In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2013 een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker, wonende in de Republiek der Filipijnen, tegen de kantonrechter mr. F.A.M. Veraart. Het wrakingsverzoek werd ingediend na een comparitie van partijen op 16 april 2013, waarbij de verzoeker zich benadeeld voelde door de wijze waarop de kantonrechter de zitting leidde. De verzoeker stelde dat de kantonrechter vooringenomen was en dat hij niet de gelegenheid kreeg om zijn standpunt volledig toe te lichten. De kantonrechter ontkende deze beschuldigingen en stelde dat zij de verzoeker voldoende gelegenheid had gegeven om zijn standpunt naar voren te brengen.
De wrakingskamer beoordeelde het verzoek en oordeelde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend. Er was bijna twee weken verstreken tussen de comparitie en het indienen van het wrakingsverzoek, en de verzoeker had niet aangetoond dat er belemmeringen waren om het verzoek eerder in te dienen. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot wraking. De beslissing hield in dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden op de hoogte gesteld van de uitkomst.