ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2609

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
6 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/4180
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en boete wegens verzwegen buitenlandse bankrekening

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag inkomstenbelasting die is opgelegd aan belanghebbende wegens het verzwegen bezit van een buitenlandse bankrekening bij Van Lanschot Bankiers in Luxemburg. Belanghebbende was gedurende de jaren 1994 tot en met 1996 houder van deze rekening, maar heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting over deze jaren geen melding gemaakt van de bankrekening en de daaruit verkregen rente-inkomsten. De inspecteur van de Belastingdienst heeft op basis van informatie, waaronder een IBS-uitdraai, vastgesteld dat belanghebbende de bankrekening niet had opgegeven en heeft daarom een navorderingsaanslag met een boete opgelegd.

De rechtbank heeft op 6 december 2012 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank overweegt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de bankrekening en de rente-inkomsten niet in zijn aangifte heeft vermeld. De rechtbank wijst erop dat de originele aangiften over 1995 en 1996 zijn vernietigd, maar dat de inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd dat de bankrekening niet is opgegeven. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond en bevestigt de navorderingsaanslag en de opgelegde boete.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de verhoging van de belasting met 100% terecht is, maar dat de inspecteur 50% van de boete heeft kwijtgescholden. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn voor de berechting van de zaak is overschreden met 14 maanden, maar dat de boete minder dan € 1.000 bedraagt, waardoor dit niet leidt tot een verdere vermindering van de boete. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/4180
Uitspraakdatum: 6 december 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 4 juli 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 1996 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer].H.67) naar een belastbaar inkomen van ƒ 30.093 met een verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), waarvan 50 percent kwijtschelding is verleend.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2012 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van [gemachtigde], en namens de inspecteur, [gemachtigden].
Tegelijkertijd zijn, met instemming van partijen, behandeld de zaken bij de rechtbank bekend onder de procedurenummers 11/4180 en 11/4181.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende was gedurende de periode 1994 tot en met 1996 houder van een rekening bij Van Lanschot Bankiers te Luxemburg. De rekening stond op naam van belanghebbende en zijn echtgenote.
2.2. Bij brief van 22 juli 2005 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht om gegevens en inlichtingen te verstrekken betreffende buitenlandse vermogensbestanddelen. Dit omdat het vermoeden bestond dat in de aangiften inkomstenbelasting geen opgaaf was gedaan van deze vermogensbestanddelen en de eventuele opbrengsten daaruit. Bij brief van 17 augustus 2005 heeft belanghebbende over een tweede woning in Frankrijk en een bankrekening bij de CIC Lyonnaise de Banque in Frankrijk inlichtingen verstrekt.
2.3. Bij brief van 7 maart 2007 heeft de inspecteur belanghebbende nogmaals verzocht om gegevens en inlichtingen te verstrekken betreffende buitenlandse vermogensbestanddelen. Naar aanleiding van dit verzoek om informatie heeft belanghebbende gegevens verstrekt over een tweede woning in Frankrijk en een bankrekening bij de CIC Lyonnaise de Banque in Frankrijk. Tevens heeft belanghebbende meegedeeld dat hij, voor zover hij zich dat kan herinneren, de afgelopen 12 jaar geen andere buitenlandse bankrekeningen heeft gehad. Voor zover die er wel zouden zijn geweest, meent belanghebbende dat die in de aangiften inkomstenbelasting over de betreffende jaren zijn opgegeven.
2.4. Bij brief van 22 november 2007 heeft de inspecteur de kennisgeving van het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag met boete toegestuurd, omdat hij over informatie beschikt waaruit blijkt dat belanghebbende in de periode 1994 tot en met 1996 een bankrekening heeft aangehouden bij Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA.
2.5. In zijn bezwaarschrift bevestigt belanghebbende dat uit door hemzelf ingewonnen informatie blijkt die hij in 1995 en 1996 bij Van Lanschot Bankiers in Luxemburg een bankrekening heeft aangehouden en verstrekt een overzicht van de eindsaldi van de betreffende rekening, zijnde respectievelijk ƒ 82.016 en ƒ 76.772 en van rente-inkomsten ƒ 5.910 per jaar.
2.6. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur de navorderingsaanslag en boete terecht heeft gehandhaafd.
Navorderingsaanslag
2.7. Vaststaat dat belanghebbende in het onderhavige jaar houder was van een bankrekening bij Van Lanschot Bankiers in Luxemburg en dat hij daaruit rente-inkomsten heeft verkregen. Belanghebbende ontkent evenwel deze bankrekening niet in de aangifte te hebben vermeld en stelt dat de inspecteur hiervoor ook geen bewijs heeft, nu de door hem ingediende originele papieren aangiften over 1995 en 1996 inmiddels door de belastingdienst zijn vernietigd.
2.8. Nu de inspecteur heeft nagevorderd op de grond dat niet aannemelijk is dat de bankrekening in de aangifte is verantwoord, ligt de bewijslast in beginsel bij de inspecteur. De inspecteur heeft in dit verband aangevoerd dat de originele aangiften over 1995 en 1996 weliswaar zijn vernietigd, maar dat uit de zogenaamde IBS-uitdraai van de aangifte inkomstenbelasting over 1996 blijkt dat geen gegevens over een buitenlandse rekening in de aangifte zijn opgenomen.
2.9. Met de IBS-uitdraai, waaruit niet blijkt dat enige rente of enig inkomen uit het buitenland is genoten acht de rechtbank, tegenover de betwisting door belanghebbende, aannemelijk dat belanghebbende de Luxemburgse bankrekening en de daaruit verkregen rente-inkomsten niet in de aangifte heeft vermeld. De enkele blote stelling van belanghebbende dat hij meent de rekening wel te hebben opgegeven, is onvoldoende om anders te oordelen. De inspecteur heeft de rente-inkomsten dan ook terecht alsnog tot het inkomen van belanghebbende gerekend.
Verhoging (boete)
2.10. De inspecteur heeft de navorderingsaanslag verhoogd met 100% van de enkelvoudige belasting met toepassing van artikel 18 van de AWR (oud) onder de gelijktijdige beslissing dat 50 % kwijtschelding zal worden verleend overeenkomstig § 21, derde lid, van het Voorschrift administratieve boeten 1993.
2.11. De inspecteur heeft in dit verband aangevoerd dat belanghebbende bewust heeft nagelaten de bankrekening en daaruit voortvloeiende rente-inkomsten op te geven met het oogmerk belasting te ontduiken. Het is dan aan (voorwaardelijke) opzet van belanghebbende te wijten dat de aanvankelijk voor het onderhavige jaar opgelegde aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.
2.12. Zoals hiervoor onder 2.9. is overwogen, acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende heeft nagelaten de bankrekening en daaruit voortvloeiende rente-inkomsten in zijn aangifte over 1996 te vermelden. Voor dat geval is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur, tegenover de betwisting door belanghebbende, aannemelijk heeft gemaakt dat het door belanghebbende aangegeven belastbaar inkomen te laag was en dat daardoor te weinig belasting is geheven. Het is dan aan belanghebbendes opzet te wijten dat te weinig belasting is geheven. De op de aanslag verschuldigde belasting is dan terecht met 100% verhoogd.
2.13. De inspecteur heeft de verhoging kwijtgescholden tot 50% ofwel ƒ 734. De rechtbank acht deze verhoging na kwijtschelding passend en geboden. Belanghebbende heeft immers inkomsten die hij genoten heeft en vermogen dat hij ter beschikking had niet in zijn aangifte verantwoord terwijl dat wel had gemoeten.
2.14. De boete is aangekondigd in de brief van 6 mei 2008. De uitspraak op het beroep is gedaan op 6 december 2012. Daarmee is een termijn verstreken van vier jaren en zeven maanden. De uitspraak op bezwaar is met toestemming van belanghebbende aangehouden in afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad in de procedure betreffende de aanvaardbaarheid van de 12-jaars termijn. De rechtbank telt daarom de termijn van dit uitstel, twee jaar en twee maanden, niet mee. De termijn waarbinnen belanghebbende dan in eerste aanleg is berecht bedraagt dan twee jaren en vijf maanden. Blijkens de uitspraak van de Hoge Raad van 22 april 2005, LJN AT4468, is de redelijke termijn waarbinnen de berechting in eerste aanleg dient plaats te vinden in beginsel twee jaar. Dit leidt uitzondering indien er sprake is van bijzondere omstandigheden zoals door de Hoge Raad in genoemd arrest is aangegeven. De rechtbank is van oordeel dat van dergelijke bijzondere omstandigheden te dezen geen sprake is zodat de redelijke termijn waarbinnen de berechting had moeten plaatsvinden is overschreden met 14 maanden. Nu de boete minder bedraagt dan € 1.000 zal de rechtbank volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is geschonden met 14 maanden (vergelijk Hoge Raad 19 december 2008, LJN BD0191).
2.15. Gelet hierop is het beroep ongegrond verklaard.
2.16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 6 december 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 7 december 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.