ECLI:NL:RBDHA:2013:10483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
15 augustus 2013
Zaaknummer
447622
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Loenhoud
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid kinderrechter inzake ondertoezichtstelling minderjarigen in het kader van Brussel II-bis

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2013 uitspraak gedaan over de onbevoegdheid om kennis te nemen van een verzoek tot ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. De minderjarigen, geboren in Nederland, waren door hun vader zonder toestemming naar Marokko gebracht en zijn in mei/juni 2013 teruggekeerd naar Nederland. De moeder, die het eenhoofdig gezag over de kinderen heeft, heeft hen op 22 juli 2013 naar België meegenomen, waar zij zich wilde vestigen in de nabijheid van haar zuster. De kinderrechter moest beoordelen of de gewone verblijfplaats van de minderjarigen op het moment van indiening van het verzoekschrift op 24 juli 2013 in Nederland of België was.

De Raad voor de Kinderbescherming stelde dat de minderjarigen op de peildatum hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, terwijl de moeder betoogde dat zij de intentie had om zich in België te vestigen. De kinderrechter overwoog dat de gewone verblijfplaats een feitelijk begrip is dat afhankelijk is van de integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving. Gezien de omstandigheden, waaronder de korte duur van het verblijf in Nederland na hun terugkeer en de intentie van de moeder om zich in België te vestigen, concludeerde de kinderrechter dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen op 24 juli 2013 in België lag.

Hierdoor verklaarde de kinderrechter zich onbevoegd om van de verzoeken tot ondertoezichtstelling kennis te nemen. De beschikking is gegeven door mr. M. van Loenhoud en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. B. Laterveer. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 13-1910
Zaaknummer: C/09/447622
Datum beschikking: 7 augustus 2013

Ondertoezichtstelling

Beschikking op het op 24 juli 2013 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden (verder: de Raad),
met betrekking tot de minderjarigen:
1.
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats];
2.
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats];
3.
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats];
4.
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats],
kinderen uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van:
[belanghebbende 1]
,
de vader,
feitelijk verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Krimpen aan den IJssel,
en
[belanghebbende 2],
de moeder,
wonende te België,
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent.
De minderjarigen verblijven feitelijk bij de moeder.

Procedure

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder :
- van de zijde van de Raad: het verzoekschrift en de faxbrief d.d. 2 augustus 2013 met bijlagen, waaronder het raadsrapport d.d. 2 augustus 2013;
- van de zijde van de moeder: het verweerschrift en de brief d.d. 6 augustus 2013 met bijlagen;
- van de zijde van de vader: het zelfstandig verzoek tot VOTS d.d. 1 augustus 2013.
Op 6 augustus 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw [belanghebbende 3] en mevrouw [belanghebbende 4] namens de Raad;
- de moeder met haar advocaat, mr. M.T.N. Whiterod, kantoorhoudende te Utrecht;
- de vader met zijn advocaat, mr. J.S.R. Blankespoor, kantoorhoudende te Veenendaal;
- de heer[belanghebbende 5] namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden (hierna: Bureau Jeugdzorg).
Van de zijde van de moeder zijn pleitaantekeningen overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de Raad, zoals dat thans luidt, strekt tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen voor de periode van één jaar.
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
De vader heeft ingestemd met het verzochte. De vader heeft tevens zelfstandig verzocht voornoemde minderjarigen voorlopig onder toezicht te stellen.

Beoordeling

De minderjarigen sub 1 en 2 zijn – via de advocaat van de moeder – in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, doch hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
Voordat de kinderrechter aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken toekomt, dient zij ambtshalve te toetsen of zij bevoegd is om van de verzoeken kennis te nemen.
In deze zaak is van toepassing de Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna te noemen: Brussel II-bis). De ondertoezichtstelling van een kind is een maatregel inzake ouderlijke verantwoordelijkheid in de zin van deze verordening. Uitgangspunt is dat de internationale bevoegdheid op grond van art. 8 lid 1 Brussel II-bis wordt beoordeeld op grond van de gewone verblijfplaats van het kind op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt (art. 8 lid 1 jo. art. 16 sub a Brussel II-bis). Als peildatum voor het bepalen van de internationale bevoegdheid geldt het tijdstip waarop in eerste aanleg de tussenkomst van de rechter wordt ingeroepen. In de onderhavige zaak is dat 24 juli 2013.
Partijen hebben ten aanzien van de vraag of de minderjarigen op de datum van indiening van het verzoekschrift door de Raad hun gewone verblijfplaats in Nederland of in België hadden, ieder voor zich stelling ingenomen.
De Raad is van mening dat de minderjarigen op 24 juli 2013 hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. De Raad heeft daartoe aangevoerd dat de moeder op 22 juli 2013 onaangekondigd en halsoverkop met de minderjarigen vanuit Nederland naar België is vertrokken. De moeder is naar de mening van de Raad gevlucht voor de hulpverlening die haar werd geboden in De Bocht te Goirle. Dat is de instelling waar de moeder en de minderjarigen werden geobserveerd. De observatieperiode zou veertien weken duren.
De vader sluit zich aan bij het standpunt van de Raad. Verkort weergegeven is van zijn zijde aangevoerd dat de minderjarigen het meest verbonden zijn met Nederland. Hun gewone verblijfplaats lag op de datum van de indiening van het verzoekschrift in Nederland en niet in België.
De moeder heeft aangevoerd dat zij al langere tijd de intentie heeft gehad om zich in België te vestigen. Zij wil in de nabijheid van haar zuster wonen. Zij heeft een goede band met deze zuster, die haar in de afgelopen jaren steeds heeft gesteund. Voordat de minderjarigen door de vader naar zijn familie in Marokko zijn gebracht, bezocht de moeder met de minderjarigen geregeld haar zuster in België. Op 22 juli 2013 heeft zij feitelijk invulling gegeven aan haar eerder opgevatte plan om naar België te emigreren, aldus de moeder. Zij had tot die dag op advies van Bureau Jeugdzorg vrijwillig met de minderjarigen een aantal weken in De Bocht verbleven. Zij wilde inzicht krijgen in de hulpverlening die voor haar en de minderjarigen zou moeten worden ingezet.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Het begrip 'gewone verblijfplaats' in de zin van artikel 8 lid 1Brussel II-Bis is een feitelijk begrip waaraan inhoud wordt gegeven door de feiten en omstandigheden van het concrete geval. De kinderrechter heeft bij haar oordeel rekening gehouden met de volgende feiten en omstandigheden:
- De ouders zijn gehuwd geweest van 1998 tot 2008.
- Tijdens dit huwelijk zijn voornoemde minderjarigen in Nederland geboren.
- De ouders hebben beiden zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit.
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 13 februari 2008 is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken en is bepaald dat de minderjarigen de gewone verblijfplaats zullen hebben bij de moeder.
- De minderjarigen zijn eind september 2010 door de vader naar zijn familie in Marokko gebracht. Dit is gebeurd zonder de toestemming van de moeder.
- Op 14 september 2011 heeft de Nederlandse Centrale autoriteit een verzoek om teruggeleiding van de minderjarigen van de moeder ontvangen.
- De vader is veroordeeld voor de ontvoering van de minderjarigen naar Marokko en voor mishandeling van de moeder. De meervoudige strafkamer van deze rechtbank heeft de vader veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk.
- De familiekamer van deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 13 september 2012 het eenhoofdig gezag over de minderjarigen aan de moeder toegekend.
- De minderjarigen [2] en [3] zijn op 11 mei 2013 in Nederland teruggekeerd.
De minderjarigen [1] en [4] zijn op 25 juni 2013 in Nederland teruggekeerd.
- De moeder heeft na de terugkeer van de minderjarigen in Nederland tezamen met de minderjarigen vrijwillig haar intrek genomen in de instelling De Bocht te Goirle. Het betrof een observatieplaatsing.
- De moeder is op 22 juli 2013 met de minderjarigen naar België vertrokken.
- De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 24 juli 2013 een verzoek ingediend tot voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarigen.
Het begrip ‘gewone verblijfplaats’ als bedoeld in artikel 8 lid 1 Brussel II-bis moet verordeningsautonoom worden uitgelegd. Volgens de rechtspraak en de literatuur is het de plaats die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. In dit verband moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmaat, de omstandigheden en de redenen van verblijf op het grondgebied van een lidstaat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het kind naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat. De duur van een verblijf kan bij de beoordeling van de bestendigheid van de verblijfplaats slechts een aanwijzing vormen. Is de intentie van de verzorgende ouder(s) om zich permanent in een bepaald land te vestigen, dan kan het kind onder omstandigheden al direct in dat land zijn gewone verblijfplaats krijgen.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de minderjarigen in Nederland zijn geboren. Eind september 2010 zijn de minderjarigen door de vader uit hun dagelijkse leven bij de moeder in Nederland weggehaald. Zij zijn door de vader ongeoorloofd overgebracht naar zijn familie in Marokko. Zij hebben door hun overbrenging naar Marokko kennis gemaakt met een andere taal en cultuur en hebben zich moeten aanpassen aan een andere manier van leven dan zij in Nederland gewend waren.
De minderjarigen zijn in mei/juni 2013 in Nederland teruggekeerd en verenigd met de moeder. Direct na hun aankomst in Nederland hebben zij met de moeder een aantal weken verbleven in de instelling De Bocht te Goirle. Gedurende deze periode zijn zij niet naar een reguliere school gegaan en hebben niet deelgenomen aan activiteiten buiten de instelling. Zij zijn (nagenoeg) niet van het terrein van De Bocht geweest. De moeder en de minderjarigen mochten zonder toestemming van de leiding het terrein van de instelling niet verlaten.
De kinderrechter is van oordeel dat de duur van het verblijf (een aantal weken) en de aard van het verblijf (observatie) in De Bocht te Goirle onvoldoende zijn om aan te nemen dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen op 24 juli 2013 in Nederland is gelegen.
De moeder is, mede gelet op de jonge leeftijd van de minderjarigen, de ouder die centraal staat in het leven van de minderjarigen. Zij is belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen en was bevoegd hen mee te nemen naar België. De moeder heeft op 22 juli 2013 feitelijk invulling gegeven aan haar intentie om een nieuw leven op te bouwen in België, in de nabijheid van haar zuster. De aanwezigheid van de minderjarigen in België op het moment van het indienen van het verzoekschrift door de Raad is daarom niet tijdelijk of toevallig, maar om te integreren in hun sociale en familiale omgeving.
De kinderrechter bepaalt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen op 24 juli 2013 in België is gelegen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verklaart zich onbevoegd van het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van de voornoemde minderjarigen kennis te nemen;
verklaart zich onbevoegd van het zelfstandige verzoek van de vader tot voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarigen kennis te nemen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Loenhoud, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 augustus 2013, in tegenwoordigheid van mr. B. Laterveer als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.