ECLI:NL:RBDHA:2013:10344

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-13_1301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om terug te komen van eerder besluit inzake huur- en reiskostenvergoeding voor militair

In deze zaak heeft eiser, werkzaam bij de Koninklijke Landmacht, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Defensie. Eiser verzocht om met terugwerkende kracht in aanmerking te worden gebracht voor huur- en reiskostenvergoeding, na een wijziging in zijn woonsituatie per 1 februari 2011. Tot die datum ontving hij een verhoogde tegemoetkoming op basis van het Verplaatsingskostenbesluit militairen (VKBM) omdat hij een eigen huishouding voerde. De minister heeft het verzoek van eiser afgewezen, stellende dat hij geen eigen huishouding meer voert en daarom geen recht heeft op de gevraagde vergoedingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van eiser moet worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van een eerder besluit. De rechtbank overweegt dat de gewijzigde interpretatie van eiser over het begrip 'eigen huishouding' geen nieuw feit of veranderde omstandigheid vormt in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de minister bevoegd was om het verzoek om herziening af te wijzen, en dat er geen aanleiding was om van het eerdere besluit terug te komen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 augustus 2013, en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/1301
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2013 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats], eiser
(gemachtigde: mr. C. van Kins),
en
de minister van Defensie, verweerder
(gemachtigde: mr. C. Riezebos).

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 15 februari 2013 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 januari 2013.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 23 mei 2013 ter zitting behandeld.
Eiser is verschenen bij gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser, werkzaam bij de Koninklijke Landmacht in de stand van soldaat 1, ontving tot 1 februari 2011 een verhoogde tegemoetkoming in de reiskosten en voedingskosten op grond van het Verplaatsingskosten besluit militairen (VKBM) omdat hij tot die datum een eigen huishouding voerde. Eiser is naar eigen zeggen per 1 februari 2011 tezamen met zijn vader woonachtig in een huurwoning te [plaats]. Eiser is doordeweeks gehuisvest op de kazerne, in het weekeinde gaat eiser naar huis. De aanspraken van eiser op grond van het VKBM zijn gewijzigd per 1 februari 2011.
1.2
Eiser heeft bij ongedateerd verzoek verzocht om met terugwerkende kracht vanaf
1 februari 2011 in aanmerking te worden gebracht voor huur- en reiskostenvergoeding.
Verweerder heeft bij besluit van 13 maart 2012, verzonden per e-mailbericht op dezelfde datum, medegedeeld dat eiser geen eigen huishouding voert en dat daarom geen recht bestaat op vrijstelling van de bijdrage in de kosten van legering. Eiser wordt niet in aanmerking gebracht voor een tegemoetkoming in de voedingskosten. De tegemoetkoming niet dagelijks reizen blijft gebaseerd op één keer per twee weken.
Eiser heeft bij brief van 23 april 2012 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 9 januari 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 15 februari 2013 beroep ingesteld tegen dit besluit.
2
Bij het thans bestreden besluit van 9 januari 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 13 maart 2012 gehandhaafd. Verweerder heeft het verzoek van eiser opgevat als een verzoek om huisvesting en voeding van rijkswege, alsmede om een tegemoetkoming van vier maal per vier weken in de weekendreizen. Eiser komt niet in aanmerking voor de verhoogde aanspraak op tegemoetkoming in de reiskosten als bedoeld in artikel 20, onderdeel a, van het Verplaatsingskostenbesluit Defensie (VKBD) aangezien feitelijk niet langer wordt voldaan aan de definitie van een ‘eigen huishouding’ zoals bedoeld in artikel 1 van het VKBD.
Evenmin bestaat aanspraak op vrijstelling van het betalen van de bijdrage voor huisvesting en voeding als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling huisvesting en voeding militairen.
Verweerder stelt dat geen sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid in aanspraak tussen militairen met en zonder eigen huishouding. Immers, het gemaakte onderscheid is in overeenstemming met het georganiseerd overleg tot stand gekomen.
3
In beroep heeft eiser - samengevat - aangevoerd dat het VKBM van toepassing moet worden geacht. Het is hem niet duidelijk waarom hij, gelet op het gegeven dat hij een duurzame huishouding voert met zijn vader en dat zij naar evenredigheid zorg dragen voor het betalen van de maandelijkse huur, niet langer aanspraak heeft op de verhoogde tegemoetkoming en vrijstelling. Eiser wijst op het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College) van 13 november 2012, waarbij met betrekking tot zijn verzoek is geoordeeld dat verweerder bij de arbeidsvoorwaarden jegens hem verboden onderscheid maakt op grond van woon- of leefomstandigheden en indirect op grond van burgerlijke staat. Dit onderscheid met betrekking tot de tegemoetkoming in de reis-, voedings- en legeringskosten is niet objectief gerechtvaardigd.
Subsidiair wijst eiser erop dat verweerder militairen in vergelijkbare situaties, onder toepassing van de hardheidsclausule ex artikel 28 van het VKBM, voor dezelfde vergoedingen en vrijstellingen in aanmerking brengt als militairen met een eigen huishouding. Eiser wijst in dit kader op de zaken van [A] en [B]. Hoewel het in die kwesties ging om een andere aanleiding, te weten een beëindiging van een relatie waardoor de betrokken militair weer bij de ouders ging wonen, was de reden voor de toepassing van de hardheidsclausule dat de betrokken militair na de scheiding (deels) woonlasten droeg. Eiser stelt dat hij dezelfde kosten maakt als een getrouwde militair die een eigen huishouding voert. De getrouwde militair krijgt een reiskostenvergoeding van vier maal per vier weken en is wel vrijgesteld van de eigen bijdrage huisvesting en voeding. Eiser ontvangt een reiskostenvergoeding van één maal per twee weken en is niet vrijgesteld van de eigen bijdrage huisvesting en voeding.
4
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.1
De rechtbank overweegt dat eiser tot 1 februari 2011 in het genot was een hoge reiskostenvergoeding en vrijstelling had van de eigen bijdrage huisvesting en voeding op grond van het VKBM omdat hij tot die datum een eigen huishouding voerde. In verband met een wijziging in zijn woonsituatie is de tegemoetkoming in de reiskosten en voedingskosten per 1 februari 2011 gewijzigd.
Eiser heeft bij ongedateerd verzoek verzocht om met terugwerkende kracht vanaf
1 februari 2011 in aanmerking te worden gebracht voor huur- en reiskostenvergoeding
Hieruit volgt dat het ongedateerd verzoek van eiser dient te worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit tot wijziging van de tegemoetkomingen op grond van het VKBM per 1 februari 2011 en dient het primaire besluit van 13 maart 2012 te worden aangemerkt als een weigering om terug te komen van dat besluit.
5.2
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad, CRvB 5 februari 2010, LJN: BL2806) beperkt de rechterlijke toetsing in het kader van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het eerdere besluit te herzien.
De eventuele onjuistheid van het besluit waarvan wordt verzocht terug te komen, speelt naar het oordeel van de rechtbank geen rol bij de toets van de rechtbank aan artikel 4:6 van de Awb.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om een verzoek om van een eerder genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit - al dan niet in volle omvang - te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van art. 4:6 Awb staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid zijn eerdere besluit handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook in zulk een geval uit te gaan van het oorspronkelijke besluit en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien
5.3
In verband met de het door eiser ingediende formulier Aanvraag huisvesting door defensie van 1 april 2011, waarin eiser heeft vermeld dat hij geen eigen huishouding meer voert, zijn zijn aanspraken op grond van het VKBM per 1 februari 2011 gewijzigd. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat eiser rechtsmiddelen heeft aangewend tegen dit besluit, waarbij is besloten dat eiser aanspraak heeft op de lage reiskostenvergoeding en geen vrijstelling heeft van de eigen bijdrage voor huisvesting en voeding. Dit besluit staat in rechte vast.
Hetgeen eiser heeft aangevoerd ter zake van het begrip eigen huishouding, had door hem in een procedure tegen het besluit tot wijziging (vermindering) van zijn aanspraken op grond van het VKBM kunnen en moeten worden aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de gewijzigde interpretatie van eiser ter zake van het begrip eigen huishouding geen nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
5.4
Eiser heeft bij verzoekschrift van 29 mei 2012 de Commissie Gelijke Behandeling (hierna: de Commissie) gevraagd te onderzoeken of verweerder jegens hem (verboden) onderscheid op grond van burgerlijke staat maakt door het besluit tot wijziging van de aanspraken van eiser op grond van het VKBM. Het College heeft als rechtsopvolger van de Commissie op 13 november 2012 geoordeeld dat verweerder jegens eiser verboden onderscheid op grond van burgerlijke staat maakt bij de arbeidsvoorwaarden (Oordeel 2012-170). Het College heeft hiertoe overwogen dat het gemaakte indirecte onderscheid op grond van burgerlijke staat met betrekking tot de tegemoetkoming in de voedingskosten en de reiskosten van eiser, die doordeweeks op de kazerne was gelegerd en in het weekend verbleef in de woning van zijn vader, niet objectief gerechtvaardigd was. Redengevend was de opvatting dat het middel om de besparings-doelstelling van verweerder, respectievelijk de doelstelling van de jongere ongehuwde militair (geen behoefte om elke week naar huis te reizen) te bereiken, niet passend werd geoordeeld.
De uitkomst van voornoemde procedure bij het College kan op zichzelf wel als nieuw gegeven worden aangemerkt. De rechtbank stelt voorop dat een oordeel van de Commissie volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 6 november 2008, LJN: BG4569), niet bindend is. De rechtbank overweegt in het licht van deze jurisprudentie dat dit evenzeer heeft te gelden voor een oordeel van het College als rechtsopvolger van de Commissie. Voorts verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 19 december 2012, AWB 12/8494. In die zaak heeft een andere militair verwezen naar het oordeel van het College van 13 november 2012 in de betreffende procedure van eiser. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 19 december 2012 overwogen dat van belang is dat het onderscheid naar burgerlijke staat, en daarmee de opvatting van het College over de niet passendheid van het gehanteerde middel, is gemaakt op grond van rechtspositionele voorschriften, die in overleg met de vakcentrales tot stand zijn gekomen. Verweerder heeft zich, volgens deze rechtbank, ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in de zaak AWB 12/8494 op goede gronden gebonden geacht aan deze rechtspositionele voorschriften. Daar doet de opvatting van het College over de niet passendheid van het gehanteerde middel van het gemaakte onderscheid op grond van burgerlijke staat, niet aan af.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser thans heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel.
De rechtbank is van oordeel van dat voornoemd oordeel van het College geen nieuw feit of veranderde omstandigheid vormt in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
5.5
Het VKBD (Stb. 2012, 596) is in werking getreden met ingang van
1 december 2012 en werkt terug tot 1 maart 2012. Het VKBM wordt daarbij ingetrokken.
Het standpunt van eiser dat verweerder in het thans bestreden besluit van 9 januari 2013 ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het VKBD in plaats van aan het VKBM kan, nu geen sprake is van een nieuw feit of gewijzigde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb, buiten beschouwing blijven.
6
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat hetgeen eiser heeft aangevoerd voor verweerder geen aanleiding behoefde te vormen om van het besluit waarbij de aanspraken van eiser op grond van het VKBM per 1 februari 2011 zijn gewijzigd terug te komen. Verweerder was dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek om herziening af te wijzen. Niet kan worden gezegd dat verweerder niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
7
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Schaffels, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 augustus 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.