ECLI:NL:RBDHA:2013:10512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
438707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek tot wraking van de kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2013 een beslissing genomen op het schriftelijke verzoek tot wraking van de kantonrechter mr. O. van der Burg door de verzoeker, die gedaagde was in een civiele procedure tegen Fa-med BV. De verzoeker voelde zich onrechtmatig behandeld tijdens een comparitie op 21 februari 2013, waar hij stelde dat de kantonrechter niet onpartijdig was en hem niet liet uitpraten. Het wrakingsverzoek werd op 26 februari 2013 ingediend, maar de wrakingskamer oordeelde dat dit verzoek te laat was, aangezien de verzoeker al op de zitting van 21 februari 2013 op de hoogte was van de feiten die aanleiding gaven tot het verzoek. De verzoeker had de mogelijkheid om het verzoek direct na de zitting in te dienen, maar heeft dit uitgesteld. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet ontvankelijk was in zijn verzoek tot wraking, waardoor de procedure in de hoofdzaak voortgezet kon worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden op de hoogte gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/18
zaak-/rekestnummer: 438707/ KG RK 13/543
kenmerk: 1221823/12-31132
datum beschikking: 25 maart 2013
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende aan het [adres],
te ([postcode]) [woonplaats],
verzoeker,
(gedaagde partij in de hoofdzaak),
tegen
Fa-med BV,
gevestigd te Amersfoort,
gemachtigde Bosveld Gerechtsdeurwaarders & Incasso’s BV,
in de persoon van de heer A.R. Lambers,
(eisende partij in de hoofdzaak),
strekkende tot wraking van:
mr. O. van der Burg,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid met ‘[verzoeker]’, ‘Fa-med’ en ‘de kantonrechter’.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

[verzoeker] is gedaagde in een zaak waarin Fa-med – na vermindering van eis – thans nog betaling vordert van de buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van de procedure. Op 21 februari 2013 vond in die zaak een comparitie van partijen plaats ten overstaan van de kantonrechter. Het onderhavige wrakingsverzoek van [verzoeker] is op 26 februari 2013 bij de rechtbank ingekomen. De wrakingskamer heeft voorts kennisgenomen van het door de kantonrechter en de griffier opgestelde en ondertekende proces-verbaal d.d. 4 maart 2013 van voornoemde comparitie. Op 13 maart 2013 heeft de wrakingskamer ten slotte van de kantonrechter een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek ontvangen.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 18 maart 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. [verzoeker], is verschenen en heeft het wrakingsverzoek aan de hand van de door hem overgelegde schriftelijke aantekeningen toegelicht. De kantonrechter heeft zijn standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt en daarbij tevens aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
[verzoeker] voelt zich door de kantonrechter onrechtmatig behandeld tijdens de comparitie op 21 februari 2013. Zo was de kantonrechter niet onpartijdig en zocht hij alleen maar argumenten om de eisende partij in het gelijk te stellen. De kantonrechter heeft [verzoeker] herhaaldelijk niet laten uitpraten. Voorts zijn de door [verzoeker] naar voren gebrachte argumenten en verwijzingen naar wetteksten en jurisprudentie zonder uitleg door de kantonrechter afgewezen of genegeerd.
[verzoeker] stelt dat in het van de zitting opgemaakte proces-verbaal – dat eerst 10 dagen na de comparitie is opgesteld – bewust onwaarheden zijn opgenomen om hem in een kwaad daglicht te stellen. Anders dan vermeld in het proces-verbaal heeft de kantonrechter geen voorlopig oordeel gegeven, maar al tijdens de comparitie – zonder voorbehoud – besloten om vonnis te wijzen in het voordeel van de eisende partij. Voorts zijn in het proces-verbaal uitspraken van [verzoeker] in verband met allochtonen verzonnen en verdraaid. Door een aantal in het proces-verbaal opgenomen subtiele onjuistheden, wordt volgens [verzoeker] in strijd met de werkelijkheid gesuggereerd dat hij de kantonrechter heeft bedreigd en dat hij dat vervolgens heeft ontkend.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter berust niet in de wraking. Hij stelt dat hij niet weet waartegen hij zich moet verweren, nu het wrakingsverzoek, in strijd met artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Rechtsvordering, niet is gemotiveerd. Over de comparitie op 21 februari 2013 merkt de kantonrechter op dat het geschil nog slechts betrekking had op de proceskostenveroordeling, nu [verzoeker] ter zitting had erkend dat hij de door Fa-med gevorderde hoofdsom verschuldigd was. Nu [verzoeker] deze hoofdsom te laat, eerst op de dag der dagvaarding heeft voldaan, terwijl hij daarvoor reeds op de hoogte was van de vordering, heeft de kantonrechter – zoals gebruikelijk – een voorlopig oordeel gegeven over de betaling van de proceskosten door [verzoeker]. Eerst na dit voorlopige oordeel werd [verzoeker] boos en heeft hij de in het proces-verbaal opgenomen uitlatingen gedaan, aldus de kantonrechter. Nu volgens de kantonrechter niet is gebleken van enige schijn van partijdigheid, dient het (ongemotiveerde) verzoek als ongegrond te worden afgewezen.

5.De beoordeling

5.1
Krachtens artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt een wrakingsverzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. In het onderhavige geval wordt er, gelet op het faxbericht van [verzoeker], van uit gegaan dat het verzoek is gedaan op 26 februari 2013. Dit is naar het oordeel van de wrakingskamer te laat, nu de feiten en omstandigheden die aanleiding zijn geweest om het wrakingsverzoek in te dienen zich hebben voorgedaan op de zitting van 21 februari 2013.
Verzoeker was ten tijde van die zitting bekend met de feiten en omstandigheden die voor hem aanleiding waren het wrakingsverzoek in te dienen en hij had dit verzoek dan ook direct tijdens of na afloop van die zitting kunnen doen.
5.2
[verzoeker] heeft tijdens de zitting van deze wrakingskamer erkend dat het verzoek laat is ingediend, maar heeft – naar de wrakingskamer begrijpt – een beroep gedaan op een verschoonbare termijnoverschrijding. Daartoe heeft [verzoeker] gesteld dat hij het verzoek pas later heeft ingediend omdat de kantonrechter tijdens de zitting probeerde om hem verkeerde uitspraken te ontlokken, door te suggereren dat [verzoeker] hem probeerde te bedreigen. Nadat [verzoeker] dit had ontkend en had uitgelegd dat er van bedreiging geen sprake was, heeft de kantonrechter partijen verzocht om de zittingszaal te verlaten. [verzoeker] vond het, om escalatie van de zaak te voorkomen, niet verstandig om op dat moment een wrakingsverzoek te doen. Naar de wrakingskamer begrijpt, heeft [verzoeker] vervolgens, zodra de werkzaamheden binnen zijn onderneming dat toelieten, alsnog een verzoek ingediend.
5.3
De wrakingskamer passeert het beroep van [verzoeker] op een verschoonbare termijnoverschrijding, nu hij kennelijk reeds tijdens de zitting op 21 februari 2013 het indienen van een wrakingsverzoek heeft overwogen en het op zijn weg had gelegen om dit kort na de zitting daadwerkelijk te doen. Het feit dat hij dit niet heeft gedaan en het indienen van het verzoek, kennelijk (mede) vanwege zijn werkzaamheden, heeft uitgesteld, komt voor rekening en risico van [verzoeker].
5.4
Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek tot wraking niet tijdig is ingediend en dat verzoeker geen beroep toekomt op een verschoonbare termijnoverschrijding. Dit brengt mee dat verzoeker niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek. De wrakingskamer komt derhalve niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van [verzoeker].

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker [verzoeker];
• de gedaagde partij in de hoofdzaak p/a haar gemachtigde Bosveld Gerechtsdeurwaarders & Incasso’s BV (in de persoon van A.R. Lambers);
• de kantonrechter mr
.O. van der Burg.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Timmermans, J.A. van Steen en F.J. Verbeek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Noorlander als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2013.