ECLI:NL:RBDHA:2013:10633

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
09-721076-12
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van seksueel corrumperen van een minderjarige wegens gebrek aan bewijs voor 'ertoe bewegen'

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het seksueel corrumperen van een minderjarige, zoals bedoeld in artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte zou op 20 april 2012 in Leiden een twaalfjarig meisje hebben ertoe bewogen getuige te zijn van zijn seksuele handelingen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden en kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.J.P. Coenen, en de verdediging door mr. G.R. van der Plas, advocaat van de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, het slachtoffer, niet is gehoord door het openbaar ministerie, wat in strijd is met de hoorplicht zoals vastgelegd in artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank overweegt dat deze niet-naleving niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, mits kan worden aangetoond dat de belangen van het kind niet zijn geschaad. In dit geval concludeert de rechtbank dat het slachtoffer geen bezwaar had tegen de vervolging van de verdachte, waardoor het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.

De rechtbank heeft vervolgens de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich op de genoemde datum schuldig heeft gemaakt aan het tonen van zijn ontblote geslachtsdeel aan het slachtoffer en zich in haar nabijheid heeft afgetrokken. Echter, de rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is voor het bestanddeel 'ertoe bewegen', wat vereist is voor de bewezenverklaring van seksueel corrumperen. De verdachte heeft geen contact gehad met het slachtoffer voorafgaand aan of tijdens de seksuele handelingen, waardoor de rechtbank tot de conclusie komt dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en heft het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis op. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. E. Noorlander, en is ondertekend door de rechters.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/721076-12
Datum uitspraak: 8 augustus 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
adres[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 augustus 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.J.P. Coenen en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. G.R. van der Plas, advocaat te Katwijk, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 april 2012 te Leiden een persoon ([slachtoffer], geboren op [geboortedag] 1999), van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van (zijn, verdachtes) seksuele handelingen, door:
- in het bijzijn en/of in de directe nabijheid van die [slachtoffer]zijn broek te laten zakken en/of open te doen en/of (vervolgens) zijn geslachtsdeel uit zijn broek te halen en/of zijn (stijve) ontblote geslachtsdeel aan haar tonen, en/of (vervolgens):
- zich in het bijzijn en/of in de directe nabijheid van die [slachtoffer]af te trekken en/of zijn (stijve) ontblote geslachtsdeel vast te pakken en/of (dit) in zijn hand te houden en/of (dit) aan haar te tonen.

3.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Ingevolge artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) stelt het openbaar ministerie terzake van een misdrijf omschreven in de artikelen 245, 247, 248a, 248d of 248e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en gepleegd ten aanzien van een minderjarige die twaalf jaar of ouder is, de minderjarige zo mogelijk in de gelegenheid zijn of haar mening over het gepleegde feit kenbaar te maken. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat, terwijl sprake is van een verdenking van het misdrijf omschreven in artikel 248d Sr, de minderjarige [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) niet is gehoord.
De wetgever heeft met de verplichting van artikel 167a Sv willen bewerkstelligen dat bij het nemen van de vervolgingsbeslissing acht wordt geslagen op de belangen van de minderjarige om daarmee het evenwicht te bewaren tussen enerzijds de bescherming van de minderjarige tegen seksueel misbruik en anderzijds de bescherming van de minderjarige tegen aantasting van diens – ontluikende – seksuele vrijheid. Het openbaar ministerie heeft de inspanningsverplichting om inhoud te geven aan het in voornoemd artikel voorziene hoorrecht van het minderjarige slachtoffer, welke verplichting beoogt te waarborgen dat strafrechtelijk optreden achterwege blijft indien de belangen van de minderjarige daartoe nopen. Niet-naleving door het openbaar ministerie van die verplichting kan onder omstandigheden leiden tot niet-ontvankelijkheid in de strafvervolging van een verdachte. [1]
In zijn arrest van 18 november 2008 (LJN: BF1183) heeft de Hoge Raad overwogen dat de enkele omstandigheid dat de minderjarige, hoewel daartoe de mogelijkheid bestond, door het openbaar ministerie niet in de gelegenheid is gesteld zijn mening over het gepleegde feit kenbaar te maken, niet voldoende is om de gevolgtrekking te wettigen dat het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot vervolging van de verdachte heeft kunnen overgaan. Het komt erop aan of door dit verzuim aan de belangen van het kind ernstig is tekortgedaan. In het geval – zo nodig achteraf – voldoende duidelijk is gebleken dat het minderjarige slachtoffer geen bezwaar heeft tegen de vervolging van de verdachte, bestaat voor niet-ontvankelijkheid geen grond.
De rechtbank overweegt dat de aangifte door de moeder van het slachtoffer, mevrouw[aangeefster](hierna: aangeefster), in het bijzijn van het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Uit de aangifte komt voorts naar voren dat aangeefster het slachtoffer na het tenlastegelegde geschrokken en lijkbleek thuis aantrof. Daarnaast blijkt uit het dossier (pagina 36) dat het slachtoffer enkele weken later bij de politie op afdrukken van camerabeelden verdachte heeft herkend als de jongen die zij, bij monde van haar moeder, had omschreven in de aangifte. Aldus heeft het slachtoffer zelf actief bijgedragen aan het opsporingsonderzoek.
Mede bezien in het licht van de aard van de verdenking kan uit het voorgaande worden afgeleid dat het slachtoffer geen bezwaar had tegen de vervolging van verdachte. Aan de belangen van de minderjarige is daarom geenszins tekort gedaan.
Derhalve is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging en behoeft de zaak niet te worden aangehouden teneinde de minderjarige alsnog te horen, zoals de officier van justitie ter terechtzitting heeft verzocht.

4.Vrijspraak

De verdenking komt erop neer dat verdachte zich op 20 april 2012 te Leiden schuldig heeft gemaakt aan het seksueel corrumperen van het destijds twaalfjarige slachtoffer, door haar meermalen zijn ontblote geslachtsdeel te tonen en zich in haar bijzijn af te trekken.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zal verklaren en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur 30 dagen met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, waarvan 28 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Volgens de officier van justitie wist verdachte, dan wel had hij moeten weten dat hij met een zeer jong meisje te maken had. Voorts is naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake van het ‘ertoe bewegen’ van het slachtoffer, nu verdachte, nadat hij eerst op het fietspad zijn geslachtsdeel aan het slachtoffer had getoond, achter haar is aangefietst en die handeling heeft herhaald voor de deur van de flat waar zij woonde. Verdachte heeft het slachtoffer op deze wijze dus tot tweemaal toe gedwongen om zijn geslachtsdeel te aanschouwen. Daarmee is sprake van seksueel corrumperen van een minderjarige als bedoeld in artikel 248d Sr, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. In de visie van de verdediging wist verdachte niet en had hij ook niet redelijkerwijs moeten vermoeden dat het slachtoffer de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De kleurenfoto’s van het slachtoffer in het dossier verschaffen hierover onvoldoende duidelijkheid en gelet op de toestand waarin verdachte zich ten tijde van het tenlastegelegde bevond, valt niet uit te sluiten dat het hem niet is opgevallen dat hij met een nog zeer jong meisje te maken had. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat de door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen over de jonge leeftijd van het slachtoffer berusten op een misverstand.
4.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Inleiding
Uit de verklaringen van aangeefster en verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte op voornoemde datum in ieder geval tweemaal zijn (stijve) geslachtsdeel aan het slachtoffer heeft getoond en dat hij zich in haar nabijheid heeft afgetrokken. De vraag die de rechtbank voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde ‘seksueel corrumperen van een minderjarige’ moet beantwoorden is of er onder de gegeven omstandigheden sprake is geweest van ‘ertoe bewegen’ in de zin van artikel 248d Sr.
Memorie van toelichting bij artikel 248d Sr (MvT) [2]
Uit de MvT blijkt dat artikel 248d Sr uitvoering geeft aan de in artikel 22 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (het Verdrag) opgenomen verplichting tot strafbaarstelling van het corrumperen van kinderen. In Nederland geldt dit voor kinderen die nog niet de leeftijd van zestien jaren hebben bereikt.
Artikel 248d Sr stelt strafbaar het een kind met ontuchtig oogmerk ertoe bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen. Dit artikel betreft een uitbreiding van de strafbaarstelling van schennis van de eerbaarheid, als bedoeld in artikel 239 Sr, met name ten aanzien van seksuele handelingen waarbij een kind vrijwillig tegenwoordig is. Het bestanddeel ‘ertoe bewegen’ impliceert een actieve gedraging gericht op het brengen van het kind tot het getuige zijn van seksuele handelingen.
Het ‘ertoe bewegen’
Verdachte heeft desgevraagd ter terechtzitting verklaard dat hij zowel op het fietspad als bij de flat waar het slachtoffer woonde niet met haar heeft gesproken. Verdachte heeft het slachtoffer ook niet geroepen of gebaren naar haar gemaakt en het slachtoffer heeft evenmin iets tegen hem gezegd. De rechtbank stelt op grond van deze verklaring van verdachte, die niet strijdig is met de aangifte en (de beschrijving en de afdrukken van) de camerabeelden, vast dat er voorafgaand aan of tijdens de seksuele handelingen van verdachte geen sprake is geweest van enige vorm van contact tussen verdachte en het slachtoffer. Het slachtoffer is in feite tot tweemaal toe vanuit het niets geconfronteerd met verdachte die zijn geslachtsdeel heeft getoond en zich heeft afgetrokken. Dit leidt tot de gevolgtrekking dat het tenlastegelegde bestanddeel ‘ertoe bewegen’ niet kan worden bewezen. Het feit dat verdachte na de eerste confrontatie achter het slachtoffer is aangefietst, maakt dat niet anders. Niet is gebleken dat van het volgen met de fiets een (stilzwijgende) uitnodiging naar het slachtoffer is uitgegaan om (opnieuw) getuige te zijn van seksuele handelingen.
Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Gelet op het voorgaande behoeft het overige verweer van de verdediging geen bespreking.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Timmermans, voorzitter,
mrs. M.L. Harmsen en M.L. Ruiter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Noorlander, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 augustus 2013.
Mr. Harmsen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

2.Uitvoering van het op 25 oktober 2007 te Lanzarote totstandgekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Trb. 2008, 58), Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 2008-2009, 31 810, nr. 3.