Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het op 29 maart 2013 ingekomen verzoekschrift,
- de brief van de IND van 27 mei 2013,
- de brief van mr. Fens van 10 juni 2013,
- de brief van de officier van justitie van 11 juni 2013.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2013 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een man die stelt het Nederlanderschap te bezitten. De verzoeker, geboren in 1959 in Zuid-Afrika uit Nederlandse ouders, verzoekt de rechtbank vast te stellen dat hij zijn Nederlanderschap niet heeft verloren. Hij voert aan dat hij in december 1990, na de diefstal van zijn Nederlands paspoort, een nieuw paspoort heeft aangevraagd bij de Nederlandse ambassade in Pretoria, maar dat deze aanvraag ten onrechte is afgewezen. De verzoeker stelt dat hij voldoet aan de voorwaarden van artikel V lid 2 van de Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RRWN) en dat hij daarom geacht moet worden zijn Nederlanderschap nooit te hebben verloren.
De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft het verzoek afgewezen en stelt dat de verzoeker het Nederlanderschap van rechtswege heeft verloren op 1 januari 1995, op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) oud. De IND betoogt dat de situatie zoals bedoeld in artikel V lid 2 RRWN niet van toepassing is op de verzoeker, omdat hij na 1990 geen Nederlands paspoort meer heeft ontvangen.
De rechtbank heeft de argumenten van de verzoeker en de IND zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeert dat de verzoeker, die na zijn meerderjarigheid in Zuid-Afrika heeft gewoond, op 1 januari 1995 het Nederlanderschap heeft verloren. De rechtbank oordeelt dat de onterechte weigering van de afgifte van een paspoort door de ambassade niet leidt tot behoud van het Nederlanderschap. De rechtbank wijst het verzoek van de verzoeker af, waarmee de beslissing van de IND wordt bevestigd.