ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2798
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aftrek levensonderhoud voor kinderen in het belastingrecht
In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 2 augustus 2012 uitspraak gedaan over de aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen in het kader van de inkomstenbelasting. De belanghebbende, die in 2008 kinderbijslag ontving voor haar thuiswonende zoon, had kosten gemaakt voor zijn opleiding aan een particuliere instelling. De belanghebbende wilde deze kosten volledig in aftrek brengen, maar de inspecteur van de Belastingdienst had slechts een forfaitair bedrag van € 2.760 toegestaan. De rechtbank overwoog dat de belanghebbende in de eerste drie kwartalen van 2008 recht had op kinderbijslag, waardoor er in die periode geen recht bestond op aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen. In het vierde kwartaal had de belanghebbende geen recht op kinderbijslag, maar de rechtbank concludeerde dat het maximale bedrag dat in dat kwartaal in aftrek kon worden gebracht € 690 was. Aangezien het bedrag dat de inspecteur had toegestaan hoger was dan de wettelijke regeling, oordeelde de rechtbank dat de uitspraak van de inspecteur diende te worden gevolgd. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.
De rechtbank benadrukte dat de wetgeving omtrent de aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen, zoals vastgelegd in de Wet Inkomstenbelasting 2001, bepalend is voor de beoordeling van de aftrekbaarheid. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur correct had gehandeld door de aftrek te beperken tot het forfaitaire bedrag, en dat de belanghebbende niet in een slechtere positie mocht komen door het instellen van beroep. De uitspraak op bezwaar van de inspecteur werd bevestigd, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.