leven van de minderjarigen. Zij hebben reeds 6 jaar geen contact met hun vader en zij groeien op met een negatieve beleving van hun vader. Dit is niet in hun belang en dit is niet goed voor hun identiteitontwikkeling. De raad heeft in de gezag- en omgangzaak een advies uitgebracht dat er gewerkt dient te worden naar herstel van het contact met daarbij de inzet van de nodige hulpverlening. De ouders zijn onvoldoende in staat om een oplossing te vinden. Een ondertoezichtstelling is in het belang van de minderjarigen vooruitlopend op de begeleide contacten tussen de vader en de minderjarigen. Het is van belang deze contacten te laten begeleiden door een gezinsvoogd, aldus de raad.
3.5 De vertegenwoordigster van de stichting heeft ter terechtzitting aangegeven dat de stichting achter het verzoek staat van de raad. Gezien de leeftijd van de minderjarigen, de weerstand van de minderjarigen tegen het contact en het gegeven dat er reeds jarenlang geen contact is geweest, verwacht de stichting dat een traject in het vrijwillige kader niet toereikend zal zijn. Ook zal er lange tijd nodig zijn om te komen tot herstel van het contact. Daarover zullen gesprekken gevoerd moeten gaan worden. Een gezinsvoogd heeft in deze dan ook een toegevoegde waarde naar de mening van de stichting.
3.6 Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek van de raad. Zij voert daarbij aan dat in het kader van het raadsonderzoek slechts twee externe bronnen telefonisch zijn geraadpleegd, namelijk de scholen van de minderjarigen. De scholen hebben hun zorgen geuit, maar deze zijn niet van dien aard dat deze door de scholen als zorgwekkend worden gezien. De moeder is van mening dat de raad een te summier onderzoek heeft verricht om te kunnen concluderen dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Aan de gronden voor een ondertoezichtstelling is niet voldaan. Een ondertoezichtstelling is een ultimum remedium. Van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarigen is geen sprake. Daarnaast is er geen sprake geweest van inzet van hulpverlening in een vrijwillig kader. Er kan dan ook niet worden geconcludeerd dat alle andere middelen hebben gefaald. De moeder is bereid om in het vrijwillige kader medewerking te verlenen aan hulpverlening. Niet is te verwachten dat dit dan ook zal falen. De moeder komt door het lezen van het rapport van de raad tot de conclusie dat de raad niet een bepaalde vorm van hulpverlening voor de minderjarigen noodzakelijk acht, maar dat de raad van mening is dat er omgang tussen de vader en de minderjarigen moet komen. De raad verzoekt dan ook om een zogenaamde omgangsondertoezichtstelling. De moeder voert echter aan dat uit de vaste jurisprudentie volgt dat aan een omgangsondertoezichtstelling strenge motiveringseisen worden gesteld door de Hoge Raad. De moeder meent dat er geen redenen aanwezig zijn om een omgangsondertoezichtstelling uit te spreken. De procedure tussen de ouders over de omgangsregeling loopt immers nog bij de rechtbank. De moeder vraagt zich voorts af wat de raad wil met een ondertoezichtstelling. De minderjarigen zijn respectievelijk 14 en 15 jaar oud. Zij kunnen dan ook niet gedwongen worden tot contact met hun vader. Ook vraagt zij zich af hoe dit dan uitvoerbaar zou moeten zijn aangezien de man slechts een beperkt aantal dagen van het jaar in Nederland verblijft. Een omgangsondertoezichtstelling heeft als doel de andere ouder te motiveren mee te werken aan omgang, indien alle andere middelen hebben gefaald. De rechtbank heeft echter nimmer een omgangsregeling opgelegd. Een ondertoezichtstelling is naar de mening van de moeder nog een brug te ver. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen. Indien de rechtbank zou overwegen om de minderjarigen onder toezicht te stellen dan verzoekt de moeder een contra-expertise op grond van artikel 810a Rv, tweede lid. Gedurende het raadsonderzoek heeft uitsluitend de raadsonderzoeker gesprekken gevoerd met de minderjarigen. De vraag is in hoeverre deze raadsonderzoeker in staat is geweest om de werkelijke wil van de minderjarigen te doorgronden en te beoordelen en wat, mede gelet op hun leeftijd, in hun belang is. De moeder is van mening dat een psycholoog of orthopedagoog hierover gesprekken dient te voeren met de minderjarigen en dat deze dient te onderzoeken of zij in hun ontwikkeling worden bedreigd en zo ja, waardoor deze bedreiging wordt veroorzaakt en wat er dient te gebeuren om de bedreiging af te wenden.
3.7 De vader van de minderjarigen was niet in de gelegenheid ter terechtzitting te verschijnen. Namens hem is door zijn advocaat ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij het eens is met het verzoek van de raad. Hij stelt dat de minderjarigen in de afgelopen jaren niet de gelegenheid hebben gekregen om een eigen standpunt te ontwikkelingen waar het hun relatie tot hun vader betreft. Zo blijkt uit het raadsrapport dat de minderjarigen dezelfde zinnen gebruiken als de moeder. Uit de rapportage blijkt voorts dat de minderjarigen met de vrouw een symbiotische relatie onderhouden en door haar volledig en gedurig worden betrokken bij de juridische procedures. Hoewel de moeder het wil doen voorkomen dat deze procedures door de vader worden gevoerd, is de enige juiste conclusie op dit punt dat alle procedures het gevolg zijn van de aangiften van de moeder. De vader is bezorgd over de minderjarigen aangezien zij nu reeds zes jaar een vaderloos leven leiden. De minderjarigen worden door de moeder belast doordat zij van hen verwacht dat zij feiten verzwijgen en verklaringen overnemen. De advocaat van de vader voert verder aan dat het bekend is dat een ouder die onbeschermd is opgevoed in veel gevallen niet zelf in staat blijkt te zijn om de ontwikkeling van de eigen kinderen goed te begeleiden. In de onderhavige zaak doet dit gegeven zich voor, en het vormt een extra bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen. De man is blij met de aandacht van deskundigen via een ondertoezichtstelling van de minderjarigen. Hij heeft reeds aan de raadsonderzoeker aangegeven dat hij zich ten aanzien van de ontwikkeling van een vorm van contact tussen hem en de minderjarigen uitsluitend in het belang van de minderjarigen zal opstellen. De ondertoezichtstelling is naar zijn mening noodzakelijk omdat is gebleken dat de moeder blijft uitspreken en opschrijven dat de man ondanks de vrijspraak en de gevolgen van die uitspraak schuldig zou zijn aan de feiten waarvan zij aangifte deed. Met dit gegeven is iedere vorm van vrijwillige hulpverlening aan de minderjarigen volgens de vader gedoemd te mislukken. Een dwingend karakter is noodzakelijk, aldus de vader.
3.8 Aan de rechtbank ligt thans het verzoek voor om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de stichting. Dit verzoek komt voort uit een onderzoek door de raad dat heeft plaatsgevonden in een procedure met betrekking tot het gezamenlijke gezag en de omgang tussen de vader en de minderjarigen. Die procedure zal op een nader te bepalen tijdstip ter zitting worden behandeld. De vraag die de rechtbank op dit moment dient te beantwoorden is of aan de wettelijke voorwaarden is voldaan om de minderjarigen onder toezicht te stellen en of dat deze maatregel in het belang van de minderjarigen is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.9 Uit het rapport van de raad blijkt dat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarigen. Beide minderjarigen hebben een negatieve beleving van hun vader. De emoties van [minderjarige 1] naar haar vader worden overheerst door angst en boosheid jegens hem die haar eigen belevingen aan hem verdringen. Daarnaast is er bij [minderjarige 1] sprake van kindeigen problematiek nu er aanwijzingen zijn voor PDD-NOS. Ook uit de raad zorgen over de schoolwisselingen van [minderjarige 1] en haar slechte schoolresultaten waarvan nog onduidelijkheid is wat de oorzaak daarvan is. Ten aanzien van [minderjarige 2] heeft de raad in die zin zorgen dat het lijkt dat hij de scheiding van zijn ouders onvoldoende heeft verwerkt. Hij is met veel onbeantwoorde vragen blijven zitten en hij heeft moeite met het omgaan van gevoelens die daaruit voortkomen. Overgebleven zijn heftige gevoelens van boosheid, een zeer negatief beeld van vader en het afwijzen van vader. Er zijn verder zorgen over de schoolwisselingen van [minderjarige 2] en dat [minderjarige 2] moeite heeft met het inschatten van sociale situaties en het hoe daarnaar te handelen. Door het ontbreken van contact met hun vader wordt volgens de raad de minderjarigen de mogelijkheid onthouden om zich op een gezonde wijze te identificeren met hun vader.
3.10 Op grond van de stukken en de behandeling ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat er sprake is van een zeer ernstige strijd tussen de ouders op ex-partnerniveau. Hierdoor is de onderlinge communicatie ernstig verstoord en zijn zij verwikkeld in gerechtelijke procedures waarin hun onderlinge strijd steeds weer oplaait. Zij diskwalificeren daarin elkaar als ouder. De minderjarigen hebben thans zes jaar geen contact gehad met hun vader. Zij tonen veel weerstand tegen het herstel van dit contact. De minderjarigen zijn loyaal naar hun moeder en zij zitten klem in de hevige strijd die gevoerd wordt hun ouders.
3.11 De rechtbank deelt voorts de visie van de raad dat de strijd van de ouders zeer belastend en schadelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarigen. Zij is echter van oordeel dat er geen sprake is van een dermate ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen dat een ondertoezichtstelling is gerechtvaardigd. Gelet op de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen die naar voren zijn gekomen in de onderhavige procedure en op grond van het rapport van de raad kan naar het oordeel van de rechtbank op dit moment niet althans onvoldoende worden vastgesteld dat de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige ernstig worden bedreigd. Een ondertoezichtstelling is een ultimum remedium en vooralsnog is niet gebleken dat minder vergaande middelen hebben gefaald of aannemelijk is dat deze zullen falen. Een inmenging in het gezinsleven door een ondertoezichtstelling is dan ook op dit moment een te vergaande maatregel.
3.12 Voor het geval dat met het onderhavige verzoek was bedoeld om te komen tot een zogenaamde omgangsondertoezichtstelling oordeelt de rechtbank dat door de Hoge Raad aan een omgangsondertoezichtstelling strenge motiveringseisen zijn gesteld. Dat een omgangsregeling niet op vrijwillige basis tot stand kan komen en het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door het ontbreken van het contact met de andere ouder, is geen toereikende motivering volgens de Hoge Raad. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op dit moment niet is voldaan aan de gronden voor een omgangsondertoezichtstelling.
3.13 Gelet op het voorgaande en alle stukken en de behandeling ter terechtzitting daarbij in aanmerking nemende komt de rechtbank tot het oordeel dat het verzoek van de raad moet worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Calkoen-Nauta, kinderrechter, en uitgesproken door mrs. Calkoen-Nauta, Tempel en Bogaert en ter openbare terechtzitting van 6 augustus 2012,
in tegenwoordigheid van de griffier.
Mrs. Tempel en Bogaert zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
SB
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld
a. door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op: