In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Sierraleoonse eiser en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser was in bewaring gesteld op 9 december 2012, en had beroep ingesteld tegen de voortzetting van deze maatregel. De rechtbank oordeelde dat er geen concreet zicht was op de totstandkoming van een Memorandum of Understanding (MoU) tussen de Nederlandse autoriteiten en de autoriteiten van Sierra Leone, wat essentieel is voor de gedwongen uitzetting van de eiser. Ondanks de inspanningen van verweerder om diplomatiek overleg te voeren, was er geen garantie dat het MoU op korte termijn zou worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd was met de Vreemdelingenwet 2000, omdat er onvoldoende zicht was op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, heffende de maatregel van bewaring op met ingang van 27 augustus 2013. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar de rechtbank veroordeelde de verweerder tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.180,-. De uitspraak werd openbaar gedaan en er stond geen hoger beroep open tegen deze beslissing.