ECLI:NL:RBDHA:2013:10249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
C-09-440122 - HA RK 13-168
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van Nederlanderschap op grond van Rijkswet op het Nederlanderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2013 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een man die stelt het Nederlanderschap te bezitten. De verzoeker, geboren in 1959 in Zuid-Afrika uit Nederlandse ouders, verzoekt de rechtbank vast te stellen dat hij zijn Nederlanderschap niet heeft verloren. Hij voert aan dat hij in december 1990, na de diefstal van zijn Nederlands paspoort, een nieuw paspoort heeft aangevraagd bij de Nederlandse ambassade in Pretoria, maar dat deze aanvraag ten onrechte is afgewezen. De verzoeker stelt dat hij voldoet aan de voorwaarden van artikel V lid 2 van de Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RRWN) en dat hij daarom geacht moet worden zijn Nederlanderschap nooit te hebben verloren.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft het verzoek afgewezen en stelt dat de verzoeker het Nederlanderschap van rechtswege heeft verloren op 1 januari 1995, op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) oud. De IND betoogt dat de situatie zoals bedoeld in artikel V lid 2 RRWN niet van toepassing is op de verzoeker, omdat hij na 1990 geen Nederlands paspoort meer heeft ontvangen.

De rechtbank heeft de argumenten van de verzoeker en de IND zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeert dat de verzoeker, die na zijn meerderjarigheid in Zuid-Afrika heeft gewoond, op 1 januari 1995 het Nederlanderschap heeft verloren. De rechtbank oordeelt dat de onterechte weigering van de afgifte van een paspoort door de ambassade niet leidt tot behoud van het Nederlanderschap. De rechtbank wijst het verzoek van de verzoeker af, waarmee de beslissing van de IND wordt bevestigd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/440122 / HA RK 13-168
Beschikking van 25 juli 2013
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. C.M.A. Fens te Heerlen,
en
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst), hierna verder: de IND,
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. drs. C.J. Cappon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 29 maart 2013 ingekomen verzoekschrift,
  • de brief van de IND van 27 mei 2013,
  • de brief van mr. Fens van 10 juni 2013,
  • de brief van de officier van justitie van 11 juni 2013.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 27 juni 2013. Verschenen zijn verzoeker, vergezeld van de heer P.J. Kuiper als tolk en mr. Fens, en mr. Cappon namens de IND.

2.Het verzoek en het standpunt van de IND

2.1.
Verzoeker verzoekt de rechtbank vast te stellen dat hij het Nederlanderschap bezit.
Hij voert daartoe het volgende aan. Hij is op [geboortedag] 1959 geboren in Zuid-Afrika uit Nederlandse ouders. Hij verkreeg daardoor, naast de Zuid-Afrikaanse nationaliteit, tevens de Nederlandse nationaliteit. De Nederlandse nationaliteit heeft hij niet verloren. Hij stelt daartoe dat hij in december 1990, nadat een in 1989 afgegeven Nederlands paspoort was gestolen, bij de Nederlandse ambassade in Pretoria een nieuw Nederlands paspoort heeft aangevraagd. De afgifte van een nieuw paspoort werd geweigerd. Aan verzoeker werd meegedeeld dat wegens wetswijziging niet langer via de ambassade tot afgifte van een Nederlands paspoort kon worden overgegaan. Die mededeling was onjuist. De afgifte van een paspoort is hem dan ook ten onrechte geweigerd. Dit kan echter niet aan verzoeker worden verweten. Verzoeker voldoet dan ook aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel V lid 2 van de Rijkswet tot wijziging Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap (RRWN) en hij moet worden geacht zijn Nederlanderschap nooit te hebben verloren.
2.2.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek. De IND stelt zich op het standpunt dat verzoeker het Nederlanderschap van rechtswege heeft verloren op 1 januari 1995 op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) oud en dat artikel V lid 2 RRWN niet van toepassing is op de situatie van verzoeker.
2.3.
De officier van justitie heeft zich aangesloten bij het advies van de IND.

3.De beoordeling

3.1.
Verzoeker heeft bij zijn geboorte op [geboortedag] 1959 te Zuid-Afrika als kind van Nederlandse ouders op grond van artikel 1 aanhef en onder a van de Wet op het Nederlandse ingezetenschap (WNI) de Nederlandse nationaliteit verkregen. Door geboorte op het grondgebied van Zuid-Afrika verkreeg hij tevens de Zuid-Afrikaanse nationaliteit.
3.2.
Op 1 januari 1985 is ter vervanging van de WNI de RWN in werking getreden. Op grond van artikel 15 aanhef en onder c RWN (1985) gaat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren wanneer hij na zijn meerderjarigheid een ononderbroken periode van tien jaren woonplaats heeft in – kort gezegd – het land waarin hij is geboren en waarvan hij eveneens de nationaliteit bezit. Artikel 26 RWN (1985) bepaalt dat die termijn van tien jaar aanvangt op het tijdstip van inwerkingtreding van de RWN.
3.3.
Verzoeker is op [geboortedag] 1980 meerderjarig geworden en heeft tot juli 2012 onafgebroken in Zuid-Afrika gewoond. Op grond van artikel 15 aanhef en onder c RWN (1985) heeft verzoeker daarom op 1 januari 1995 het Nederlanderschap verloren.
3.4.
Thans dient te worden beoordeeld of op verzoeker de situatie als bedoeld in artikel V lid 2 RRWN van toepassing is. In artikel V lid 2 RRWN is bepaald dat degene die op grond van artikel 15 aanhef en onder c RWN, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de RRWN, zijn Nederlanderschap heeft verloren en aan wie na 1 januari 1990 een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap dan wel een reisdocument in de zin van de Paspoortwet is verstrekt, wordt geacht het Nederlanderschap niet te hebben verloren.
De RRWN is op 1 februari 2001 in werking getreden.
3.5.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hem in december 1990 ten onrechte een paspoort is geweigerd, dan wel de aanvraag voor een paspoort ten onrechte niet in behandeling is genomen. Wat daar ook van zij, vaststaat dat aan verzoeker na 1 januari 1990 geen Nederlands paspoort meer is verstrekt. Overigens is niet gesteld of gebleken dat aan verzoeker na 1 januari 1990 een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap is verstrekt. Verzoeker voldoet dan ook niet aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel V lid 2 RRWN. Verzoeker kan daarom niet worden geacht zijn Nederlanderschap niet te hebben verloren. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de wijzen waarop de Nederlandse nationaliteit kan worden verkregen of behouden limitatief zijn voorzien in de RWN c.q. de RRWN. Een onterechte weigering van de afgifte van een Nederlands paspoort door een ambassade valt daar niet onder.
3.6.
Het vorenstaande leidt tot conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2013.