ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2780
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Betaling aan vroegere cliënte door advocaat in verband met seksuele relatie als privé-uitgave gekwalificeerd
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 2 augustus 2012, staat de vraag centraal of een betaling van € 53.280 door een advocaat aan zijn vroegere cliënte, die verband houdt met een seksuele relatie, als ondernemingskosten kan worden afgetrokken van het belastbaar inkomen. De belanghebbende, een advocaat, had in 2005 deze betaling verricht en stelde dat deze uitgave voortkwam uit onderhoudsverplichtingen. De inspecteur van de Belastingdienst had echter de aftrek gecorrigeerd, wat leidde tot een geschil over de aard van de betaling.
De rechtbank oordeelde dat de betaling in de privésfeer viel en niet als kosten van de onderneming kon worden aangemerkt. Dit oordeel werd ondersteund door eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het Gerechtshof, waarin werd vastgesteld dat een seksuele relatie tussen een advocaat en een cliënte niet binnen de zakelijke verhouding valt. De rechtbank verwees naar een eerdere procedure uit 2003, waarin een soortgelijke betaling ook als privé-uitgave was gekwalificeerd.
De belanghebbende voerde aan dat de betaling in 2005 het gevolg was van afpersing door de cliënte, maar de rechtbank oordeelde dat deze betaling ook voortkwam uit de seksuele relatie en dus in de privésfeer viel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de inspecteur voldoende voortvarendheid had betracht bij het doen van uitspraak op bezwaar. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, 2 augustus 2012, door rechter mr. W. Brouwer, in aanwezigheid van griffier mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd.