ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ3555

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
20 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/1704
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de definitie van laden en lossen

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 20 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van gemeente X over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende had op 13 januari 2012 zijn auto, een Hyundai, geparkeerd op een parkeerplaats waar parkeerbelasting verschuldigd was, maar had geen betaling verricht. De naheffingsaanslag van € 55,80 was opgelegd omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de verplichting om parkeerbelasting te betalen. De belanghebbende stelde dat hij de auto slechts had laten staan om een taart op te halen, wat volgens hem onder de uitzondering van 'laden en lossen' viel.

De rechtbank heeft de definitie van 'parkeren' en 'laden en lossen' onderzocht, zoals vastgelegd in de gemeentelijke verordening. De rechtbank oordeelde dat het ophalen van een taart niet voldeed aan de criteria voor onmiddellijk laden en lossen, aangezien de taart niet van zodanig gewicht of omvang was dat deze niet anders dan per auto kon worden vervoerd. De rechtbank concludeerde dat het parkeren van de auto en het ophalen van de taart, dat slechts één minuut in beslag nam, niet als laden en lossen kon worden aangemerkt.

De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, drs. J.M.C. Hendriks, en een afschrift van de uitspraak werd op 21 december 2012 aangetekend verzonden aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 12/1704
Uitspraakdatum: 20 december 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de [gemeente X],
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 28 maart 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [nummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar mr. [gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Op 13 januari 2012, om 16:12 uur, stond de auto van belanghebbende, merk Hyundai, kenteken [kenteken], op een parkeerplaats aan de [adres] te [plaats X]. Deze plaats is ingevolge de Verordening parkeerbelastingen [plaats X] 2012 (hierna: de verordening) aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Belanghebbende heeft geen parkeerbelasting voldaan.
2.2. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 55,80 opgelegd, wegens het niet hebben voldaan van de verschuldigde parkeerbelasting. Dit bedrag betreft het parkeertarief van € 1,80 per uur voor de genoemde locatie, vermeerderd met de in de tot de verordening behorende tarieventabel genoemde kosten van € 54,00.
2.3. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende de auto heeft geparkeerd, danwel zij de auto slechts heeft laten staan om goederen te laden.
2.4. Ingevolge de verordening wordt onder “parkeren” verstaan:
“het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden”.
2.5. Onder het onmiddellijk laden en lossen zoals bedoeld in artikel 225 van de Gemeentewet dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is (vergelijk Hoge Raad 12 mei 1999, nr. 33286, BB 99/566).
2.6. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het in een winkel ophalen van een taart niet aan de voormelde omschrijving. Het gewicht of omvang van de taart was niet zodanig dat deze bezwaarlijk anders dan per auto kon worden vervoerd. Dat het parkeren van de auto en het betalen en ophalen van de taart slechts 1 minuut in beslag heeft genomen, maakt dit niet anders.
2.7. De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat de apparatuur die wordt gebruikt om de naheffingsaanslag op te maken, geijkt is. De rechtbank hecht geloof aan deze verklaring en heeft dan ook geen reden om eraan te twijfelen dat het op de naheffingsaanslag vermelde tijdstip juist is.
2.8. De hoogte van de naheffingsaanslag is tussen partijen niet in geschil. De rechtbank
is ook niet gebleken dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
2.9. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 20 december 2012 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 21 december 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.