ECLI:NL:RBDHA:2013:10163

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
12 augustus 2013
Zaaknummer
09/710145-12
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in winkel met levensgevaar voor omwonenden

Op 19 december 2012 ontstond er omstreeks 02.30 uur een grote brand in de supermarkt van de verdachte in 's-Gravenhage, die gepaard ging met explosies. Meer dan 46 bewoners van het bovenliggende complex moesten worden geëvacueerd. De verdachte, geboren in 1969 in Turkije, werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op meerdere plekken in de winkel benzine had gegoten en deze in brand had gestoken, wat leidde tot levensgevaar voor de omwonenden en schade aan goederen. De rechtbank nam de verklaringen van getuigen en het forensisch onderzoek in overweging, waaruit bleek dat de brand was aangestoken met motorbenzine. De verdachte had de winkel afgesloten en beschikte over de alarmcode, wat zijn betrokkenheid bij de brandstichting bevestigde. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met financieel oogmerk had gehandeld, gezien de slechte financiële situatie van de winkel en de verzekeringspolis. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van drie jaar en zes maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de gevolgen voor de omwonenden. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en de rechtbank vond de opgelegde straf passend.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/710145-12
Datum uitspraak: 13 augustus 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] (Turkije),
[adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting[locatie]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 2 mei 2013 (pro forma) en 30 juli 2013 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. W. Römelingh, advocaat te Den Haag, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 december 2012 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in een pand (gevestigd aan [adres]), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk op meerdere plekken in dat pand benzine gegoten/aangebracht en vervolgens die benzine(damp) in brand gestoken, althans tot ontbranding doen komen, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine(damp), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan een grotere brand is ontstaan en/of een of meerdere ontploffingen is/zijn ontstaan,
terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en/of anderen, te weten de bewoners van de boven/in de directe omgeving van dat pand gelegen woningen en/of gemeen gevaar voor goederen, te weten dat pand en/of de boven- en naastgelegen woningen en/of panden en de zich daarin bevindende inboedel en/of goederen te duchten was.

3.Salduz-verweer

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte voorafgaand aan de verklaring die hij ten overstaan van de politie op 19 december 2012 te 11:46 uur (toen hij aangifte deed) heeft afgelegd, niet is gewezen op het recht om te worden bijgestaan door een advocaat. Dit onherstelbare vormverzuim moet, gelet op de Salduz-jurisprudentie, ertoe leiden dat die verklaring, evenals alle “verboden vruchten” en conclusies die in latere verhoren aan die verklaring zijn verbonden, van het bewijs moeten worden uitgesloten.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vóór noch tijdens voormeld verhoor als verdachte was aangemerkt, zodat de politie op dat moment niet verplicht was verdachte te wijzen op zijn consultatierecht. De verdenking jegens verdachte is pas ontstaan naar aanleiding van onderzoek volgend op het verhoor van verdachte als aangever.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte op het moment dat hij werd verhoord op 19 december 2012 te 11:46 uur niet als verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering was aangemerkt, noch dat het voor de politie op dat moment duidelijk was dat er sprake was van een redelijke verdenking jegens verdachte. Dat de desbetreffende verbalisant uit “tactische overwegingen” (p. 95) heeft besloten de aangever tijdens diens verhoor nog niet te confronteren met de bevindingen omtrent de gesprekgegevens in aangevers telefoon, maakt dit niet anders, nu die handelwijze past in een zorgvuldig onderzoek. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de omstandigheden die hebben geleid tot de verdenking jegens verdachte pas na voormeld verhoor zijn gebleken uit vergelijkend onderzoek tussen de verklaring van de aangever en de bevindingen van de politie. De politie was dus vóór noch tijdens het verhoor van de aangever op 19 december 2012 te 11:46 uur verplicht om verdachte te wijzen op zijn recht op bijstand door een advocaat. Van het door de raadsman bedoelde onherstelbare vormverzuim is dus geen sprake, zodat de door verdachte als aangever afgelegde verklaring kan bijdragen aan het bewijs. De rechtbank verwerpt daarmee het desbetreffende verweer van de raadsman.
Onverlet het voorgaande heeft nog te gelden dat blijkens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad (arresten van 9 november 2010, LJN BN7727, en 11 juni 2013, LJN CA2555) een niet-aangehouden verdachte niet zonder meer het recht op bijstand van een raadsman toekomt. Ook om die reden faalt het verweer.

4.Verweer, strekkende tot bewijsuitsluiting van de Excel-bestanden

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de Excel-lijsten die de officier van justitie op 29 juli 2013 per e-mail en ter terechtzitting als bijlage bij zijn schriftelijke requisitoir heeft overgelegd, niet voldoen aan de eisen die aan wettelijke bewijsmiddelen worden gesteld en dat zij daarom uitgesloten dienen te worden van het bewijs. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de Excel-lijsten geen ambtsedig opgemaakte processen-verbaal zijn als bedoeld in het Wetboek van Strafvordering (Sv). Voorts blijken de gegevens in Excel te zijn bewerkt en is de inhoud daardoor én wegens het ontbreken van de brondocumenten niet te controleren op betrouwbaarheid, aldus de raadsman.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen regel eraan in de weg staat dat hij ter terechtzitting stukken aan het dossier toevoegt door deze als bijlage bij het op schrift gestelde requisitoir te voegen. De Excel-lijsten kunnen in de visie van de officier van justitie dan ook tot het bewijs worden gebezigd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat tot op de terechtzitting stukken aan het dossier worden toegevoegd, ook indien die als bijlage bij het schriftelijk requisitoir worden gevoegd (welke bijlage overigens reeds eerder per e-mail aan de verdediging ter beschikking was gesteld). Dat de Excel-lijsten geen processen-verbaal zijn als bedoeld in artikel 344 lid 2 Sv moge juist zijn, dit neemt niet weg dat de op schrift gestelde Excel-lijsten wel aangemerkt kunnen worden als (andere) geschriften als bedoeld in lid 5 van dit wetsartikel. Daarmee is dus sprake van een wettig bewijsmiddel. De stelling van de verdediging dat de inhoud van de Excel-lijsten zodanig onbetrouwbaar is dat dit moet leiden tot bewijsuitsluiting, mist naar het oordeel van de rechtbank zelfs een begin van onderbouwing en is ook overigens niet aannemelijk geworden.
De slotsom is dat de Excel-lijsten tot het bewijs kunnen worden gebezigd. De desbetreffende verweren worden daarom verworpen.

5.Bewijsoverwegingen

5.1
Inleiding
Op 19 december 2012 omstreeks 02.30 uur is een (zeer) grote uitslaande brand ontstaan in supermarkt “[naam]”, gelegen aan [adres] in Den Haag. Deze brand ging gepaard met een of meer explosies. Diverse woningen boven en naast de supermarkt moesten hierdoor worden ontruimd. Op grond van het onderzoek van de politie is de verdenking ontstaan dat de eigenaar van de winkel, verdachte, samen met zijn echtgenote betrokken is geweest bij brandstichting.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de brand is aangestoken en zo ja, of verdachte zich aan die brandstichting (mede) schuldig heeft gemaakt.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan het aan verdachte tenlastegelegde strafbare feit worden bewezen verklaard. Hij heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Uit het technisch onderzoek is gebleken dat de brand is aangestoken met behulp van benzine die zich op twee verschillende plaatsen in de winkel bevond. Uit de historische telefoongegevens en de afgeluisterde telefoongesprekken komen concrete aanwijzingen naar voren dat verdachte de brand heeft aangestoken. Onderzoek aan het alarmsysteem wijst verder uit dat verdachte bij het afsluiten van de winkel wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van benzine. Verdachte en zijn echtgenote hebben wisselend en tegenstrijdig verklaard. Een motief voor de brand is gelegen in de omstandigheid dat de winkel niet goed liep, dat deze evenmin verkocht leek te kunnen worden en dat de winkel verzekerd was voor een hoger bedrag dan de vraagprijs. Er is daarbij sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn echtgenote bij het stichten van de brand.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft zich op het standpunt gesteld – kort en zakelijk weergegeven – dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat voor de betrokkenheid van verdachte bij brandstichting, zo van dat laatste reeds sprake is.
5.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden. Deze feiten en omstandigheden vinden hun oorsprong in de bewijsmiddelen die in de voetnoten staan genoemd.
5.4.1
De brand.
Op 19 december 2012 kwam er omstreeks 02.32 uur – via het alarmnummer 112 – een melding binnen bij de alarmcentrale van de brandweer over een winkelbrand bij supermarkt “[naam]”, gelegen aan [adres] in Den Haag. Korte tijd later werd gemeld dat het een uitslaande brand betrof en dat het portiek onder de rook stond. Omstreeks 02.36 uur werd gemeld dat er knallen te horen waren in de winkel en twee minuten later werd er gemeld dat er zich wederom een explosie had voorgedaan. [2] Verbalisanten [verbalisanten], die ondertussen ter plaatse waren gekomen, troffen een uitslaande brand aan in de winkel. De gevel lag in zijn geheel op straat evenals een deel van het interieur. Voorts lag de straat bezaaid met glas dat mogelijk door een explosie naar buiten was geslagen. Omdat de vlammen uit de winkel sloegen en gezien de rookontwikkeling, zijn de twee verbalisanten bewoners van omliggende woningen gaan waarschuwen. Daarop liep een tiental personen hun portieken uit. Vervolgens heeft de brandweer de situatie overgenomen. [3] Omstreeks 03.01 uur heeft verdachte, die in het gezelschap was van zijn echtgenote, ter plaatse een aanwezige verbalisant aangesproken. [4]
5.4.2
Het (forensisch) technisch onderzoek.
Tussen 19 december 2012 en 9 januari 2013 zijn er in de uitgebrande winkel diverse onderzoeken uitgevoerd. Gebleken is dat een groot deel van de winkelinventaris als brandstof heeft gediend voor de brand. Tijdens het schoonscheppen van de brandresten op de vloer achter de toonbank (plek 1) en op de vloer/muur van de verhoogde winkelruimte nabij een raam (plek 2) werd een sterke benzinegeur geroken. [5] Uit onderzoek door het NFI van de op die plekken genomen brandmonsters (AAFL5189NL, AAFP6167NL en AAFP6168NL op plek 1 [6] , respectievelijk AAFL5188NL op plek 2 [7] ) is gebleken dat de monsters vluchtige stoffen bevatten die afkomstig zijn van motorbenzine. [8] Gezien het sporenbeeld lijkt het bijbrengen van vuur in enigerlei vorm de meest aannemelijke oorzaak van de brand. [9]
Uit het brandbeeld is naar voren gekomen dat, gelet op de intensiteit van de brandschade, er één primaire brandhaard is geweest, te weten achter de toonbank aan de onderzijde. [10]
Uit de bevindingen van het technisch onderzoek heeft de politie geconcludeerd dat de explosie zeer waarschijnlijk is veroorzaakt door de ontsteking van benzinedampen. Een gasexplosie of een explosie door middel van rookgas wordt niet aannemelijk geacht. Verder zijn er geen sporen aangetroffen die duiden op een mechanische of chemische explosie. [11]
Door [verbalisant] werd geconstateerd dat er tijdens de bluswerkzaamheden een draairaam openstond aan de achterzijde van het winkelpand en getuige[A.] heeft verklaard dat het middelste draairaam aan de achterzijde van het winkelpand half open stond terwijl de overige ramen dicht waren. [12] Uit het onderzoek naar de schade aan de drie draairamen aan de achtergevel blijkt dat het raam in de keuken, anders dan de andere twee ramen, tijdens de brand open moet hebben gestaan. [13] Voorts is geconstateerd dat er aan de binnenzijde en buitenzijde van de draairamen in de winkel geen braakschade aanwezig was. [14]
Verdachte heeft verklaard dat hij geen explosieve goederen verkocht in zijn winkel. [15]
Conclusie van de rechtbank.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat op twee plaatsen in de winkel motorbenzine is verspreid en dat de explosie en de brand zijn veroorzaakt door het ontsteken van benzinedampen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de brand en explosie zijn veroorzaakt door brandstichting. De omstandigheid dat uit het (forensisch) technisch onderzoek niet volledig duidelijk is geworden op welke wijze de brand precies is aangestoken, maakt kan aan die conclusie niet afdoen.
De rechtbank verwerpt daarmee het verweer van de verdediging dat onvoldoende is komen vast te staan dat de brand met motorbenzine is veroorzaakt. Zij overweegt daartoe dat in de rapportages van het NFI en de Forensische Opsporing beargumenteerd is gesteld dat in hoge mate aannemelijk is dat de brand is veroorzaakt door het aanbrengen en aansteken van motorbenzine. Naar het oordeel van de rechtbank valt in de uitkomsten van het forensisch onderzoek geen enkele steun te vinden voor de –door de verdediging niet nader onderbouwde – stelling dat het aantreffen van sporen uit motorbenzine verklaard kan worden door het gebruik van motorbenzine als grond- of hulpstof voor producten die zich in de winkel bevonden (zoals schoonmaakmiddelen, cosmetica of aanstekers).
5.4.3
De werking van het alarmsysteem in de winkel.
Omtrent de werking en meldingen van het in de winkel aanwezige alarmsysteem heeft het bedrijf Nuon Beveiliging/Feenstra de volgende informatie verstrekt. Het alarmsysteem was voorzien van twee thermische melders, een magneetbeveiliging en sensoren. Van de winkel waren twee sleutelhouders bekend (verdachte en zijn echtgenote), er was één afstandsbediening geleverd van het alarm en het alarm was te (de)activeren door zowel genoemde afstandsbediening als door een (door de gebruiker zelfgekozen) 4-cijferige code. Het was voorts mogelijk dat de vlammen van de brand het alarmsysteem hebben geactiveerd (de rechtbank begrijpt: heeft doen afgaan) en dat dit in eerste instantie wordt gemeld als een inbraakmelding. Beschadiging van een sensor leidt tot een sabotagemelding. Indien er in de winkel van zone 3 naar zone 2 zou zijn gelopen om de sensor te saboteren, zou er een inbraakmelding zijn verstuurd (door, naar wat de rechtbank begrijpt, de sensor in zone 2). Daarnaast belt het alarmsysteem niet naar de alarmcentrale als deze in of uit wordt geschakeld. [16]
Het alarmsysteem heeft in de nacht van de brand de volgende meldingen afgegeven: [17]
Tijdstip:
02.32:15
Inbraakmelding zone 3
02.32:19
Sabotagealarm zone 2
02.32:23
Sabotagealarm zone 3
02.32:26
Sabotagealarm zone 1
02.32:32
Alarm zone 0 (alarmunit)
Verdachte heeft in zijn aangifte verklaard dat hij de winkel op 18 december 2012 omstreeks 22.00 uur had afgesloten en dat alleen hij een sleutel had van de winkel. Alleen hij beschikte verder over de afstandsbediening van het alarm en alleen hij wist de code van het alarm, aldus verdachte. [18]
5.4.4
De betrokkenheid van verdachte
Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de brand overweegt de rechtbank het volgende.
Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat de brand het gevolg is geweest van brandstichting en dat daarvoor op twee verschillende plekken in de winkel motorbenzine is gebruikt. Voorts is vastgesteld dat er geen braakschade was aangetroffen.
Gelet op de werking van het alarmsysteem, het zeer snelle verloop van de alarmmeldingen en de afwezigheid van braakschade, gaat de rechtbank er vanuit dat al deze meldingen door de brand zijn veroorzaakt en niet door een indringer. Dat maakt dat de benzine die voor de brand is gebruikt, vóór het afgaan van het eerste alarmsignaal moet zijn verspreid. Immers, bij het verspreiden van de benzine op twee plaatsen door een indringer zouden zeker twee inbraakmeldingen zijn uitgegaan. Dit gegeven, in samenhang bezien met de afwezigheid van braakschade, maakt dat degene die de benzine heeft verspreid onbelemmerd - namelijk bij een uitgeschakeld alarmsysteem - toegang heeft gehad tot de winkelruimte. Omdat alleen verdachte beschikte over de code en de afstandsbediening van het alarm, kan alleen hij het alarm hebben geactiveerd dat later door de brand is afgegaan. Voorts beschikte verdachte als enige over de sleutel van de winkel.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan dat verdachte ten tijde van het verspreiden van de benzine in de winkel is geweest. Het lijdt voorts geen twijfel dat hij bij het afsluiten van de winkel de benzine in die ruimte moet hebben geroken, gelet op de pregnante geur van die brandstof.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte brand heeft gesticht in zijn winkel.
De rechtbank zal vervolgens nog ingaan op de historische telefoongegevens van de toestellen van verdachte en zijn echtgenote in de nacht van 19 december 2012 (5.4.5) en op enkele afgeluisterde telefoongesprekken uit de periode na de nacht van de brand waaraan de echtgenote van verdachte heeft deelgenomen (5.4.6).
5.4.5
De telefoongegevens van de nacht van 19 december 2012.
Uit de historische telefoongegevens van het telefoonnummer van de echtgenote van verdachte ([mobiel telefoonnummer]) [19] blijkt ten aanzien van de nacht van 19 december 2012 dat de volgende telefooncontacten zijn geregistreerd tussen 02.12:35 en 02.35:58 uur: [20]
Tijdstip:
02.12:25
Telefoon ontvangt een oproep - van 3,8 seconden - van [vader van verdachte] ([mobiel telefoonnummer]). [21]
02.33:34
Telefoon belt uit - voor 18 seconden - naar [nicht van echtgenote van verdachte] ([mobiel telefoonnummer]). [22]
02.33:50
Telefoon ontvangt een oproep - van 10 seconden - van Alarm Control Nederland (0165-555554). [23]
02.35:29
Telefoon belt uit - voor 4 seconden - naar verdachte.
02.35:58
Telefoon belt uit - voor 56 seconden - naar [vader van verdachte].
Uit de historische telefoongegevens van het telefoonnummer van verdachte ([mobiel telefoonnummer]) [24] blijkt ten aanzien van de nacht van 19 december 2012 dat de volgende telefooncontacten zijn geregistreerd tussen 02.32:52 en 03.00:45 uur: [25]
Tijdstip:
02.32:52
Telefoon schakelt door naar voicemail, oproep van [getuige B.] ([mobiel telefoonnummer]). [26]
02.33:26
Telefoon schakelt door naar voicemail, oproep van [getuige B.].
02.34:20
Telefoon schakelt door naar voicemail, oproep van Alarm Control Nederland.
02.33:40
Telefoon ontvangt een SMS-bericht van 1233.
02.34:18
Telefoon schakelt door naar voicemail, oproep van [getuige B.].
02.34:41
Telefoon ontvangt een oproep - van 0 seconden - van echtgenote van verdachte.
02.35:16
Telefoon ontvangt een oproep - van 0 seconden - van [getuige B.].
02.35:34
Telefoon ontvangt een SMS-bericht van 19423.
02.35:35
Telefoon ontvangt een SMS-bericht van de echtgenote van verdachte.
02.41:06
Telefoon schakelt door naar voicemail, oproep van [vader van verdachte].
02.41:43
Telefoon schakelt door naar voicemail, oproep van [vader van verdachte].
02.42.05
Telefoon ontvangt een oproep - van 13 seconden - van [vader van verdachte].
02.49.37
Telefoon schakelt door naar voicemail, oproep van Alarm Central Nederland.
03.00:12
Telefoon belt uit - voor 8 seconden - naar [schoonzus van verdachte] ([mobiel telefoonnummer]). [27]
03.00:45
Telefoon belt uit - voor 23 seconden - naar [schoonzus van verdachte].
Uit een meldingenrapport van Alarm Control Nederland volgt dat om 02.32:15 uur een inbraakalarm is afgegaan in de winkel. Vervolgens heeft de alarmcentrale verdachte, die niet opnam, om 02.33:19 uur gebeld en een voicemail ingesproken. Bij [echtgenote van verdachte] (de rechtbank begrijpt: [echtgenote van verdachte]) is eveneens, om 02.33:44 uur, een voicemailbericht achtergelaten. [28]
Getuige [getuige B.] (ook wel[getuige B.] genoemd in het dossier) heeft verklaard dat zij vlammen in de winkel onder haar woning had gezien en drie knallen had gehoord. Vervolgens heeft zij verdachte meerdere malen tevergeefs gebeld. [29]
Getuige [nicht van echtgenote van verdachte], een nicht van de echtgenote van verdachte, heeft verklaard dat zij wakker werd van een hard geluid. Zij is opgestaan en naar het balkon gerend, waar zij zag dat de winkel van verdachte in brand stond. Vervolgens heeft zij haar nicht, de echtgenote van verdachte, gebeld om hen te waarschuwen. Ze heeft toen alleen de echtgenote van verdachte aan de telefoon gesproken. [30]
Verdachte heeft verklaard dat hij door [getuige B.] is gebeld toen hij en zijn echtgenote gezamenlijk in hun bed sliepen. Zijn telefoon is tweemaal overgegaan. Ook zijn echtgenote werd gebeld, door [nicht van echtgenote van verdachte], en verdachte hoorde dat er brand was. [31] Hij had [getuige B.] niet terug gebeld en zijn echtgenote werd dan ook als eerste op de hoogte gesteld van de brand, door [nicht van echtgenote van verdachte]. [32]
[echtgenote van verdachte], de echtgenote van verdachte, heeft verklaard dat zij wakker werd gebeld op haar telefoon. Vervolgens zag zij dat zij tweemaal was gebeld door haar nicht [nicht van echtgenote van verdachte] (zijnde [nicht van echtgenote van verdachte]) en daarop belde zij [nicht van echtgenote van verdachte] terug. Verdachte werd tegelijkertijd met haar wakker en stond op toen zij met haar nicht aan de telefoon was. Vervolgens heeft zij haar schoonvader, [vader van verdachte] gebeld om hem op de hoogte te stellen. [33]
Conclusie van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat uit de historische telefoongegevens volgt dat het eerste gesprek dat door verdachte of zijn echtgenote na het uitbreken van de brand is gevoerd het gesprek is geweest van 02.33.34 uur, waarbij de telefoon van de echtgenote van verdachte uitbelde naar de telefoon van haar nicht. De verklaring van de echtgenote van verdachte dat haar nicht [nicht van echtgenote van verdachte] haar tweemaal vóór dit gesprek had gebeld en de verklaring van [nicht van echtgenote van verdachte] dat zij de echtgenote van verdachte heeft gebeld, zijn in strijd met de historische gegevens van de telefoon van de echtgenote van verdachte waarin dergelijke belcontacten niet zijn geregistreerd. De historische gegevens van de telefoon van verdachte bevatten deze beweerdelijke belcontacten evenmin. Wel blijkt uit de historische telefoongegevens dat de echtgenote van verdachte haar nicht, midden in de nacht en slechts enkele minuten na het uitbreken van de brand om 02:30 uur, heeft gebeld. Dat zij of verdachte vóór dit gesprek telefonisch van de brand op de hoogte zijn gesteld door anderen, zoals zij stellen, blijkt niet uit de telefoongegevens en is dan ook hoogst onaannemelijk.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft kunnen of willen geven voor zijn wetenschap omtrent het feit dat zijn winkel in brand stond. Dit had naar het oordeel van de rechtbank wel op zijn wel gelegen, nu uit de telefoongegevens volgt dat niemand hem daarvan uit eigen beweging in kennis heeft gesteld.
5.4.6
De getapte telefoongesprekken.
Nadat er een verdenking was ontstaan jegens verdachte, zijn onder meer de door zijn echtgenote met gebruikmaking van het telefoonnummer [mobiel telefoonnummer] gevoerde telefoongesprekken opgenomen. Daartoe behoren de volgende gesprekken:
1) een tapgesprek van 22 januari 2013 te 16.32:27 uur [34] waarin de vader van de echtgenote van verdachte onder meer tegen haar zegt: “
maar hopelijk...de benzine…de plek waar die jongen dat heeft gehaald…dat ze daar geen camera’s en zo, foto’s of zo vinden…en hem dingesen. Dat is waar ik voor bid.
2) een tapgesprek van 25 januari 2013 te 15.33:22 uur [35] waarin de echtgenote van verdachte met haar zus ([schoonzus van verdachte]) spreekt over haar schoonfamilie. De echtgenote van verdrachte beaamt de opmerking van haar zus dat haar schoonvader een “
eerloze” is, dat “
hij het huis/familie van zijn zoon kapot heeft gemaakt.” De echtgenote van verdachte zegt dat zij hem recht voor zijn raap heeft gevraagd of het het waard was. Hierop antwoordt [schoonzus van verdachte]:
“in de plaats van dat je je zoon voorziet van goed advies heb je de jongen overgelaten aan zijn eigen duivelse ideeën. Ze hebben die jongen zijn verstand afgepakt door hem te voorzien van ideeën. Schoonouders man en vrouw!”. [schoonzus van verdachte] merkt verder op:
“… en wat hebben zij voor hun zoon gedaan dan?! Ze hebben hem in de gevangenis gegooid toch!”Voorts maakt [schoonzus van verdachte] de schoonouders van de echtgenote van verdachte uit voor “
eerlozen” en stelt dat verdachte daar nu onder lijdt. Vervolgens verwijt de echtgenote van verdachte hun dat “
zij hen in deze situatie hebben doen belanden”.
Conclusie van de rechtbank.
Uit voormelde gesprekken leidt de rechtbank af dat de schoonvader van verdachte kennis droeg van het gebruik van benzine bij de brandstichting – een omstandigheid die de politie op dat moment nog niet naar buiten had gebracht – en hoopte dat degene die de benzine had gehaald niet te zien was op camerabeelden van de plek waar de benzine is gehaald (gesprek 1). Wanneer zulk een herkenning geen betrekking zou hebben op een persoon uit de directe omgeving van schoonvader en echtgenote was voor die hoop geen aanleiding. Ten tweede blijkt dat de echtgenote van verdachte de schuld van de situatie, die naar het oordeel van de rechtbank alleen betrekking kan hebben op de verdenking jegens verdachte, die op dat moment hiervoor in voorlopige hechtenis zat [36] , legt bij de ouders van verdachte die hem blijkens dit gesprek niet zouden hebben tegengehouden bij het verwezenlijken van zijn ‘duivelse ideeën’ (gesprek 2).
Ook in de tapgesprekken is derhalve steun te vinden voor het daderschap van verdachte.
5.4.7
De gevaarzetting.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de winkel zich bevond onder portiekwoningen. De enige uitweg voor de bewoners van deze woningen liep via het trappenhuis dat uitkwam aan de voorzijde van het complex, direct naast de toegangsdeur van de winkel waar op dat moment de uitslaande brand was. Door de hulpdiensten zijn meer dan vijfenveertig personen geëvacueerd. [37]
De rechtbank is op grond hiervan, en de reeds besproken omstandigheden waaronder en het tijdstip waarop de brand zich heeft voorgedaan van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestond op levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van genoemde bewoners, én gevaar voor goederen (inboedel en dergelijke).
5.4.7
Eindconclusie.
Alles overwegende acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 19 december 2012 brand heeft gesticht in zijn winkel (en daarmee tevens een explosie heeft veroorzaakt) door op twee plaatsen in zijn winkel motorbenzine te verspreiden en vervolgens de benzinedampen van die benzine in de brand te steken, waardoor er levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen en gevaar voor goederen, is ontstaan.
5.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien verdachte bewezen dat:
hij op 19 december 2012 te ’s-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing teweeg heeft gebracht in een pand (gevestigd aan [adres]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk op meerdere plekken in dat pand benzine gegoten/aangebracht en vervolgens benzinedamp in brand gestoken, ten gevolge waarvan een grotere brand is ontstaan en ontploffingen zijn ontstaan,
terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te weten de bewoners van de boven/in de directe omgeving van dat pand gelegen woningen en gemeen gevaar voor goederen, te weten dat pand en de boven- en naastgelegen woningen en panden en de zich daarin bevindende inboedel en goederen te duchten was.

6.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door het in de brand steken van zijn winkel lijf en goederen van de bewoners van het complex waarin zijn winkel gelegen was ernstig in gevaar gebracht. Meer dan 46 personen die in het complex aanwezig waren moesten, midden in de nacht, worden geëvacueerd. Die evacuatie moest deels plaatsvinden via de uitgang van het complex, direct gelegen naast de in de brand staande winkel. Dat er geen gewonden of doden zijn gevallen, mag bijna een wonder heten. Alle facetten van het incident laten zien dat zijn handelwijze een zeer ernstig feit betreft dat veel ernstiger gevolgen had kunnen hebben. De rechtbank rekent verdachte zijn daad dan ook zwaar aan.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat verdachte met financieel oogmerk heeft gehandeld. Blijkens het (financieel) onderzoek was de omzet van de winkel sterk teruggelopen, stond de winkel te koop en was het nog niet gelukt deze te verkopen. Dat verdachte de brand in de – verzekerde – winkel heeft gesticht om verzekeringsgeld op te strijken is dan ook naar het oordeel van de rechtbank het meest voor de hand liggende motief. Dat verdachte zijn eigen financiële belang, hoe prangend ook, heeft laten prevaleren boven de veiligheid van anderen en hun bezittingen rekent de rechtbank verdachte eveneens zwaar aan.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 23 januari 2013, blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Alles overwegende acht de rechtbank – met name gelet op de ernst van het feit – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van nader te noemen duur passend. De rechtbank heeft gelet op de straffen in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd; op grond van de persoonlijke omstandigheden van verdachte komt de rechtbank op een iets lagere straf uit dan door de officier van justitie is gevorderd.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mrs. T.L. Fernig-Rocour en M.L. Harmsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Zelst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 augustus 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van:
2.Geschrift, te weten Rapport Incident-operationeel Brandweer – incidentnummer: 568650, p. 1139.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 49.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 50.
5.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, p. 706 en 760;
6.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, p. 673.
7.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, p. 706.
8.Geschrift, te weten “Uitgebreide rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in ’s-Gravenhage op 19 december 2012”, van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 11 juli 2013, p. 5 van 6 van dat geschrift.
9.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, p. 761;
10.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, p. 761
11.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, p. 761.
12.Proces-verbaal van relaas, p. 1212; Proces-verbaal verhoor getuige [A.], p. 178.
13.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, p. 760.
14.Proces-verbaal van bevindingen ten behoeve van voorgeleiding, p. 321.
15.Proces-verbaal verhoor aangever, p. 43.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 103 en 104.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 75; Geschrift, te weten Meldingen Rapport van Alarm Control Nederland, p. 77.
18.Proces-verbaal aangifte [verdachte], p. 39.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 328.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 127-128, almede een geschrift, te weten “Selectie van alle inkomende en uitgaande gesprekken op basis van period en CTN” betreffende telefoonnummer [mobiel telefoonnummer], als bijlage gevoegd bij het schriftelijk requisitoir.
21.Proces-verbaal verhoor getuige [vader van verdachte], p. 185.
22.Proces-verbaal verhoor getuige [nicht van echtgenote van verdachte], p. 194; Proces-verbaal van bevindingen i.z. “[nicht van echtgenote van verdachte]”, p. 129.
23.Proces-verbaal aangever, p. 43.
24.Proces-verbaal van bevindingen, p. 95; proces-verbaal verhoor verdachte[verdachte], p. 226.
25.Proces-verbaal van bevindingen, p. 95-97, alsmede een geschrift, te weten een uitdraai gespreksgegevens betreffende telefoonnummer [mobiel telefoonnummer], als bijlage gevoegd bij het schriftelijk requisitoir, p. 1a-b, 2a-b en 8a-b van die uitdraai.
26.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige B.], p. 162
27.Proces-verbaal relaas, p. 21.
28.Proces-verbaal van bevindingen, p. 75; Geschrift, te weten Meldingenrapport van Alarm Control Nedereland, p. 77.
29.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige B.], p. 162 en 163.
30.Proces-verbaal verhoor getuige [nicht van echtgenote van verdachte], p. 195 en 196.
31.Proces-verbaal aangifte[verdachte], p. 40 en 41.
32.Processen-verbaal verhoor verdachte[verdachte], p. 264 en p. 273.
33.Proces-verbaal verhoor verdachte [echtgenote van verdachte], p. 479 en 480.
34.Proces-verbaal van bevindingen, p. 538.
35.Geschrift, tapgesprek d.d. 25 januari 2013 te15.33:22 uur, p. 395-396.
36.Bevel tot bewaring van verdachte, afgegeven door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Den Haag d.d. 24 januari 2013.
37.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, p. 761.