ECLI:NL:RBDHA:2013:10484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2013
Publicatiedatum
15 augustus 2013
Zaaknummer
SGR 12/10759, 12/10732
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter mr. R.C.H.M. Lips in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2013 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door A. Jibodh en mr. S. Bharatsingh, was gericht tegen mr. R.C.H.M. Lips, die eerder uitspraken had gedaan in vergelijkbare zaken van verzoeker. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de gewraakte rechter in vergelijkbare zaken tussen dezelfde partijen uitspraken heeft gedaan, niet voldoende is om te concluderen dat deze rechter niet onpartijdig zou zijn of dat er uiterlijke schijn van partijdigheid zou bestaan.

De procedure begon met een zitting op 3 juni 2013, waar mr. Bharatsingh de wraking indiende. De rechter had op 5 juni 2013 zijn standpunt kenbaar gemaakt aan de wrakingskamer. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juni 2013 werd het verzoek toegelicht door mr. Bharatsingh, terwijl de gewraakte rechter en de inspecteur van de Belastingdienst niet aanwezig waren.

De wrakingskamer beoordeelde of het verzoek tijdig was ingediend en kwam tot de conclusie dat dit het geval was. Vervolgens werd de onpartijdigheid van de rechter beoordeeld aan de hand van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De wrakingskamer stelde vast dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. De rechter had in eerdere zaken geoordeeld, maar dit was niet voldoende om aan te nemen dat hij niet onbevangen zou zijn in de huidige zaak.

De wrakingskamer besloot het verzoek tot wraking af te wijzen en het proces in de hoofdzaak voort te zetten. De beslissing werd openbaar uitgesproken en aan de betrokken partijen toegezonden.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/34
zaak-/rekestnummer: C/09/444102 / KG RK 13-1105
zaaknummers: SGR 12/10759, 12/10732, 12/10734, 12/10762, 12/10737, 12/10738, 12/10753, 12/10754 en 12/10843
datum beschikking: 24 juni 2013
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigden: A. Jibodh en mr. S. Bharatsingh;
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond, kantoor Rotterdam,
strekkende tot wraking van:
mr. R.C.H.M. Lips,
rechter in de rechtbank Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

In de zaak tussen verzoeker en de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond heeft op 3 juni 2013 een zitting voor de meervoudige kamer plaatsgevonden. Ter zitting heeft mr. S. Bharatsingh, die tot bijstand van de gemachtigde van verzoeker aanwezig was, de voorzitter van de meervoudige kamer gewraakt. Bij brief van 5 juni 2013 heeft de rechter de wrakingskamer in kennis gesteld van zijn standpunt ter zake. Ter zitting van de wrakingskamer heeft mr. Bharatsingh aangegeven dat de wraking enkel heeft plaatsgevonden in de zaak van verzoeker en niet in de zaak van zijn echtgenote [echtgenote van verzoeker].

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 10 juni 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens verzoeker zijn ter zitting verschenen A. Jibodh en mr. Bharatsingh. Het wrakingsverzoek is door mr. Bharatsingh aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. De rechter en de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond zijn – zoals vooraf bericht – niet verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De rechter heeft in april 2012 al uitspraken gedaan in vergelijkbare zaken van verzoeker over voorgaande jaren. Nu de feiten en omstandigheden in de thans aan de orde zijnde zaken nagenoeg identiek zijn aan die van voorgaande jaren, is de onpartijdigheid van de rechter onvoldoende gewaarborgd.

4.Het standpunt van mr. Lips

De rechter stelt primair dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend, aangezien de gemachtigde al lang voor de zitting van 3 juni 2013 op de hoogte was van de namen van de behandelend rechters. Volgens de rechter is het wrakingsverzoek om die reden niet-ontvankelijk. Subsidiair stelt de rechter dat de enkele omstandigheid dat hij al eerder betrokken is geweest bij beslissingen over zaken van verzoeker in het verleden onvoldoende is om partijdigheid aan te nemen en daarmee voor gegrondverklaring van het wrakingsverzoek. Volgens de rechter zijn geen omstandigheden aangevoerd die leiden tot een ander oordeel. De rechter verzoekt de wrakingskamer te bepalen dat een eventueel volgend wrakingsverzoek van mr. Bharatsingh in zaken van verzoeker niet in behandeling wordt genomen.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 8:16, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht wordt een verzoek tot wraking gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Mr. Bharatsingh heeft namens verzoeker verklaard dat hij pas een week voor de behandeling ter zitting betrokken is geraakt bij de zaak en dat hij in het daaropvolgende weekend de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft bekeken en heeft bemerkt dat mr. Lips eerder over zaken van verzoeker heeft geoordeeld. Voorts stelt verzoeker dat niet zeker was of de in de brief van 16 april 2013 genoemde samenstelling van de meervoudige kamer nog zou worden gewijzigd, aangezien dit regelmatig voorkomt. Nu deze laatste stelling door mr. Lips niet zijn weersproken, gaat de wrakingskamer daarvan uit. Het verzoek tot wraking is naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook tijdig gedaan.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.4.
De enkele omstandigheid dat de gewraakte rechter in vergelijkbare opeenvolgende zaken tussen dezelfde partijen uitspraken heeft gedaan, brengt niet mee dat deze rechter niet onpartijdig zou zijn of dat er sprake is van uiterlijke schijn dat die onpartijdigheid ontbreekt. Het behoort immers tot de normale, uit zijn benoeming voortvloeiende taak van een rechter om in elke aan zijn oordeel onderworpen zaak opnieuw de relevante feiten te selecteren en te waarderen en op die feiten de in aanmerking komende rechtsregels toe te passen. De zaak die thans aan de gewraakte rechter is voorgelegd ziet op een ander jaar dan waarover in voorgaande uitspraken een oordeel is uitgesproken, en betreft derhalve andere feiten. Niet is gesteld of gebleken dat de rechter niet (meer) onbevangen staat tegenover eventuele nieuwe feiten en omstandigheden die tot een andere beslissing zouden kunnen leiden. Ook zijn geen andere bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die leiden tot een ander oordeel.
5.5.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven dan ook geen grond te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid gewekt.
5.6.
Ingevolge artikel 8:18, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht kan de wrakingskamer in geval van misbruik bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen. De wrakingskamer zal hiertoe niet overgaan, nu de wrakingskamer niet de overtuiging heeft dat het wrakingsverzoek (alleen) zou zijn ingediend om alsnog stukken in de hoofdzaak in het geding te kunnen brengen en dat er dus sprake zou zijn van misbruik van recht. Dat mr. Bharatsingh namens andere cliënten vergelijkbare wrakingsverzoeken zou hebben ingediend die al voor indiening van het onderhavige wrakingsverzoek waren afgewezen, maakt dit niet anders.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• verzoeker p/a zijn gemachtigde A. Jibodh;
• verweerder in de hoofdzaak;
• de rechter mr
.R.C.H.M. Lips.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. Verbeek, T.F. Hesselink en R. Cats, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Geerling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2013.