ECLI:NL:RBDHA:2013:10478

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2013
Publicatiedatum
15 augustus 2013
Zaaknummer
C/443742/ KG RK 13-1066
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan schijn van vooringenomenheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2013 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door de erven van [A.] en [verzoeker], vertegenwoordigd door hun advocaat mr. drs. S. Bharatsingh, tegen de rechters mrs. I. Obbink-Reijngoud en M.A. Dirks. De wraking was gebaseerd op de vrees voor vooringenomenheid, omdat de gewraakte rechters eerder betrokken waren bij soortgelijke zaken die betrekking hadden op het project 'Bank Zonder Naam'. De Belastingdienst had in deze zaken onderzoek gedaan naar buitenlandse bankrekeningen van Nederlandse belastingplichtigen, waaronder verzoekers. De gemachtigde stelde dat de rechters zich al een oordeel hadden gevormd over de rechtsvragen en feiten die ook in de huidige procedure aan de orde waren.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekers beoordeeld en geconcludeerd dat de enkele omstandigheid dat de rechters eerder betrokken waren bij vergelijkbare zaken, niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid. De rechters hebben aangegeven dat zij in elke zaak opnieuw de relevante feiten moeten beoordelen en dat eerdere uitspraken niet automatisch leiden tot partijdigheid in een nieuwe procedure. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking tijdig was ingediend, maar dat er geen gegronde redenen waren om aan de onpartijdigheid van de rechters te twijfelen.

De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat het verzoek tot wraking wordt afgewezen en dat de hoofdzaak voortgezet kan worden. De wrakingskamer heeft ook bepaald dat er geen sprake was van misbruik van het wrakingsinstrument, en dat een eventueel volgend verzoek tot wraking niet zonder meer in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummers 2013/31 en 2013/32
zaak-/rekestnummers: C/443742/ KG RK 13-1066 en C/09/443744 / KG RK 13-1067
zaaknummers: SGR AWB 12/10051, 12/11112, 12/11122, 12/11124, 12/11127, 12/11128, 12/11130, 12/11132, 12/11136, 12/11137, 12/9221, 12/9222
datum beschikking: 24 juni 2013
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaken van:
[verzoeker],
de erven van [A.],
verzoekers,
advocaat: mr. drs. S. Bharatsingh;
en
de Belastingdienst Haaglanden, kantoor Den Haag,
strekkende tot wraking van:
mrs. I. Obbink-Reijngoud en M.A. Dirks,
rechters in de rechtbank Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

De Belastingdienst heeft in het kader van het project “Bank Zonder Naam” onderzoek gedaan naar gelden op buitenlandse bankrekeningen ten name van Nederlandse belastingplichtigen. Aan verzoekers is in verband hiermee een beschikking opgelegd. Het daartegen ingediende bezwaar is door de inspecteur afgewezen. Namens verzoekers heeft gemachtigde mr. drs. S. Bharatsingh (verder te noemen: de gemachtigde) daartegen een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
De behandeling van het beroepschrift stond gepland voor de zitting van de meervoudige kamer op 30 mei 2013, waarvan mrs. I. Obbink-Reijngoud en M.A. Dirks deel uitmaakten. Gemachtigde heeft bij brief van 27 mei 2013 deze rechters gevraagd zich te verschonen ten aanzien van de zaken van verzoekers. De griffier heeft de gemachtigde bij brief van 28 mei 2013 bericht dat beide rechters geen aanleiding zien zich te verschonen. Bij brief van 29 mei 2013 heeft gemachtigde namens verzoekers beide rechters gewraakt. De rechters hebben de wrakingskamer bij brief van 3 juni 2013 in kennis gesteld van hun standpunt ter zake.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 10 juni 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Hierbij zijn verschenen: de gemachtigde, de heer [B.]en mevrouw [C.]namens de Belastingdienst Haaglanden, en de gewraakte rechters. Het wrakingsverzoek is door de gemachtigde aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht.

3.Het standpunt van verzoekers

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Beide rechters hebben deel uitgemaakt van een meervoudige kamer, die eerder uitspraken heeft gedaan op beroepschriften in soortgelijke zaken van het project “Bank Zonder Naam” die door de gemachtigde bij de rechtbank zijn ingediend, waaronder ook een procedure die betrekking heeft op verzoekster [verzoeker]. In die zaken hebben zij beslist over dezelfde rechtsvragen en feiten die in de onderhavige beroepschriften aan de orde zijn. Dit betekent dat beide rechters zich al een oordeel hebben gevormd over die rechtsvragen en feiten. Daardoor is er sprake van vooringenomenheid, dan wel is bij verzoekers de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat deze rechters niet in staat zullen zijn om zich los te maken van hun eerdere oordeel en om ten aanzien van dat eerdere oordeel nog professionele distantie te betrachten. Bovendien hebben de rechters in de procedure met kenmerk AWB 12/467 en AWB 12/468 bij uitspraak van 29 november 2012 eerdere beroepen van verzoekster [verzoeker] ter zake van navorderingsaanslagen ongegrond verklaard. In deze uitspraak hebben de rechters op basis van door de belastingdienst uit het buitenland verkregen renseignementen geoordeeld dat verzoekster [verzoeker] een bankrekening in het buitenland had. In de procedure die thans aanhangig is, wordt door de belastingdienst wederom een beroep gedaan op deze renseignementen ter onderbouwing van zijn stelling dat verzoekster [verzoeker] (in opvolgende jaren) nog steeds een bankrekening in het buitenland had. De rechters moeten met andere woorden beoordelen of hun eigen eerdere uitspraak juist was. Aldus is de schijn van vooringenomenheid jegens verzoekers en meer in het bijzonder verzoekster [verzoeker] gewekt.

4.Het standpunt van de gewraakte rechters

De rechters berusten niet in de wraking. Zij geven de wrakingskamer in overweging het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien aan de gemachtigde al bij brief van 17 april 2013 de namen van de behandelend rechters bekend zijn gemaakt en het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van de gestelde schijn van vooringenomenheid merken de rechters op dat de enkele omstandigheid dat een rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak onvoldoende is om partijdigheid aan te nemen. Dat de rechters zaken van verzoekster [verzoeker] hebben behandeld, vormt dan ook op zichzelf bezien, nu geen andere omstandigheden zijn gesteld en deze ook niet zijn gebleken, volgens de rechters geen reden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek. Ook de omstandigheid dat de rechters eerder uitspraken hebben gedaan in soortgelijke zaken als de onderhavige vormt geen feit of omstandigheid op grond waarvan de rechterlijke onpartijdigheid van de rechters schade zou leiden. Iedere zaak wordt immers beoordeeld op zijn eigen merites. Andere gronden waaruit zou moeten blijken dat de rechters in de onderhavige zaken bevooroordeeld zijn, zijn volgens de rechters niet aangevoerd. De rechters verzoeken de wrakingskamer te bepalen dat een eventueel volgend wrakingsverzoek van gemachtigde in zaken van verzoekers niet in behandeling wordt genomen, omdat zij vermoeden dat gemachtigde het instrument van wraking heeft gebruikt voor het alsnog verkrijgen van een eerder gevraagd en afgewezen uitstel in de onderhavige zaken.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 8:16, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht wordt een verzoek tot wraking gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Verzoekers stellen dat zij naar aanleiding van de op 17 april 2013 verzonden oproeping voor de zitting waarin de namen van de behandelende rechters stonden vermeld, niet direct een wrakingsverzoek hebben ingediend omdat het regelmatig voorkomt dat de samenstelling van de meervoudige kamer wijzigt. Om die reden zouden verzoekers op 27 mei 2013 telefonisch bij de griffier hebben geïnformeerd naar de definitieve samenstelling van de meervoudige kamer, waarna zij de rechters – nadat die desgevraagd hadden bericht zich niet te zullen verschonen – hebben gewraakt. Nu mr. Dirks ter zitting heeft erkend dat het in een andere zaak waarin gemachtigde optrad is voorgekomen dat de samenstelling van de meervoudige kamer kort voor de zitting wijzigde, acht de wrakingskamer het in dit geval verschoonbaar dat het wrakingsverzoek niet op of kort na 17 april 2013 is ingediend. Het verzoek tot wraking is naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook tijdig gedaan.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
Ten aanzien van [verzoeker] en de erven van [A.]
5.4.
Bij de beoordeling van onderhavig verzoek stelt de wrakingskamer voorop dat de enkele omstandigheid dat de gewraakte rechters in vergelijkbare zaken uitspraken hebben gedaan noch dat de gewraakte rechters in deze zaken hun beslissingen in één en dezelfde lijn hebben genomen, niet met zich brengt dat zij niet onpartijdig zijn. De omstandigheid dat in met de onderhavige zaak vergelijkbare zaken voor het bewijs van het bestaan van buitenlandse bankrekeningen gebruik is gemaakt van dezelfde van buitenlandse autoriteiten verkregen renseignementen doet aan het voorgaande niet af. Dat geldt temeer nu het gaat om persoonsgegevens en uit de eerdere zaken – zoals die door de gemachtigde zijn aangehaald – blijkt dat de rechters in iedere individuele zaak afzonderlijk hebben getoetst of de in de renseignementen vervatte gegevens te herleiden waren tot de justitiabele en welke conclusies daaruit voor een bepaald belastingjaar getrokken moeten worden. Dat daarbij wellicht een bepaalde systematiek is gehanteerd door de rechters ligt binnen de rechterlijke beoordelingsvrijheid. Anders dan de gemachtigde heeft betoogd, hebben de rechters hiermee niet de door de belastingdienst gehanteerde identificatiemethode goedgekeurd.
Ten aanzien van [verzoeker],
5.5.
Ten aanzien van de aangevoerde grond dat de rechters bij hun eerdere beslissing op een beroep van verzoekster [verzoeker] een oordeel hebben gevormd over precies hetzelfde renseignement als waarop de belastingdienst zich nu wederom beroept, overweegt de wrakingskamer als volgt. De enkele omstandigheid dat rechters een uitspraak hebben gedaan in een procedure tussen dezelfde partijen brengt niet met zich dat die rechters naar objectieve maatstaven niet langer worden vermoed in een volgend geschil tussen dezelfde partijen onpartijdig te zijn. Dit kan anders zijn indien bepaalde, door de indiener van een wrakingsverzoek aan te voeren omstandigheden daartoe noodzaken. Van zulke omstandigheden is de wrakingskamer niet gebleken. Het feit dat de rechters in de eerdere uitspraak op basis van een renseignement hebben geoordeeld dat verzoekster [verzoeker] een bankrekening in het buitenland had en dat de belastingdienst haar stelling dat verzoekster deze bankrekening nog steeds heeft, ook thans onderbouwt met een beroep op datzelfde renseignement is niet een dergelijke omstandigheid. Rechters laten zich bij hun uitspraken immers niet (op grond van persoonlijke opvattingen) uit over een partij, maar oordelen (op grond van de feiten en het daarop toe te passen recht) over een geschil. Het behoort tot de normale, uit de benoeming voortvloeiende taak van rechters om in elke aan hun oordeel onderworpen zaak opnieuw de relevante feiten te selecteren en te waarderen en op die feiten de in aanmerking komende rechtsregels toe te passen. Dat uit het oordeel van de rechters in de uitspraak van 29 november 2012 en de motivering daarvan zou blijken van vooringenomenheid jegens verzoekster [verzoeker] – wat dus iets heel anders is dan de verwerping van haar standpunt – is niet gebleken. Voor zover verzoekster het niet eens is met dat oordeel dient zij het rechtsmiddel van hoger beroep daartegen aan te wenden.
Ten aanzien van [verzoeker] en de erven van [A.]
5.6.
De door verzoekers aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven derhalve geen grond te vrezen dat het de gewraakte rechters aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hen de schijn van partijdigheid gewekt.
5.7.
Ingevolge artikel 8:18, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht kan de wrakingskamer in geval van misbruik bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen. De wrakingskamer zal hiertoe niet overgaan, nu de wrakingskamer niet de overtuiging heeft dat het wrakingsverzoek (alleen) zou zijn ingediend om alsnog uitstel te krijgen van de behandeling ter zitting en dat er dus sprake zou zijn van misbruik van recht.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoekers p/a hun advocaat mr. drs. S. Bharatsingh;
• verweerder in de hoofdzaak;
• de rechters mrs
.I. Obbink-Reijngoud en M.A. Dirks.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. Verbeek, T.F. Hesselink, R. Cats, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Geerling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2013.