ECLI:NL:RBDHA:2013:11075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
26 augustus 2013
Zaaknummer
C-09-427465 - HA ZA 12-1125
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op ontbindingsclausule in koopovereenkomst vanwege bodemverontreiniging gerechtvaardigd?

In deze zaak vorderden eisers, [X] c.s., dat de rechtbank zou verklaren dat de publiekrechtelijke rechtspersoon Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) in verzuim was met de nakoming van de koopovereenkomst die op 3 december 2008 was gesloten. De koopovereenkomst betrof de verkoop van een akkerbouwbedrijf met bijbehorende grond, waarbij een ontbindingsclausule was opgenomen in verband met mogelijke bodemverontreiniging. Eisers stelden dat de koopovereenkomst niet van rechtswege was ontbonden, omdat de verontreiniging met asbest niet onder de ontbindingsgrond viel zoals gedefinieerd in de overeenkomst. BBL had op basis van bodemonderzoeken geclaimd dat er sprake was van ernstige bodemverontreiniging, wat leidde tot de ontbinding van de overeenkomst. De rechtbank onderzocht of de ontbindingsclausule terecht was ingeroepen en of de onderzoeken naar de bodemverontreiniging conform de geldende normen waren uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de onderzoeken inderdaad als verkennend onderzoek konden worden aangemerkt en dat de resultaten binnen de gestelde termijn bekend waren. Hierdoor was BBL gerechtigd om de overeenkomst te ontbinden. De zaak werd verwezen voor deskundigenonderzoek om de resultaten van de bodemonderzoeken verder te beoordelen. De beslissing werd aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/427465 / HA ZA 12-1125
Vonnis van 7 augustus 2013
in de zaak van

1.[X],

wonende te [woonplaats],
2.
[Y],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. J.J. van der Gouw te Den Haag,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
BUREAU BEHEER LANDBOUWGRONDEN,
gevestigd te Tilburg,
gedaagde,
advocaat eerst mr. A.J. Poortvliet, thans mr. W.T. Braams te Den Haag.
Partijen zullen hierna [X] c.s. (in mannelijk enkelvoud) en BBL genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 juni 2012;
  • de akte overlegging producties van [X] c.s., met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 14 november 2012, waarbij de rechtbank een comparitie van partijen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 maart 2013;
  • de brief van mr. Van Poortvliet van 22 maart 2013;
  • de brief van mr. Braams van 4 april 2013, met bijlagen;
  • de brief van de rechtbank aan mr. Van der Gouw van 10 juni 2013;
  • de brief van mr. Braams van 12 juni 2013;
  • de brief van mr. Van der Gouw van 17 juni 2013;
  • de brief van de rechtbank aan mr. Braams van 17 juni 2013.
1.2.
Ten slotte is (opnieuw) een datum voor vonnis bepaald.
1.3.
De rechtbank leest het proces-verbaal van de comparitie met inachtneming van de opmerkingen van mr. Poortvliet in zijn brief van 22 maart 2013.

2.De feiten

2.1.
BBL heeft geen personeel. Haar werkzaamheden worden uitgevoerd door ambtenaren van de Dienst Landelijk Gebied (DLG), een agentschap van (thans) het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. DLG en BBL worden daarom hierna beide aangeduid als BBL.
2.2.
Eind 2008 heeft [X] c.s. zijn akkerbouwbedrijf te [woonplaats] inclusief woning en bedrijfsgebouwen met bijna 150 hectare grond verkocht aan BBL voor een koopprijs van € 10.500.000,-. [X] c.s. heeft de door BBL opgestelde schriftelijke koopovereenkomst ondertekend op 3 december 2008 en BBL op haar beurt op 23 december 2008. Van de koopovereenkomst maken deel uit een aantal algemene en bijzondere voorwaarden. De beoogde leveringsdatum was 16 maart 2009 of zoveel eerder of later als partijen nader zouden overeenkomen.
2.3.
Artikel 3 lid 2 van de algemene voorwaarden bepaalt dat de feitelijke levering van het verkochte aan BBL zal geschieden in de staat waarin het zich bij het ondertekenen van de overeenkomst door de verkoper bevindt en dat verkoper zich verplicht voor het verkochte zorg te dragen als een zorgvuldig schuldenaar tot aan het tijdstip van feitelijke levering.
2.4.
Artikel 7 van de algemene voorwaarden luidt onder meer als volgt:
“Met betrekking tot het risico van bodemverontreiniging in de onroerende zaak wordt het volgende bepaald.
1. Van bodemverontreiniging is sprake indien zich op en/of in de bodem van de onroerende zaak hogere concentraties van schadelijke stoffen bevinden dan op grond van natuurlijk voorkomen is te verwachten gelet op de streefwaarden vastgelegd in de circulaire van 4 februari 2000 (kenmerk DBO/1999226863) behorende bij de Wet bodembescherming, de stand van de wetenschap, dan wel daarvoor in de plaats tredende of aanvullende algemeen gangbare kwaliteitseisen.
2. Er zal een vooronderzoek worden verricht naar de aanwezigheid van bodemverontreiniging in de onroerende zaak conform NVN 5725.De resultaten van dit onderzoek zullen worden vastgelegd in een rapportage die aan partijen ter beschikking zal worden gesteld en waarvan een gewaarmerkt exemplaar aan de akte zal worden gehecht.
3. Het bureau (lees: BBL, rechtbank) kan verlangen dat vóór de aktepassering een verkennend onderzoek (conform NEN 5740) en zonodig nader onderzoek wordt uitgevoerd. Het verkennend onderzoek zal zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee maanden na de ondertekening door verkoper van de koopovereenkomst, op kosten van het bureau worden uitgevoerd. De resultaten van het bodemonderzoek worden vastgelegd in één of meerdere rapportages die aan partijen ter beschikking worden gesteld en waarvan (een) gewaarmerkt(e) exempla(a)r(en) aan de akte zal (zulen) worden gehecht. De aktepassering vindt niet plaats voordat de resultaten van het bodemonderzoek bekend zijn. Mochten de resultaten van het bodemonderzoek op de geplande datum van aktepassering niet bekend zijn, dan wordt de aktepassering uitgesteld zonder dat partijen aanspraak kunnen maken op verrekening van wettelijke rente of welke schadevergoeding dan ook.
(…)
6. Indien uit de resultaten van de in lid 2 en 3 bedoelde onderzoeken blijkt dat zich één van de navolgende situaties voordoet, dan is de overeenkomst van rechtswege ontbonden:
a. De bodem van de onroerende zaak is geheel of gedeeltelijkverontreinigd na 1 januari 1987;
b. In de bodem van de onroerende zaak bevindt zich een verontreiniging welke is ontstaan vóór 1 januari 1987 en die als eenernstig geval van bodemverontreinigingals bedoeld in de Wet bodembescherming moet worden aangemerkt;
c. In de bodem van de onroerende zaak bevindt zich eenniet ernstige verontreinigingwelke is ontstaan vóór 1 januari 1987 en diegebruiksbeperkingenmet zich brengt voor het gebruik van de onroerende zaak zoals in de koopovereenkomst is vermeld;
(…)”
2.5.
Artikel 16 van de bijzondere voorwaarden luidt als volgt:
“Indien blijkt dat drie maand na ondertekening van deze koopovereenkomst de resultaten van het in artikel 7 lid 3 van de algemene voorwaarden genoemd verkennend bodemonderzoek nog niet beschikbaar zijn kan koper deze koopovereenkomst niet meer op grond van artikel 7 van de algemene voorwaarden ontbinden en zal de aktepassering op de geplande datum plaatsvinden (16 maart 2009).
Dit artikel geldt niet voor aanvullend cq nader onderzoeken die naar aanleiding van het verkennend onderzoek noodzakelijk mochten zijn.
2.6.
De circulaire van 4 februari 2000 (hierna: de circulaire 2000) als bedoeld onder artikel 7 lid van de algemene voorwaarden bevat geen streefwaarde (d.w.z. de waarde tot welk niveau verontreiniging van (vaste) grond moet worden gesaneerd) voor asbest. In dit verband vermeldt de circulaire 2000 onder meer het volgende:
“Voor het omgaan met stoffen waarvoor in deze circulaire geen interventiewaarden of indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging zijn gegeven, geeft voorliggende circulaire aanwijzingen in de vorm van een richtlijn voor niet-genormeerde stoffen. In deze richtlijn wordt onder andere ingegaan op asbest.
(…)
Bij onderzoek naar een geval van verontreiniging worden regelmatig stoffen aangetroffen, waarvoor in deze circulaire geen streefwaarden en/of interventiewaarden zijn opgenomen.
Een bekend voorbeeld hiervan is asbest. Dergelijke stoffen worden in dit kader aangeduid als ‘niet-genormeerde stoffen’. Indien dergelijke stoffen worden aangetroffen en men wil beoordelen of er sprake is van verontreiniging, of indien men voor deze stoffen een beschikking over de ernst en urgentie van het geval van verontreiniging wil afgeven, dan kan deze niet worden onderbouwd met een verwijzing naar de streefwaarden, interventiewaarden of indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging.”
2.7.
Ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst was van kracht de Circulaire bodemsanering 2006, zoals gewijzigd per 1 oktober 2008 (hierna: de circulaire 2006/2008).
In bijlage 3 van deze circulaire is een
“Milieuhygiënisch Saneringscriterium Bodem, Protocol Asbest”opgenomen. Volgens dit protocol dient eerst vooronderzoek en verkennend onderzoek plaats te vinden om te bepalen of sprake is van ernstige verontreiniging met asbest in de bodem. Daarvan is sprake als de gemiddelde concentratie binnen een ruimtelijke eenheid hoger is dan de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s. (gewogen). Het vaststellen van deze concentratie dient te worden uitgevoerd overeenkomstig de NEN 5707 (landbodem) of NTA 5727 (waterbodem/baggerspecie).
2.8.
Op 4 december 2008 heeft BBL opdracht verstrekt aan AquaTerra-KuiperBurger (hierna: ATKB) tot het uitvoeren van het in artikel 7 leden 2 en 3 van de algemene voorwaarden bedoelde voor- en verkennend bodemonderzoek op het verkochte.
2.9.
Op 28 januari 2009 is ATKB gestart met het vooronderzoek door het uitvoeren van een terreininspectie, waarbij onder meer asbestverdacht materiaal werd aangetroffen.
2.10.
Op 30 januari 2009 heeft ATKB met een handboor een aantal gaten in de verhardingen op de locatie Hogenakker 25 geboord, teneinde de onderliggende bodem te onderzoeken. Vanwege de aanwezigheid van puin in de ondergrond kon handmatig niet dieper worden geboord. ATKB heeft [X] c.s. toen gemeld dat zij op 3 februari 2009 machinale diepteboringen zou gaan uitvoeren.
2.11.
Op 3 februari 2009 heeft [X] c.s. te kennen gegeven geen toestemming voor de diepteboringen te geven, omdat hij eerst een garantstelling van BBL wenste voor eventuele opstalschade tengevolge van deze werkzaamheden. Daarover is vervolgens tussen partijen overleg gevoerd.
2.12.
Bij brief van 13 februari 2009 heeft BBL aan [X] c.s. een plan van aanpak van te verrichten bodem- en asbestonderzoek verstrekt.
2.13.
Op 17 februari 2009 heeft [X] c.s. toestemming gegeven de werkzaamheden ter plaatse te hervatten, nadat BBL bij brief van 16 februari 2009 de door [X] c.s. verlangde garantstelling had verstrekt.
2.14.
Op 18 februari 2009 heeft ATKB haar werkzaamheden hervat, waarbij ook een visuele maaiveldinspectie op asbest heeft plaatsgevonden.
2.15.
Bij brief van 23 februari 2009 heeft BBL [X] c.s. onder meer het volgende medegedeeld:
“Ik wil u erop wijzen dat als gevolg van het tijdelijk niet kunnen uitvoeren van de noodzakelijke veldwerkzaamheden voor het bodemonderzoek, dit een opschortende werking heeft op artikel 16 van de bijzondere voorwaarden. Concreet betekent dit dat de genoemde datum in artikel 16 van de bijzondere voorwaarden, gewijzigd moet worden naar 6 april 2009.”
2.16.
In maart 2009 heeft ATKB onder meer de volgende rapporten uitgebracht:
a. a) “Vooronderzoek volgens NVN 5725 en Verkennend onderzoek volgens NEN 5740, [straat 1] ong. te [woonplaats], Perceel [woonplaats], [sectie], [nummer 1]” d.d. 10 maart 2009;
b) “Vooronderzoek volgens NVN 5725 en Verkennend onderzoek volgens NEN 5740, [straat 2] ong. te [woonplaats], Percelen [woonplaats], [sectie], nummers 1618 en 1359” d.d. 11 maart 2009.
2.17.
Bij brief van 18 maart 2009 heeft BBL aan de heer [A], de rentmeester van [X] c.s., met kopie aan laatstgenoemde onder meer het volgende medegedeeld:
“De resultaten van het historisch en verkennend bodemonderzoek met betrekking tot de aan te kopen bedrijfslocaties en de gronden van de heer [X] en mevrouw [Y] zijn ons digitaal aangereikt op dinsdag 10 maart en vrijdag 13 maart. De resultaten zijn op de dag van binnenkomst telefonisch met u besproken.
Aan de hand van bovengenoemde resultaten is nader onderzoek noodzakelijk. Onduidelijk op dit moment is, wanneer de nadere onderzoeksresultaten bekend zijn en wat daarvan de eventuele consequenties zijn.”
2.18.
Op 7 mei 2009 heeft ATKB de volgende rapporten uitgebracht:
a. a) “Nader onderzoek asbest in bodem conform NEN 5707, Perceel [woonplaats] [nummer 1] gelegen aan de [straat 1] te [woonplaats]”;
b) “Nader onderzoek asbest in bodem conform NEN 5707, Twee landbouwpercelen gelegen aan de [straat 2] te [woonplaats], [sectie], [nummer 2 en 3]”.
2.19.
Op 8 mei 2009 heeft BBL [X] c.s. op de hoogte gesteld van de resultaten van de onder 2.18 bedoelde onderzoeken.
2.20.
Bij brief van 18 mei 2009 heeft BBL aan [X] c.s. bericht dat op drie percelen (O 1359, O 1618 en [nummer 1]) sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest en dat gelet hierop de koopovereenkomst op grond van artikel 7 lid 6 van de algemene voorwaarden van rechtswege is ontbonden.
2.21.
Bij brief van 1 september 2009 heeft de toenmalige advocaat van [X] c.s., mr. R.A.A. Maat, aan BBL onder meer het volgende geschreven:
“Ter nadere onderbouwing van de dezerzijds ingenomen stellingen zal cliënt, de komende tijd onderzoek laten verrichten naar de veronderstellingen in het uwerzijds geproduceerde bodemonderzoek.
Mijn mogelijke stilzwijgen de komende tijd, vindt dan ook slechts zijn oorzaak in de tijd die daarmee gemoeid gaat.
onder voorbehoud van alle rechten,”
2.22.
Bij brief van 19 november 2009 heeft BBL aan [X] c.s. het volgende geschreven:
“In navolging van de brief van d.d. 30 juli ‘09 van DLG met kenmerk DLG-9520 en de reactie daarop in brief d.d. 1 september’09 met kenmerk [X], VAN/STAAT van uw advocaat mr. Drs. J. Wouters het volgende.
In bedoelde brief geeft uw advocaat mr. Drs. J. Wouters aan dat u de onderzoeksrapporten die beschikbaar zijn gekomen in het kader van het uitgevoerde bodemonderzoek nader wil (laten) toetsen. Gelet het feit dit gepaard gaat met enige tijdbeslag, vraagt u begrip hiervoor en wordt aangekondigd dat op vrij korte termijn een nadere (uitgebreide) reactie zal worden toegezonden.
Helaas moet ik constateren dat na 30 juli inmiddels bijna vier maanden zijn verstreken en
dat ik nog geen nadere reactie van u heb mogen ontvangen.
Voor wat betreft het onderzoeken van mogelijkheden om de overeenkomst in gewijzigde vorm doorgang te laten vinden, heeft de heer [B] van DLG op 13 oktober ‘09 j.l. een telefonisch onderhoud gehad met de heer [A] (…)
In dit onderhoud is onderwerp van gesprek geweest:
- welke wijzigingsvoorstellen van de koopovereenkomst mogelijk zijn. Dit in de context van artikel 7 lid 7, waarin partijen gehouden zijn om met elkaar in overleg te treden over een mogelijke wijziging van de koopovereenkomst. Door de heer [B] hierbij met name genoemd die delen die in het verleden zijn aangemerkt als NCW-B gronden.
- een tweede aspect dat aan de orde kwam is de vraag door wie wordt u op dit moment vertegenwoordigd, de heer [A] of uw advocaat mr. Drs. J. Wouters?
De heer [A] gaf aan dat u in verband met drukke oogstwerkzaamheden de eerste 2 á 3 weken geen tijd zou hebben om op bovengenoemde onderwerpen te reageren. Zodra de heer [A] bovenstaande punten met u had besproken zou hij onze dienst daarover informeren.
Aangezien deze periode ruimschoots is verstreken, ga ik er vanuit dat u geen verdere behandeling/ overleg op prijs stelt. Ik maak u er op attent dat indien ik geen reactie van u ontvang voor 1 december 2009, ik onze inspanning om verder te onderhandelen staak en dit dossier als gesloten beschouw.”
2.23.
Bij brief van 24 augustus 2010 heeft de opvolgende advocaat van [X] c.s., mr. J.B. Bierma, met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur BBL gevraagd om toezending van bepaalde gegevens uit de bodemonderzoeken omdat “
cliënten het onderzoek dat BBL heeft laten verrichten, opnieuw willen laten beoordelen door een deskundige.”
Bij brief van 23 september 2010 heeft BBL de gevraagde gegevens aan mr. Bierma verstrekt.
2.24.
Bij brief van 28 februari 2011 heeft de huidige advocaat van [X] c.s.
zich op het standpunt gesteld dat de koopovereenkomst niet van rechtswege is ontbonden en dat BBL in verzuim is met de nakoming van de koopovereenkomst. Ter onderbouwing hiervan heeft mr. Van der Gouw onder meer verwezen naar het bijgevoegde rapport “Second opinion bodemverontreinigingssituatie zaak [X] versus DLG”, van februari 2011, uitgebracht door DHV (hierna: de Second opinion).
2.25.
In reactie op deze brief heeft BBL zich bij brief van 1 april 2011 onder meer een beroep gedaan op rechtsverwerking aan de zijde van [X] c.s.
2.26.
Bij brief van 20 april 2012 heeft mr. Van der Gouw aan BBL een concept-dagvaarding gezonden.

3.Het geschil

3.1.
[X] c.s. vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I voor recht verklaart dat BBL sinds 16 maart 2009, althans 6 april 2009, althans de door de rechtbank vastgestelde datum in verzuim is met de nakoming van de op
3 december 2008 door [X] c.s en op 23 december 2008 door BBL ondertekende - en mitsdien op 23 december 2008 gesloten - koopovereenkomst;
II BBL veroordeelt tot vergoeding aan [X] c.s. van de door hem geleden schade, tot 15 april 2012 ten belope van € 2.897.093,- en verder op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot de dag van algehele voldoening;
III BBL veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2.
Hieraan legt [X] c.s. primair ten grondslag dat verontreiniging van het verkochte met asbest geen verontreiniging is als bedoeld in artikel 7 lid 1 van de algemene voorwaarden. Reeds hierom is de koopovereenkomst niet van rechtswege ontbonden op de in de brief van 18 mei 2009 van BBL vermelde grond.
Subsidiair stelt [X] c.s. zich op het standpunt dat verkennend onderzoek als bedoeld in artikel 16 van de bijzondere voorwaarden nooit heeft plaatsgevonden. Er is slechts een inspectie op de aanwezigheid van asbest op het maaiveld uitgevoerd. Dat is geen verkennend bodemonderzoek conform NEN 5707 naar verontreiniging met asbest. Derhalve heeft zich de uitzondering opgenomen in de laatste zin van artikel 16 van de bijzondere voorwaarden over aanvullend of nader onderzoek niet voorgedaan. Daarnaast waren er geen resultaten van verkennend onderzoek bekend vóór de overeengekomen datum van aktepassering (16 maart althans 24 maart 2009) althans vóór 6 april 2009. Een en ander brengt mee BBL geen beroep meer toekwam op de ontbindende voorwaarde van artikel 7 lid 6 van de algemene voorwaarden.
Meer subsidiair stelt [X] c.s. dat, gelet op de Second opinion, de onder 2.18 bedoelde onderzoeken niet, althans onvoldoende conform NEN 5707 zijn verricht. Op grond van die onderzoeken kan dan ook niet worden geconcludeerd dat sprake is van (ernstige) verontreiniging van de bodem met asbest.
Uiterst subsidiair betoogt [X] c.s. dat de in de onder 2.18 bedoelde onderzoeken beschreven verontreiniging dermate gering is dat BBL naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toekomt op de ontbindende voorwaarde.
Aangezien de overeenkomst niet van rechtswege is ontbonden, had BBL het verkochte moeten afnemen. BBL is op 16 maart 2009 althans op 6 april 2009 in verzuim geraakt en derhalve schadeplichtig. [X] c.s. begroot zijn schade op € 2.897.093,-.
3.3.
BBL voert gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

rechtsverwerking?

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van BBL is dat [X] c.s. zijn rechten heeft verwerkt. Hiertoe stelt BBL dat [X] c.s. op basis zijn houding en gedragingen bij BBL het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat hij zijn aanspraken niet (meer) geldend wilde maken omdat hij i) niet bereid was mee te werken aan de levering van het niet verontreinigde gedeelte van de gronden, ii) niet voor 1 december 2009 op de brief van BBL van 19 november 2009 heeft gereageerd en iii) pas 7 januari 2011 opdracht heeft gegeven voor het opstellen van de Second opinion. Daarnaast wordt de positie van BBL onredelijk benadeeld en verzwaard ingeval dat [X] c.s. zijn aanspraak alsnog geldend zou maken omdat BBL, zo zij schadeplichtig is, een hoger bedrag aan schadevergoeding is verschuldigd dan wanneer [X] c.s. voortvarend(er) zou zijn opgetreden.
4.2.
In aanmerking genomen dat een beroep op rechtsverwerking neerkomt op een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, kan een zodanig beroep slechts gegrond worden geoordeeld indien de gevolgen voor BBL naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Enkel tijdsverloop levert hiertoe geen toereikende grond op. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij BBL het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [X] c.s. zijn aanspraak niet (meer) geldend zou maken, hetzij BBL in haar positie onredelijk zou worden benadeeld ingeval [X] c.s. zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
4.3.
Zoals [X] c.s. terecht heeft aangevoerd, blijkt uit zijn brieven aan BBL van 4 juni en 21 juli 2009 (productie 25 resp. 26 van [X] c.s.) dat hij niet is ingegaan op de uitnodiging van BBL om te onderhandelen over de afname van gedeelten van het bedrijf omdat hij zich op het standpunt stelde dat aan de door ATBK uitgevoerde onderzoeken gebreken kleefden en dat derhalve BBL diende over te gaan tot afname van het verkochte. Bovendien is BBL er bij brief van 1 september 2009 op gewezen dat [X] c.s. nader onderzoek wilde laten verrichten, dat hier enige tijd mee gemoeid zou zijn en dat alle rechten werden voorbehouden. In het licht van deze brief heeft BBL aan de omstandigheid dat [X] c.s. niet binnen de door BBL gestelde termijn heeft gereageerd op de brief van 19 november 2009, maar pas van zich heeft laten horen bij brief van 24 augustus 2010 en vervolgens bij brief van 28 februari 2011, niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen, dat [X] c.s. zijn aanspraken niet meer geldend zou maken. De gestelde omstandigheid dat BBL, zo zij schadeplichtig is, een hoger bedrag aan schadevergoeding is verschuldigd dan wanneer [X] c.s. voortvarend(er) zou hebben opgetreden levert zonder nadere toelichting, die ontbreekt, evenmin een toereikende grond voor rechtsverwerking op. Dit verweer van BBL wordt dan ook verworpen.
onderzoek naar asbest overeengekomen?
4.4.
Met inachtneming van het voor de uitleg van een overeenkomst geldende Haviltex-criterium is de rechtbank is van oordeel dat onderzoek naar asbest tussen partijen is overeengekomen, gelet op het volgende. Artikel 7 lid 1 van de koopovereenkomst bevat een ruime omschrijving van bodemverontreiniging. Er is niet alleen sprake van bodemverontreiniging als de streefwaarde van stoffen wordt overschreden, maar ook indien de stoffen in hogere concentraties voorkomen dan op grond van natuurlijk voorkomen is te verwachten gelet de stand van de wetenschap, dan wel daarvoor in de plaats tredende of aanvullende algemeen gangbare kwaliteitseisen. Dat er voor asbest in de - in artikel 7 bedoelde - circulaire 2000 geen streefwaarde is opgenomen brengt dan ook niet zonder meer mee dat de aanwezigheid van asbest in een bepaalde concentratie geen bodemverontreiniging in de zin van de koopovereenkomst zou kunnen opleveren. Bovendien gaat ook de circulaire 2000, zoals blijkt uit de onder 2.6 weergegeven passage, ervan uit dat de aanwezigheid van asbest onder omstandigheden bodemverontreiniging oplevert. Daar komt nog bij dat BBL in de door [X] c.s. ondertekende vragenlijsten voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst mede heeft geïnformeerd naar de aanwezigheid van asbest, zodat [X] c.s. heeft behoren te beseffen dat dit voor BBL van belang was. Voorts heeft [X] c.s. tijdens de uitvoering van de overeenkomst niet geprotesteerd tegen onderzoek naar asbest, terwijl zowel hij als de door hem ingeschakelde deskundige [A] beschikten over het plan van aanpak d.d. 13 februari 2009 waarin van asbestonderzoek melding is gemaakt. Aan het oordeel dat onderzoek naar asbest is overeengekomen doet niet af dat in de koopovereenkomst niet is verwezen naar de specifieke norm voor asbestonderzoek, NEN 5707.
verkennend onderzoek uitgevoerd?
4.5.
Aan de orde is vervolgens het (subsidiaire) betoog van [X] c.s. dat met betrekking tot asbestverontreiniging uitsluitend een verkennend onderzoek conform NEN 5707 als verkennend onderzoek in de zin van artikel 16 van de bijzondere voorwaarden kan worden aangemerkt en dat een dergelijk onderzoek nooit heeft plaatsgevonden. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
4.6.
Artikel 16 verwijst naar artikel 7 lid 3 van de algemene voorwaarden, dat onder meer bepaalt dat BBL het recht heeft een
“verkennend onderzoek (conform NEN 5740)”uit te voeren. Zowel in de door BBL overgelegde reactie op de Second opinion (productie 10 van BBL) als in de brief 21 maart 2013 (bijlage bij de brief van mr. Braams van 2 april 2013) heeft ATKB een nadere toelichting gegeven op de samenhang tussen onder meer NEN 5740 en NEN 5707. Hierover schrijft ATKB in voormelde reactie (blz 4/5) onder meer het volgende:
“In hoofdstuk 7 (verkennend onderzoek asbest) uit de NEN5707:2003 staat het volgende over de aanleiding voor het voeren van een onderzoek:
“Aanleiding tot het uitvoeren van een verkennend onderzoek asbest kan zijn een vooronderzoek asbest of een voor- of bodemonderzoek uitgevoerd volgens NVN5725 respectievelijk NEN 5740 waarin is geconcludeerd dat het een asbestverdachte locatie betreft”.
Aanleiding voor het uitvoeren van onderzoek naar asbest in bodem door ATKB waren de resultaten van het vooronderzoek conform NVN5725.
Het verkennend asbest in bodemonderzoek conform de NEN 5707 bestaat uit een visuele inspectie van het maaiveld en, indien nodig, van de opgeboorde of opgegraven grond uit de actuele contactzone.
De NEN 5707:2003 zegt het volgende over de doelstelling van het verkennend onderzoek:
“De doelstelling van een verkennend onderzoek asbest in bodem is om met een relatief geringe onderzoeksinspanning na te gaan of de verdenking van de verontreiniging van de of een partij grond met asbest terecht is”
De opzet van het verkennend onderzoek (LIT 3 en LIT 4) is gebaseerd op de opzet voor een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5707. In eerste instantie is alleen een visuele inspectie van het maaiveld uitgevoerd. Op basis van deze inspectie kon reeds geconcludeerd worden dat de verdenking van verontreiniging met asbest terecht was, aangezien er was aangetoond dat er asbesthoudend materiaal op de percelen aanwezig was. Zodoende was het doel van het verkennend onderzoek reeds bereikt en is er in de verkennende onderzoeken aanbevolen om een nader onderzoek naar asbest in de bodem uit te voeren ten behoeve van het vaststellen van de aard en omvang van de verontreiniging met asbest. Dit nader onderzoek is vervolgens ook door ATKB uitgevoerd.”
4.7.
Uit deze passage maakt de rechtbank op dat volgens ATKB bij de onder 2.18 bedoelde onderzoeken zowel NEN 5740 is toegepast als de specifieke norm voor asbestonderzoek NEN 5707. [X] c.s. heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd, bestreden. Dat NEN 5740 en NEN 5707 in één verkennend onderzoek kunnen worden gecombineerd blijkt voorts uit de volgende passage uit de bij de brief van ATKB van 21 maart 2013 gevoegde norm ADV 223 (de Leeswijzer asbest-bodemnormen), blz. 6:
4 Combinatie met regulier bodemonderzoek
De asbestnormen zijn zo opgesteld dat in het begintraject van het onderzoek een combinatie met regulier bodemonderzoek mogelijk is.
(…)
Het verkennend asbestonderzoek kan tevens goed gecombineerd worden met een regulier
verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 (…). In deze onderzoeksfase, met een relatief geringe onderzoeksinspanning, wordt in beide gevallen nagegaan of de verdenking van verontreiniging terecht is. Afgezien van deze overeenstemming In onderzoeksstrategie zijn de doelstellingen en de mogelijkheden van een verkennend onderzoekstraject enigszins verschillend.
Bij reguliere verontreinigingen kan met NEN 5740 (…) een redelijk goed (kwantitatief) beeld worden verkregen van de verontreinigingssituatie inclusief gehaltebepalingen. Het verkennend onderzoekstraject bij een asbest-verontreiniging geeft slechts een beperkt (kwalitatief) beeld van de verontreinigingssituatie met als resultaat een opdeling in verdachte gebieden en onverdachte gebieden. Afhankelijk van de onderzoeksvraag dient voor verdachte gebieden in principe altijd een
nader onderzoek plaats te vinden.”
4.8.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat onder 2.16 bedoelde onderzoeken (mede) moeten worden aangemerkt als verkennende onderzoeken in de zin van artikel 16 van de bijzondere voorwaarden. De resultaten van deze onderzoeken zijn bekend geworden op 10 respectievelijk 11 maart 2009, terwijl de koopovereenkomst tot stand is gekomen door de ondertekening daarvan door BBL op 23 december 2009. Gelet hierop is voldaan aan de in artikel 16 van de bijzondere voorwaarde gestelde termijn van drie maanden. Dit betekent dat het vervalbeding in dit artikel niet in de weg staat aan het beroep van BBL op de ontbindende voorwaarde van artikel 7 lid 6 (sub b) van de algemene voorwaarden.
ernstige bodemverontreiniging met asbest?
4.9.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of de onder 2.16 en 2.18 bedoelde onderzoeken, in onderlinge samenhang beschouwd, een beroep op de ontbindende voorwaarde door BBL kunnen rechtvaardigen. Partijen zijn het in zoverre eens dat deze onderzoeken dienden te worden uitgevoerd overeenkomstig NEN 5707.
4.10.
De rechtbank heeft met betrekking tot het onderhavige geschilpunt behoefte aan deskundige voorlichting. Reeds gelet op het tijdsverloop sinds de uitvoering van de hiervoor bedoelde onderzoeken, kan niet worden aangenomen dat de plaatselijke situatie ongewijzigd is gebleven, zodat het opnieuw uitvoeren van bodemonderzoek niet aan de orde is. Daarom zal het deskundigenonderzoek zich moeten richten op een beoordeling van de door ATBK verrichte onderzoeken mede gelet op het daarop in de Second opinion gegeven commentaar.
4.11.
De rechtbank zal partijen, eerst [X] c.s., in de gelegenheid stellen zich uit te spreken over het aantal en de persoon/personen van de te benoemen deskundige(n) en over de aan deze(n) voor te leggen vragen. De rechtbank geeft partijen in overweging te komen tot een eensluidend voorstel van de persoon of personen van de deskundige(n).
4.12.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 4 september 2013 voor akte aan de zijde van [X] c.s. als bedoeld onder 4.11;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2013. [1]

Voetnoten

1.type: 1554