In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2013 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door de erven van [A.] en [verzoeker], vertegenwoordigd door hun advocaat mr. drs. S. Bharatsingh, tegen de rechters mrs. I. Obbink-Reijngoud en M.A. Dirks. De wraking was gebaseerd op de vrees voor vooringenomenheid, omdat de gewraakte rechters eerder betrokken waren bij soortgelijke zaken die betrekking hadden op het project 'Bank Zonder Naam'. De Belastingdienst had in deze zaken onderzoek gedaan naar buitenlandse bankrekeningen van Nederlandse belastingplichtigen, waaronder verzoekers. De gemachtigde stelde dat de rechters zich al een oordeel hadden gevormd over de rechtsvragen en feiten die ook in de huidige procedure aan de orde waren.
De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekers beoordeeld en geconcludeerd dat de enkele omstandigheid dat de rechters eerder betrokken waren bij vergelijkbare zaken, niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid. De rechters hebben aangegeven dat zij in elke zaak opnieuw de relevante feiten moeten beoordelen en dat eerdere uitspraken niet automatisch leiden tot partijdigheid in een nieuwe procedure. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking tijdig was ingediend, maar dat er geen gegronde redenen waren om aan de onpartijdigheid van de rechters te twijfelen.
De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat het verzoek tot wraking wordt afgewezen en dat de hoofdzaak voortgezet kan worden. De wrakingskamer heeft ook bepaald dat er geen sprake was van misbruik van het wrakingsinstrument, en dat een eventueel volgend verzoek tot wraking niet zonder meer in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitkomst.