ECLI:NL:RBDHA:2013:10771

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2013
Publicatiedatum
22 augustus 2013
Zaaknummer
AWB 12/39950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.B. de Vries - van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van onvoldoende nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Bengalese nationaliteit, een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft psychische problemen en heeft tijdens zijn gehoor aangegeven niet verder te kunnen verklaren. Na een onderzoek door Medifirst, dat adviseerde om eiser rust te gunnen, heeft een tweede en derde gehoor plaatsgevonden, die door eiser zijn afgebroken. Verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft een voornemen tot afwijzing van de aanvraag uitgebracht. De rechtbank moest oordelen of eiser in staat was om nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aan te voeren die zijn aanvraag konden onderbouwen.

Eiser had eerder aanvragen ingediend, die alle waren afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herhaalde aanvraag van eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden bevatte. De rechtbank heeft overwogen dat de documenten die eiser had overgelegd, waaronder verklaringen van lokale autoriteiten en internetartikelen, niet voldeden aan de vereisten om als nieuw bewijs te worden aangemerkt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit van 26 november 2012 niet door de rechtbank kon worden getoetst, omdat er geen nieuwe relevante informatie was die de eerdere afwijzingen kon onderbouwen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 juli 2013, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/39950
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 juli 2013 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum], van Bengalese nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: M.J. Baaij, rechtshulpverlener te Lisse),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Tevens heeft verweerder ambtshalve besloten aan eiser geen uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 10 juni 2013 verwezen naar het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiser heeft op 1 maart 2008 een eerste aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Aan deze eerdere aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij Bangladesh heeft verlaten vanwege de slechte financiële positie van zijn familie aldaar. Zijn familie is arm en heeft slechts een stukje landbouwgrond. Om de grond te kunnen bewerken heeft eisers familie tegen een hoge rente veel geld moeten lenen. Eiser heeft vanwege het geldgebrek niet kunnen studeren en er is niet genoeg geld om de bruidsschat voor eisers beide zussen te kunnen betalen. Eisers familie heeft daarom het stuk grond verkocht zodat eiser zijn land van herkomst kon verlaten om geld te verdienen voor zijn familie. Zijn familie wordt onder druk gezet om het geleende geld terug te betalen.
1.1
Deze eerste aanvraag is bij besluit van 6 maart 2008 afgewezen, omdat eiser toerekenbaar ongedocumenteerd is inzake zijn identiteit, nationaliteit en reisroute en eiser zijn land van herkomst voornamelijk om financieel-economische redenen heeft verlaten. Verweerder heeft eiser daarom niet in bezit gesteld van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw. Hiertegen is door eiser beroep ingesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 28 maart 2008 (AWB 08/8278) is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - voor zover thans van belang - overwogen dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat uit zijn verklaringen over de schuldeisers in zijn land van herkomst moet worden afgeleid dat hij bij terugkeer het reële risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.
Vervolgens heeft eiser op 4 augustus 2008 een tweede aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ter onderbouwing van zijn tweede aanvraag heeft eiser aangevoerd dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 1 april 2009 afgewezen. Hiertegen is door eiser beroep ingesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 oktober 2010 (AWB 09/15463) heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser aan zijn tweede aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, zodat het bestreden besluit niet door de rechtbank kan worden getoetst.
3.
Eiser heeft op 12 januari 2012 de voorliggende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft ter onderbouwing hiervan aangevoerd dat zijn identiteit door de lokale autoriteiten in Bangladesh is bevestigd. Eiser heeft ter onderbouwing van deze stelling bij zijn gehoor van 16 januari 2012 twee brieven overgelegd, te weten een verklaring van de voorzitter van de gemeenteraad [naam] van 1 juni 2011 en een verklaring van het schoolhoofd van de [naam] School van 4 juni 2011. Tevens heeft eiser drie internetartikelen overgelegd, te weten van het Bangladesh Human Rights Network van 23 augustus 2011 en van Amnesty International van 22 december 2010 en 23 augustus 2011.
4.
Verweerder heeft de voorliggende aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. Verweerder heeft aan eiser artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw tegengeworpen, aangezien eiser toerekenbaar geen documenten ter onderbouwing van zijn identiteit, nationaliteit, reisverhaal en zijn asielrelaas heeft overgelegd. Voorts is eiser er niet in geslaagd zijn identiteit aannemelijk te maken, waardoor aan de door eiser (gesteld) ondervonden problemen in Bangladesh geen geloof kan worden gehecht. Derhalve komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op een van de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
5.
Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat indien na een eerder afwijzend besluit, waarover in beroep door de rechter onherroepelijk is geoordeeld, een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het besluit daarop door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen een besluit op een nieuwe asielaanvraag, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen.
5.1
De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
5.2
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit een met het besluit van 6 maart 2008 materieel vergelijkbaar besluit is. Daarom is vervolgens aan de orde de vraag of hetgeen eiser aan zijn herhaalde asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd, nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden bevat.
6.
Eiser heeft in dit kader betoogd dat hij onvoldoende in de gelegenheid is geweest om de door hem aangevoerde nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden nader toe te lichten. Eiser heeft tijdens het gehoor opvolgende aanvraag van 16 januari 2012 aangegeven niet nader te kunnen verklaren vanwege zijn psychische problematiek. Hierna is door Medifirst op 19 januari 2012 en 23 april 2012 een advies uitgebracht over de mogelijkheid om eiser te horen. Naar aanleiding hiervan is eiser medio 2012 nog twee maal gehoord. Beide gehoren zijn echter afgebroken omdat eiser heeft aangegeven niet in staat te zijn om te verklaren vanwege zijn psychische problematiek. Verweerder heeft vervolgens, zonder eiser nader te horen, op 22 oktober 2012 een voornemen tot afwijzing van eisers derde asielaanvraag uitgebracht.
6.1
De rechtbank begrijpt dit betoog, gelet op het door haar te hanteren toetsingskader, aldus dat de rechtbank niet kan vaststellen welke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden eiser aan zijn huidige aanvraag ten grondslag heeft gelegd.
6.2
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd bevestigd dat het eiser gaat om het geven van een toelichting op de door hem ingebrachte documenten.
6.3
De rechtbank stelt eerstens vast dat eiser twee documenten heeft overgelegd met betrekking tot zijn identiteit. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag van 16 januari 2012 heeft eiser verklaard dat hij de verklaring van de voorzitter van de gemeenteraad [naam] van 1 juni 2011 en de verklaring van het schoolhoofd van de [naam] School van 4 juni 2011 heeft overgelegd ter bevestiging van zijn identiteit. Dit is door de gemachtigde van eiser ter zitting bevestigd. Gelet hierop kan de rechtbank vaststellen wat eiser beoogd heeft met deze documenten en acht de rechtbank zich in staat te beoordelen of deze documenten aangemerkt kunnen worden als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Dat eiser nog een nadere toelichting heeft willen geven over de herkomst van deze documenten, zoals de gemachtigde ter zitting te kennen gaf, maakt dit niet anders.
6.4
Met betrekking tot de internetartikelen die eiser heeft overgelegd stelt de rechtbank vast dat het artikel van het Bangladesh Human Rights Network van 23 augustus 2011 een (kort) overzicht betreft van de mensenrechtensituatie in Bangladesh. Het artikel van Amnesty International van 22 december 2010 ziet op het martelen van verdachten tijdens politieverhoren, in het bijzonder van de politicus [naam]. Het tweede artikel van Amnesty International van 23 augustus 2011 betreft een beschrijving van buitengerechtelijke executies door de politie en een oproep aan de Bengalese regering om hiertegen op te treden. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiser over deze drie artikelen verklaard dat hij deze heeft ontvangen van zijn advocaat en dat zij zien op de politieke situatie in Bangladesh. Tevens heeft eiser verklaard dat deze documenten dienen ter bevestiging van het feit dat de situatie in Bangladesh niet hetzelfde is als in Nederland. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat deze artikelen dienen ter onderbouwing van de algemene veiligheidssituatie in Bangladesh en het risico dat eiser op grond daarvan loopt bij terugkeer.
6.5
Anders dan betoogd, acht de rechtbank zich in staat te beoordelen of deze artikelen kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Dat eiser deze artikelen niet nader heeft toegelicht maakt dit niet anders. Overigens blijkt uit hetgeen eiser in het gehoor van 16 januari 2012 heeft verklaard, dat hij geen nadere toelichting kan geven omdat hij deze artikelen heeft ontvangen van zijn (de rechtbank begrijpt: vorige) advocaat.
7.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank vervolgens toetsen of de door eiser overgelegde documenten aangemerkt kunnen worden als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
7.1
Met betrekking tot de verklaring van de voorzitter van de gemeenteraad [naam] van 1 juni 2011 en de verklaring van het schoolhoofd van de [naam] School van 4 juni 2011 overweegt de rechtbank als volgt. Uit paragraaf C4/3.6.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat documenten die de identiteit van de vreemdeling onderbouwen moeten voldoen aan een aantal vereisten. Zo moeten de documenten afgegeven zijn door de overheid en ten minste een pasfoto en de geboorteplaats- en datum van de asielzoeker vermelden. Nog daargelaten de vraag of eiser deze verklaringen ten tijde van zijn eerste aanvraag had kunnen opvragen en of deze verklaringen kunnen worden aangemerkt als overheidsdocumenten, voldoen zij niet aan de overige voorwaarden van paragraaf C4/3.6.2 Vc. In de bovengenoemde verklaringen wordt immers alleen de naam en nationaliteit van eiser genoemd, terwijl een pasfoto en de geboortedatum- en plaats van eiser ontbreken. Daarom kunnen deze verklaringen niet aangemerkt worden als nieuw gebleken feiten.
7.2
Ten aanzien van de internetartikelen van Bangladesh Human Rights Network van 23 augustus 2011 en Amnesty International van 22 december 2010 en 23 augustus 2011 overweegt de rechtbank allereerst dat in de eerste procedure is komen vast te staan dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Bangladesh heeft te vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM in verband met de door hem ondervonden problemen aldaar. Met het overleggen van deze internetartikelen, welke niet op eiser zien, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat daarvan thans wel sprake is. Evenmin blijkt uit die artikelen dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming. Daarom kunnen de artikelen van Bangladesh Human Rights Network van 23 augustus 2011 en Amnesty International van 22 december 2010 en 23 augustus 2011 niet aangemerkt worden als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
7.3
Gelet op het voorgaande heeft eiser aan zijn herhaalde asielaanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag gelegd.
8.
Nu evenmin is gebleken van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest Bahaddar, kan het bestreden besluit van 26 november 2012, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen niet door de rechtbank worden getoetst.
9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel