ECLI:NL:RBDHA:2013:10246

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
AWB 13/18404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Stapels-Wolfrat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling met Somalische nationaliteit

In deze zaak heeft eiser, een vreemdeling van Somalische nationaliteit, beroep ingesteld tegen het voortduren van zijn bewaring. Eiser stelt dat zijn uitzetting naar Somalië niet binnen een redelijke termijn haalbaar is. De verweerder, de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft ter zitting uiteengezet dat er sinds de herbevestiging van het Memorandum of Understanding (MoU) op 29 januari 2013 pogingen worden gedaan om gedwongen uitzettingen naar Somalië te effectueren, waarbij maximaal twee vreemdelingen per maand kunnen worden uitgezet. Eiser is op 3 mei 2013 aangemeld voor uitzetting, maar er is onduidelijkheid over het aantal vreemdelingen op de lijst van de afdeling Bijzonder Vertrek en de plaats die eiser op deze lijst inneemt. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende inzicht heeft gegeven in de mogelijkheden voor uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn. Eiser verblijft inmiddels meer dan drie maanden in vreemdelingenbewaring zonder dat er een datum voor zijn uitzetting is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat er geen redelijk vooruitzicht is op verwijdering van eiser. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring en kent eiser een schadevergoeding toe van € 80,- voor de onrechtmatige bewaring. Daarnaast worden de proceskosten van eiser vergoed tot een bedrag van € 944,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/18404

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2013in de zaak tussen

[eiser], geboren op [1984], van gestelde Somalische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 april 2013 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring beroep ingesteld bij deze rechtbank. Daarbij is verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2013. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Visscher, als waarnemer van gemachtigde. Verweerder heeft bij gemachtigde het woord gevoerd.

Overwegingen

1.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2.
Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 juni 2013 (AWB 13/14675) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3.
Eiser is van mening dat geen sprake meer is van een redelijk vooruitzicht op zijn verwijdering. Op grond van de met de Somalische autoriteiten overeengekomen Memorandum of Understanding (MoU) vinden er maximaal twee gedwongen uitzettingen per maand plaats middels een EU-staat. Eiser heeft met name gesteld dat niet duidelijk is hoeveel vreemdelingen er op de lijst van de afdeling Bijzonder Vertrek staan voor deze gedwongen uitzetting en welke plaats hij inneemt. Nu uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 10 juli 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:5160) blijkt dat er op dat moment 41 personen op de lijst stonden, kan volgens eiser niet worden volgehouden dat zijn uitzetting binnen een redelijke termijn haalbaar is. Er zijn geen aanwijzingen dat eiser in aanmerking komt voor een voorrangspositie op voornoemde lijst.
4.
Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat sinds de herbevestiging van de MoU op 29 januari 2013 geprobeerd wordt gedwongen uitzettingen naar Somalië te effectueren. Per maand kunnen maximaal twee vreemdelingen op deze manier worden uitgezet naar Somalië. Er wordt door de afdeling Bijzonder Vertrek gewerkt met een lijst waarvoor de vreemdelingen worden aangemeld. Eiser is op 3 mei 2013 aangemeld en geplaatst op deze lijst. In beginsel worden vreemdelingen op volgorde van aanmelding op de lijst aangemeld bij de Somalische autoriteiten. Aan bepaalde vreemdelingen kan echter prioriteit worden gegeven door de afdeling Bijzonder Vertrek. Zo wordt er voorrang gegeven aan het uitzetten van vreemdelingen met criminele antecedenten. Het is dan ook niet zo dat de persoon die het laatst bij de afdeling Bijzonder Vertrek wordt aangemeld ook als laatste zal worden uitgezet. Na de aanmelding van een vreemdeling bij de Somalische autoriteiten hebben zij de mogelijkheid om binnen twee weken bezwaar te maken tegen een bij hen aangemeld voornemen tot uitzetting. Tot op heden (op 1 juni 2013) heeft slechts één daadwerkelijke uitzetting plaatsgevonden, welke echter door de vreemdeling aan de Somalische grens is gefrustreerd, waardoor hij weer naar Nederland is teruggestuurd. Andere voorgenomen uitzettingen zijn niet wegens beleidsmatige redenen geannuleerd, doch vanwege een rechterlijke interventie, hetzij nationaal door toewijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening dan wel internationaal door toewijzing van een interim measure door het Europese Hof van de Rechten van de Mens. Verweerder heeft uiteengezet dat het aantal vreemdelingen op de lijst van de afdeling Bijzonder Vertrek erg fluctueert. Verweerder heeft ter zitting aangegeven geen mededelingen te doen over het huidige aantal vreemdelingen op de lijst en de plaats die eiser op de lijst inneemt. Volgens verweerder heeft dat, gelet op de mate waarin de lijst fluctureert, ook geen zin. Verder heeft verweerder verklaard dat het nog niet bekend is wanneer eiser uitgezet kan worden. Desgevraagd kon verweerder geen indicatie geven wanneer eiser eventueel in aanmerking zou kunnen komen voor uitzetting naar Somalië. In september 2013 is een plek voor aanmelding bij de Somalische autoriteiten vrijgekomen. De regievoerder heeft afdeling Bijzonder Vertrek hierop gewezen. Eiser heeft psychische klachten en dit kan wellicht ook een reden zijn om voorrang te krijgen op de lijst, aldus verweerder.
5.
Naar het oordeel van de rechtbank betoogt eiser terecht dat verweerder met deze uiteenzetting onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat in zijn geval sprake is van zicht op uitzetting naar Somalië binnen een redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat eiser inmiddels ruim drie maanden in vreemdelingenbewaring verblijft zonder dat verweerder een datum heeft vastgesteld voor zijn voorgenomen uitzetting. Gezien het beperkte aantal vreemdelingen dat naar Somalië kan worden uitgezet, de huidige onduidelijkheid over het aantal kandidaten op de lijst van de afdeling Bijzonder Vertrek - maar het gegeven dat ten tijde van voormelde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam de hoeveelheid kandidaten 41 bedroeg -, de onduidelijkheid over op welke plek eiser (ongeveer) staat en of aan hem voorrang zal worden verleend, ligt het niet in de rede om te veronderstellen dat eiser binnen afzienbare tijd zal worden uitgezet. De door verweerder verstrekte informatie wijst eerder in de richting dat uitzetting in eisers geval nog geruime tijd op zich zal laten wachten. De enkele stelling van verweerder dat de afdeling Bijzonder Vertrek wellicht gaat kijken of eiser in aanmerking komt op de vrijgekomen plek in september 2013 wegens psychische klachten is onvoldoende voor een ander oordeel. Mede gelet op de duur van de maatregel van bewaring, had het op de weg van verweerder gelegen dit punt middels concretere informatie te onderbouwen. Dat niet valt uit te sluiten dat verweerder alsnog met een redelijk te achten uitzettingsdatum komt, is voor de rechtbank eveneens onvoldoende om anders te oordelen. Verweerder heeft meer dan drie maanden de tijd gehad om met een datum te komen althans om met concretere informatie hierover te komen, terwijl uit de thans bekende informatie niet blijkt dat eiser binnen een redelijk te achten termijn zal worden uitgezet. Eisers beroepsgrond slaagt. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer.
6.
Gelet op het voorgaande en artikel 96, derde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring vanaf 30 juli 2013, de datum van het sluiten van het onderzoek dat aan deze uitspraak ten grondslag ligt, onrechtmatig is. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het redelijk vooruitzicht op verwijdering eerder dan op 30 juli 2013 is komen te ontvallen.
7.
Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden, 31 juli 2013.
8.
Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
9.
De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 1 dag onrechtmatige bewaring ten bedrage van 1 x € 80,- = € 80,-.
10.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 472,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 31 juli 2013;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling aan eiser van schadevergoeding tot een bedrag van € 80,- te betalen door de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 944,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Stapels-Wolfrat, rechter, in aanwezigheid van K. el Mourabit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.
griffier rechter
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 80,- (zegge: tachtig euro).
Aldus vastgesteld op 31 juli 2013 door mr. M. Stapels-Wolfrat.
rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.