ECLI:NL:RBDHA:2013:10336

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
AWB 11/29556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielvergunning voor Indiase nationaliteit met gebruik van niet-registertolk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2013 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Indiase nationaliteit, had op 13 september 2011 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat zijn asielaanvraag op 16 augustus 2011 was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.W. de Haan, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. A.S. Poelman. Tijdens de zitting was ook een niet-registertolk aanwezig om de communicatie te faciliteren.

Eiser stelde dat hij in Nepal was geboren uit Tibetaanse ouders en dat hij vanwege zijn politieke activiteiten in India problemen had ondervonden. De staatssecretaris had echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij de Indiase nationaliteit niet bezat, aangezien hij in het bezit was van een geldig Indiaas paspoort. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet in zijn belangen was geschaad door het gebruik van een niet-registertolk, aangezien de tolk de communicatie adequaat had gefaciliteerd.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn vrees voor vervolging en dat zijn asielrelaas niet zwaarwegend genoeg was om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, 28 maart 2013, en partijen werden op die datum geïnformeerd over de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/29556
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde mr. J.W. de Haan,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
gemachtigde mr. A.S. Poelman.

Procesverloop

Eiser heeft op 13 september 2011 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 augustus 2011 waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 13 februari 2013. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig J.M. Wesenbeek, tolk in de Engelse taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Eiser heeft gesteld in [geboorteplaats] (Nepal) als [eiser] te zijn geboren op [geboortedag] 1969 uit - door de Chinese overheid nooit als vluchtelingen erkende - Tibetaanse ouders en de Tibetaanse nationaliteit te bezitten. Hij stelt tot 1992 in [geboorteplaats], gelegen in het grensgebied India –Nepal, te hebben gewoond en in 1992 naar [woonplaats] (India) te zijn vertrokken.. De achternaam ‘[eiser]’ heeft hij aan zijn eigen naam toegevoegd toen hij in India de nodige documenten ter verkrijging van een Indiaas paspoort door het betalen van steekpenningen heeft gekocht. Het paspoort is in India vervolgens op deze naam afgegeven.
Op 18 mei 2011 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij India heeft verlaten omdat hij vanwege zijn politieke en culturele activiteiten voor de Tibetaanse zaak in zijn woonplaats [woonplaats] meerdere problemen heeft ondervonden met dorpsgenoten die ondersteund worden door de Chinese geheime dienst.
2.
Verweerder heeft met verwijzing naar het bepaalde in het eerste lid van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) eisers aanvraag afgewezen. Verweerder acht weliswaar aannemelijk dat eiser politiek actief is geweest voor de Tibetaanse zaak in zijn woonplaats [woonplaats], maar niet dat hij zijn vrees voor vervolging of voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt niet de Indiase nationaliteit te bezitten, is in het bezit van een echt bevonden Indiaas paspoort en heeft aanvankelijk zelf ook heeft verklaard in [woonplaats] (India) geboren te zijn.
3.
Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van een niet-registertolk en dat eiser, gelet op de kwaliteiten van de ingeschakelde niet-registertolken, in zijn belangen is geschaad. De gang van zaken tijdens de gehoren is daardoor niet goed verlopen. Het Indiase paspoort met onderliggende aktes en documenten heeft hij op frauduleuze wijze gekregen, zodat hij niet de Indiase nationaliteit bezit. Eiser vreest voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in zijn belangen is geschaad door het niet gebruiken van een registertolk als omschreven in de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) tijdens de nadere gehoren. Verweerder blijft op grond van de oorspronkelijke verklaringen van eiser uitgaan dat eiser de Indiase nationaliteit bezit.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.
In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) staat vermeld op welke gronden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 1 A van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) is van vluchtelingschap sprake in geval de betrokkene afkomstig is uit een land waarin hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
Verdragsvluchtelingen komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
De vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan behandeling als bedoeld in deze verdragsbepaling, komt in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de Vw 2000.
6.
Niet in geschil is dat verweerder tijdens het op 23 mei 2011 gehouden nader gehoor en het op 27 mei 2011 gehouden aanvullende nadere gehoor, op verzoek van eiser gebruik heeft gemaakt van niet beëdigde tolken in de Tibetaanse taal uit het eigen tolkenbestand van verweerder. Vast staat dat het Tibetaans behoort tot de minder gangbare talen, dat tolken in die taal in Nederland schaars zijn en dat in deze taal in het tolkenregister niemand is opgenomen. Verweerder mocht onder deze omstandigheden dan ook gebruik maken van een tolk uit het eigen bestand van verweerder. Gelet op de in het bestreden besluit opgenomen overwegingen van verweerder over het verloop van de met eisers gehouden gehoren en het niveau van de aan eisers gestelde vragen, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet gevolgd kan worden in zijn stelling hierdoor in zijn belangen te zijn geschaad, nog daargelaten dat eiser - die als voormalig leraar Engels en Tibetaans geacht moet worden ook de Engelse taal goed te beheersen - zelf om een tolk in de Tibetaanse taal heeft gevraagd. De rechtbank merkt in dit verband op dat eiser tijdens de betrokken nadere gehoren heeft verklaard dat hij de aanwezige tolk goed heeft verstaan. De rechtbank overweegt dat uit die rapporten die van de nadere gehoren zijn opgemaakt ook niet blijkt dat eiser niet voldoende in de gelegenheid is gesteld of niet voldoende in staat was, antwoorden op de aan hem gestelde vragen te geven. De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond.
7.
Eiser stelt dat verweerder er ten onrechte van blijft uitgaan dat hij de Indiase nationaliteit bezit. De rechtbank is dienaangaande van oordeel dat in het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd waarom verweerder uitgaat van de Indiase nationaliteit. Eiser heeft immers bij aanmelding en tijdens zijn eerste gehoor verklaard in [woonplaats], India, geboren te zijn en de Indiase nationaliteit te bezitten. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij uit India afkomstig is een geboortebewijs overgelegd waarop staat dat hij in [woonplaats] te India geboren is. Tevens heeft hij een door de Indiase autoriteiten afgegeven paspoort overgelegd dat, na onderzoek, echt is bevonden. Hij is met dit paspoort ook in het verleden tot tweemaal toe op legale wijze het Schengengebied ingereisd. Het had op zijn weg gelegen van meet af aan te verklaren dat hij op illegale wijze in het bezit is gekomen van zijn Indiase paspoort en dat hij, ondanks dit paspoort, de Indiase nationaliteit niet bezit. Aan het “groene boekje” waaruit zou moeten blijken dat eiser in Nepal geboren is, moet voorbij worden gegaan, omdat het niet afgegeven is door een officiële instantie die de nationaliteit van eiser kan vast stellen. In dit verband merkt de rechtbank op dat uit de vertaling van de overgelegde bladzijden van het “groene boekje” blijkt dat een dergelijk boekje wordt afgegeven als ontvangstbewijs voor de vrijwillige bijdrage aan de ‘Tibetan Freedom Movement’. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat aan dit stuk niet die waarde kan worden gehecht die eiser daaraan toegekend wenst te zien. Verweerder kon dan ook uit gaan van eisers Indiase nationaliteit.
8.
Vaststaat dat verweerder uitgaat van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser. Ter beoordeling ligt dan ook allereerst de vraag voor of het relaas van eiser voldoende zwaarwegend is om te concluderen dat hij op grond daarvan in het bezit dient te worden gesteld van de gevraagde verblijfsvergunning.
9.
In het bestreden besluit heeft verweerder de verklaringen van eiser, dat hij activiteiten voor de Tibetaanse zaak heeft verricht, als Tibetaan gediscrimineerd werd en problemen heeft ondervonden met dorpsbewoners in [woonplaats], geloofwaardig bevonden. Echter, de vrees die eiser daaraan ontleent, te weten dat hij door de autoriteiten wordt gezocht en door hen zal worden gedood is volgens verweerder gebaseerd op veronderstellingen van eiser en onvoldoende zwaarwegend om te concluderen dat eiser bij terugkeer naar India zal worden onderworpen aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of hem een situatie te wachten staat als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit standpunt op goede gronden heeft ingenomen. Zo heeft eiser enkel van derden vernomen dat hij werd gezocht en op een lijst was geplaatst. Eiser heeft niet getracht bescherming in te roepen, terwijl voorts niet is gebleken dat dit op voorhand onmogelijk zou zijn. Ook heeft eiser ná de door hem gestelde ondervonden problemen met dorpsbewoners nog in [woonplaats] kunnen verblijven en deel kunnen nemen aan verschillende activiteiten ten behoeve van de Tibetaanse zaak alvorens hij zijn land van herkomst heeft verlaten.
10.
De rechtbank is, gelet op de voorgaande overwegingen, van oordeel dat eiser gezien het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom terecht afgewezen.
11.
Het beroep is ongegrond.
12.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 maart 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.