ECLI:NL:RBDHA:2013:10272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
AWB 13/14838
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en informatieplicht van de verweerder in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die op 13 januari 2013 was opgelegd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, geboren in 1975 en van Algerijnse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, maar dat er onjuistheden waren in de voortgangsgegevens over de annulering van een presentatie bij de Algerijnse autoriteiten op 22 mei 2013. De rechtbank heeft verweerder verweten dat hij niet adequaat heeft gereageerd op de vragen van de rechtbank over deze annulering en dat hij geen vervoer voor eiser had geregeld, wat leidde tot de annulering van de presentatie.

Desondanks oordeelde de rechtbank dat deze tekortkomingen niet voldoende waren om de maatregel van bewaring op te heffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er inmiddels wel een presentatie heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013 en dat er een redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verweerder in toekomstige zaken meer aandacht moet besteden aan de juistheid van de voortgangsgegevens. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/14838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2013in de zaak tussen

[eiser], geboren op[1975], van gestelde Algerijnse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. A. Peeters).

Procesverloop

Verweerder heeft op 13 januari 2013 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring beroep ingesteld bij deze rechtbank. Daarbij is verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2013. Eisers gemachtigde is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2.
Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 17 mei 2013 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3.
Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt bij de voorbereiding van eisers verwijdering.
4.
Uit de beschikbare stukken en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende. Eiser zou op 22 mei 2013 in persoon worden gepresenteerd bij de Algerijnse autoriteiten. Anders dan in de voortgangsgegevens staat vermeld, is deze presentatie, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, niet doorgegaan vanwege het feit dat verweerder geen vervoer voor eiser had geregeld. Eiser is op 19 juni 2013 in persoon gepresenteerd bij de Algerijnse autoriteiten Die autoriteiten eisers hebben nationaliteit niet bevestigd. Daarnaast heeft verweerder op 10 juni 2013 en 24 juni 2013 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Nu zowel de Marokkaanse als de Algerijnse autoriteiten een laissez passer hebben geweigerd, waarbij van belang is dat die laatste weigering van zeer recente datum is, gunt de rechtbank verweerder enige tijd om zich te beraden over de te nemen vervolgstappen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat en verweerder voortvarend handelt bij de voorbereiding van de verwijdering van eiser.
5.
Zoals uit rechtsoverweging 4 blijkt staat in de voortgangsgegevens een onjuistheid over wat de reden was van de annulering van de presentatie van 22 mei 2013 bij de Algerijnse autoriteiten. Daarbij staat als reden voor het niet-doorgaan van de presentatie vermeld: “vreemdeling”. De rechtbank heeft bij brief van 14 juni 2013 hierover inlichtingen gevraagd aan verweerder. Een eerste verwijt dat de rechtbank op dit punt verweerder maakt is dat verweerder ten onrechte niet op die brief heeft gereageerd. Een tweede verwijt dat de rechtbank verweerder maakt is dat vervolgens ter zitting is gebleken dat het niet doorgaan van de presentatie van 22 mei 2013 juist niet aan eiser, maar aan verweerder te wijten is. Verweerder had namelijk geen vervoer geregeld. Dit betekent dat verweerder op deze twee punten te kort is geschoten in zijn plicht de rechtbank correct en volledig te informeren. De plicht van verweerder dat te doen is van essentieel belang om de rechtbank in staat te stellen een gepaste rechtsbescherming te bieden, zeker in een zaak als deze die over vrijheidsbeneming gaat. Het is echter nog net onvoldoende om op basis hiervan de bewaring op te heffen. De rechtbank betrekt daarbij in eerste plaats dat uiteindelijk wel duidelijkheid is ontstaan over de annulering van de presentatie van 22 mei 2013 en dat inmiddels op 19 juni 2013 wel een presentatie heeft plaatsgevonden. Verweerder moet er wel rekening mee houden dat de rechtbank, vanzelfsprekend indien de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, in toekomstige zaken verscherpt aandacht zal besteden aan deze vermelding in voortgangsgegevens.
6.
Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er onvoldoende belangen aan de zijde van eiser zijn die - mede gelet op de duur van deze bewaring - voor verweerder aanleiding hadden moeten vormen de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De beroepsgrond slaagt niet.
7.
Gelet op het voorgaande en artikel 96, derde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vw. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
8.
Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.