ECLI:NL:RBDHA:2013:11194
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling en ontvankelijkheid in kort geding
In deze zaak, die op 23 juli 2013 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding waarin eiser, die in detentie verkeert, vordert om in vrijheid te worden gesteld. Eiser is in de periode van september 2009 tot september 2011 veroordeeld tot verschillende gevangenisstraffen en is op 21 april 2012 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Echter, na een veroordeling voor winkeldiefstal op 12 oktober 2012, heeft de rechtbank Amsterdam de herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen. Eiser heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing en is op 27 maart 2013 opnieuw aangehouden wegens fietsendiefstal. De rechter-commissaris heeft de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling uitgesproken, maar eiser stelt dat hij onrechtmatig in detentie wordt gehouden omdat de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling geschorst zou moeten zijn op basis van artikel 557 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet ontvankelijk is in zijn vordering. De voorzieningenrechter stelt vast dat er een met voldoende waarborgen omklede snelle rechtsgang openstaat voor eiser, waarin hij een vergelijkbaar resultaat kan bereiken. De rechtbank wijst erop dat de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling van kracht blijft totdat er onherroepelijk op de herroeping is beslist. Eiser kan bij het hof een verzoek tot invrijheidstelling indienen, wat betekent dat hij niet in zijn vordering kan worden ontvangen. De rechtbank verklaart eiser niet ontvankelijk in zijn vordering en veroordeelt hem in de proceskosten.