ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2772
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Betaling aan vroegere cliënte door advocaat in het kader van een seksuele relatie en de fiscale gevolgen daarvan
In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 2 augustus 2012 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij een advocaat, belanghebbende, in 2004 een bedrag van € 199.725 heeft betaald aan zijn vroegere cliënte, [mevrouw A]. Deze betaling was het gevolg van een seksuele relatie die hij met haar had onderhouden. De rechtbank oordeelde dat deze betaling in de privésfeer viel en niet als ondernemingskosten kon worden afgetrokken van het belastbaar inkomen uit werk en woning. Dit oordeel werd ondersteund door eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het Gerechtshof, waarin werd vastgesteld dat betalingen die voortvloeien uit een seksuele relatie met een cliënte niet binnen de zakelijke relatie van een advocaat en zijn cliënt vallen.
De inspecteur van de Belastingdienst had de aftrek van deze betaling in de aangifte inkomstenbelasting van belanghebbende gecorrigeerd, wat leidde tot een geschil. Belanghebbende stelde dat de betaling als ondernemingskosten in mindering op zijn belastbaar inkomen moest worden gebracht, maar de rechtbank verwierp dit standpunt. De rechtbank benadrukte dat de betalingen voortvloeiden uit persoonlijke behoeften en niet uit de uitoefening van de advocatuur.
Daarnaast was er een geschil over de in rekening gebrachte heffingsrente. Belanghebbende betoogde dat de inspecteur te laat uitspraak op bezwaar had gedaan, maar de rechtbank oordeelde dat de inspecteur voldoende voortvarendheid had betracht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd.