Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[eiser], eiser
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Bulgaarse eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser had studiefinanciering aangevraagd voor zijn studie aan de Saxion Hogeschool, maar zijn verzoek werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarde van minimaal 32 uren per maand werken, wat vereist is om als migrerend werknemer aangemerkt te worden. De eiser stelde dat er conflicterende wet- en regelgeving bestond, aangezien hij een tewerkstellingsvergunning nodig had om in Nederland te kunnen werken, maar deze vergunning niet kon verkrijgen vanwege zijn Bulgaarse nationaliteit. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel het voor de eiser moeilijk was om aan de arbeidsvoorwaarde te voldoen, dit niet volstrekt onmogelijk was. De rechtbank volgde de eiser niet in zijn beroep op het arrest Bidar, waarin werd geoordeeld dat de Britse regelgeving het onmogelijk maakte voor een student uit een andere lidstaat om aan de voorwaarden voor financiële steun te voldoen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen strijdigheid was met artikel 18 van het VWEU, omdat alle EU-onderdanen dezelfde arbeidsvoorwaarden moesten vervullen om in aanmerking te komen voor studiefinanciering. De rechtbank oordeelde verder dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er geen reden was voor toepassing van de hardheidsclausule, en dat de eiser zelf verantwoordelijk was voor het verkrijgen van de benodigde informatie over de regelgeving. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.