In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2013 een beslissing genomen op het schriftelijke verzoek tot wraking van de kantonrechter mr. O. van der Burg door de verzoeker, die gedaagde was in een civiele procedure tegen Fa-med BV. De verzoeker voelde zich onrechtmatig behandeld tijdens een comparitie op 21 februari 2013, waar hij stelde dat de kantonrechter niet onpartijdig was en hem niet liet uitpraten. Het wrakingsverzoek werd op 26 februari 2013 ingediend, maar de wrakingskamer oordeelde dat dit verzoek te laat was, aangezien de verzoeker al op de zitting van 21 februari 2013 op de hoogte was van de feiten die aanleiding gaven tot het verzoek. De verzoeker had de mogelijkheid om het verzoek direct na de zitting in te dienen, maar heeft dit uitgesteld. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet ontvankelijk was in zijn verzoek tot wraking, waardoor de procedure in de hoofdzaak voortgezet kon worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden op de hoogte gesteld van de uitkomst.