ECLI:NL:RBDHA:2013:10633
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- E. Timmermans
- M.L. Harmsen
- M.L. Ruiter
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van seksueel corrumperen van een minderjarige wegens gebrek aan bewijs voor 'ertoe bewegen'
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het seksueel corrumperen van een minderjarige, zoals bedoeld in artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte zou op 20 april 2012 in Leiden een twaalfjarig meisje hebben ertoe bewogen getuige te zijn van zijn seksuele handelingen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden en kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.J.P. Coenen, en de verdediging door mr. G.R. van der Plas, advocaat van de verdachte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, het slachtoffer, niet is gehoord door het openbaar ministerie, wat in strijd is met de hoorplicht zoals vastgelegd in artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank overweegt dat deze niet-naleving niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, mits kan worden aangetoond dat de belangen van het kind niet zijn geschaad. In dit geval concludeert de rechtbank dat het slachtoffer geen bezwaar had tegen de vervolging van de verdachte, waardoor het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank heeft vervolgens de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich op de genoemde datum schuldig heeft gemaakt aan het tonen van zijn ontblote geslachtsdeel aan het slachtoffer en zich in haar nabijheid heeft afgetrokken. Echter, de rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is voor het bestanddeel 'ertoe bewegen', wat vereist is voor de bewezenverklaring van seksueel corrumperen. De verdachte heeft geen contact gehad met het slachtoffer voorafgaand aan of tijdens de seksuele handelingen, waardoor de rechtbank tot de conclusie komt dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en heft het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis op. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. E. Noorlander, en is ondertekend door de rechters.